Rodweek 214 Buikloop tot pleeloop

Mo en ik gaan eigenlijk niet zo vaak uit eten. En afhalen of bestellen doen we ook niet heel veel. De exorbitante prijzen in veel horeca zijn eigenlijk niet eens de belangrijkste reden dat we dat niet vaak doen. Wij hebben het niet zo slecht. De hoofdreden is eigenlijk dat wij veel van de gerechten die wij lekker vinden zelf beter en lekkerder kunnen maken. Wij vinden kokkerellen allebei ook echt leuk om te doen.

Dus waarom zou ik ergens voor twaalf euro een uitsmijter eten terwijl ik zelf ooit van ome Aart de perfecte uitsmijter heb leren bakken? Mo maakt de lekkerste pasta carbonara (en andere pasta’s) die ik ooit heb gegeten. Dat zijn altijd tienen. Daarvoor hoeven wij echt niet naar een restaurant. Mijn rendang is fameus in mijn vriendenkring, daar hoef ik niet voor naar de toko. Voor de Surinaamse bami van Mo kun je me wakker maken. Ik kan zelf een betere biefstuk bakken dan die ik voor dertig piek in een restaurant geserveerd krijg en mosselen kunnen we allebei fantastisch zelf maken. En daarnaast hebben wij het thuis ook prima naar onze zin. Voor de gezelligheid hoeven we echt niet per se de deur uit.

Af en toe eten we bij ons in de buurt in ‘t Gasthuys. Een gezellig pretentieloos restaurantje zonder poespas of hippe gerechten en waar je voor een prima prijs leuk kunt eten. Daar voel je je in elk geval niet bekocht, zoals in veel horeca.

Maar hoe goed wij ook voor ons zelf koken: soms moet je je meerdere erkennen. In Agia Galini is Babis onovertroffen in alles wat hij maakt. Die man is een tovenaar die ergens in een uithoek op Kreta verstopt zit. En Onar maakt daar de beste vis klaar. Beter dan dat we dat zelf kunnen. En in Amsterdam-West zit al jaren mijn favoriete Surinaamse afhaaltent. Ik heb bijna mijn halve leven in die buurt gewoond en ik kwam daar een tijdlang vrijwel wekelijks. Haar nasi met garnalen is bizar lekker. Toen ik Mo introduceerde met haar eten was ze ook meteen om. Ik woon al zeven jaar niet meer in West maar zodra ik voorzichtig aankondig dat ik daar in de buurt moet zijn dan MOET ik daar eten meenemen. Geen ontsnappen mogelijk.

En zo ook afgelopen woensdag. Even weer naar m’n ouwe buurt en een lekkere roti garnalen voor Mo en een flinke bak nasi garnalen voor mij. Bakabana’s met satésaus erbij. Blijer kun je ons niet maken. De eigenares is een gulle kok, dus van haar vriendelijk geprijsde gerechten kun je als gemiddelde eter makkelijk twee dagen eten. Dat doen we dus ook altijd.

Zoals gewoonlijk smulden we weer van ons favoriete Surinaamse eten. Ik kom er nog maar een paar keer per jaar en het is altijd weer een feest op een bordje. De volgende dag keken we dus al reikhalzend uit om de rest op te eten en aldus geschiedde. Nog zo’n culinair orgasme! En toen ging het, de volgende dag voor het eerst in jaren volkomen mis. En niet alleen bij Mo of alleen bij mij: we waren allebei hondsberoerd. Ik durf niet met honderd procent zekerheid te stellen dat er iets mis was met Gieta’s verrukkelijke eten, maar we waren wel allebei tegelijk ziek. Buikloop galore! Ik zal u de verdere details besparen. En allebei zo suf als een uitgewrongen dweil. We zitten nu op dag drie en we beginnen allebei langzaam weer bij te trekken, al zijn we er nog niet.

Dit is overigens geen anti-reclame voor mijn favoriete Suritent want de volgende keer haal ik er gewoon weer mijn gebruikelijke nasi garnalen en ik kan het ook zeker aanraden want haar eten is gewoon heerlijk en ik heb er in al die jaren nog nooit problemen mee gehad. Misschien is er wat anders die dag niet goed gevallen. Al zou ik niet zo goed weten wat.

Een dag of twee hebben we eigenlijk amper gegeten en dat is voor smulpapen zoals wij redelijk uitzonderlijk. Gelukkig begint de trek in eten vandaag weer op gang te komen en ging er zelfs weer een goed ontbijt in en hadden we het vanmorgen alweer over het avondeten. Dus we beginnen weer op gang te komen.

Wat ook op gang komt is de Dam tot Dam-loop zag ik vanmorgen bij het boodschappen doen. Een jaarlijkse tocht waarin mensen hardlopend, wandelend of fietsend de zestien kilometer van de Dam in Amsterdam naar de Dam in Zaandam afleggen.

Ik wens ze veel succes. Ze hebben lekker weer. Wij houden het nog even bij de ‘buikloop tot plee-loop.’ We hebben al wat kilometers gemaakt de afgelopen dagen, maar de finish is in zicht!

Rodweek 213 Strandavia

Altijd voorzichtig wezen met wat je wenst, dat is een wijze les die ik ooit leerde. Maar soms gaat het dus toch weleens mis. Zo zei ik toen we twee weken geleden weer eens naar Agia Galini gingen tegen Mo: ‘Goh, misschien is het leuk om eens een dagje Heraklion te doen, of anders op de dag dat we terugvliegen, want we vliegen toch laat’. Uiteraard kwam dat er niet van. Wie de voorgaande columns heeft gelezen over onze ‘klootzakkendagen’ weet dat wij de meest luie vakantie ooit hebben gehad. We hebben elf dagen als twee lethargische slakken geleefd en dat was heerlijk. Waren we allebei erg aan toe.

Maar toch kwam mijn wens dus uit, maar dan niet op de manier zoals ik het vooraf had bedacht. Onze vlucht van Transavia zou op woensdagavond 4 september om 21.40 vertrekken. Onze vaste zwijgzame chauffeur Kostas zorgde er voor dat we ruim op tijd op het vliegveld waren. Even sigaretten kopen omdat die in Griekenland nog wel betaalbaar zijn, koffer inchecken en door de douane. So far so good. We hadden nog genoeg tijd dus die tijd hielpen wij vakkundig om zeep met potjes yathzee, wijn en een broodje. Heraklion Airport is een dodelijk saai vliegveld waar niks te doen is, dus we moesten ons even vermaken. En dat kunnen wij heel goed.

Toen kwam de melding dat de vlucht vertraagd was. En even later kwam de volgende melding dat de vlucht nog iets meer vertraagd was. Kan gebeuren. Nog maar een potje yathzee en nog maar wat meer van die kleine flesjes wijn erbij halen dan. Wachten is niet erg, maar je moet er wel wat te drinken bij hebben, ja toch?

We hadden goed zicht op de rij wachtenden bij de gate en inderdaad, op een goed moment kwam er beweging in de menselijke rups. Wij hoeven nooit zo als eerste te boarden dus we lieten de massa lekker lopen om enkele minuten later als de laatsten der Mo(!)-hikanen aan te sluiten. En toen zagen we de mensen die al tijd in de rij hadden gestaan ineens weer terugkeren. Wat was hier aan de hand?
De vlucht bleek dus harder gecanceld te zijn dan de gemiddelde BN-er van tegenwoordig. Technisch mankement, zo gonsde het door de rij. De informatievoorziening van Transavia was om het zuinig te zeggen nogal zuinigjes. Terug naar de bagageband om weer een eeuwigheid te wachten op onze koffer. Nou vind ik wachten op elk vliegveld al een hel (ik heb op mijn geboortedag bepaald niet vooraan gestaan toen ze het pakket geduld uitdeelden) maar op Heraklion lijkt het echt alsof de klok achteruit loopt. Ik kan daar slecht tegen.

Daar waren de koffers dan eindelijk, maar wat nu? De nacht begon inmiddels al te puberen, dus het werd vervelend. Alle passagiers werden vervoerd naar een hotel in de buurt van het vliegveld waar ze dus kennelijk plaats hadden voor zo’n 200 gestrande reizigers. Dat kon niet veel zijn dat hotel, zo dachten wij iets te voorbarig, maar dat viel dus allezins mee. Het was zelfs een behoorlijk goed hotel in Gornes Gouvon, een plaats die feitelijk niet meer is dan de snelweg tussen Chersonissos en Malia en waar toevallig een hotel neergeplempt is. We konden er nog een kleine vier uur slapen en ontbijten en om 8.30 werden we weer opgehaald. De nieuwe vlucht zou ons namelijk om 11.00 weer terug naar Amsterdam brengen. Niet zeuren. Het was nou eenmaal niet anders.

Met kleine oogjes de bus weer in, op naar het vliegveld. Eenmaal daar bleek ook die vlucht dus niet door te gaan. Navraag bij de servicebalie leerde dat er nog tien plekken op de avondvlucht naar Amsterdam over waren, maar dat we wel zelf moesten bellen. Hartstikke leuk, maar we waren natuurlijk niet enigen. Dus toen Mo na een goede tien minuten eindelijk door de wachtrij heen was gekomen waren die tien plaatsen al foetsie natuurlijk.

Volgende optie? Vrijdag 5 september 2024. Wederom om 21.40. Vingers gekruisd. Maar we moesten dus nog snel een goede plek dichtbij regelen. Agia Galini was net iets te ver weg en zo boekten wij een appartement in het centrum van Heraklion, dus ja hoor, de wens was uitgekomen.

Heraklion is geen wonderschone stad. Je kunt het moeilijk het Kretenzer Kroonjuweel noemen. Maar we hadden tenminste onderdak met een mooi uitzicht over de haven. Maar hoe hard we ons best ook deden: we konden er maar moeilijk van genieten. We waren simpelweg te moe. Dus in plaats van des avonds copieus op kosten van Transavia uit eten te gaan kookten we zelf een eenvoudig maaltje in ons appartement en om 21.00 lagen we er compleet af en vielen we in een comateuze slaap.

Om 10.00 de volgende ochtend moesten we ons tijdelijke onderkomen alweer verlaten en hadden we dus nog een uurtje of acht om Heraklion beter te leren kennen. En inderdaad, dat beviel een stuk beter. Net als in elke andere grote stad moet je ook hier niet in de grote straten zijn, maar in de charmante steegjes en zijstraatjes en dan kun je er zomaar een leuke dag hebben en heerlijk en betaalbaar eten en drinken. Maar om er een week op vakantie gaan: nou nee.

Eind van de middag weer terug naar het aftandse vliegveld. Wijntje. Yathzee en goed uitgerust. En zowaar. Onze vlucht ging. We krijgen dus nog een standaardsom geld terug voor de vertraging en hopelijk ook het grootste gedeelte van onze gemaakte kosten en gederfde inkomsten.

Maar ik heb m’n dagje Heraklion, twee zelfs, gehad. Met dank aan het onvolprezen Strandavia.

Kretenzer Klootzakkendagen (3)



3306, 5398, 4378, 4477, 3817, 4406 en 6868: het zijn de magere cijfers van mijn stappenteller van de afgelopen zeven dagen. Als de stappenteller een Olympische discipline was zou ik met de cijfers van de afgelopen dagen niet in de buurt van een gouden plak komen. Thuis in Amsterdam is het absolute minimum op een luie dag 10.000 stappen en op een topdag tippel ik zomaar rond de 20.000 stappen door de stad. 10.000 stappen is ongeveer 7 kilometer. Vanaf Chateau Waterloo loop ik de Amstel rond, loop ik soms naar De Pijp om boodschappen te doen, loop ik naar de Jordaan om osseworst bij Louman te halen of naar Oud West om te werken of naar de markt te gaan. Dan lopen je stappen aardig op. En sowieso begin ik de dag altijd met een wandeling.

Als je 20.000 stappen in Agia Galini zet dan heb je het hele dorp minimaal zes keer rondgelopen. Ik begin ook hier met een ochtendwandeling. Boodschappen halen bij de supermarkt in de haven dan de berg weer op naar het appartement en dan begint het grote lethargische niks doen. Het is ook veel te warm om iets te doen. Het kwik tikt elke dag tegen de 35 graden aan en zonder enige vorm van inspanning biggelen de zweetdruppels over onze lijven.

Onze grootste inspanningen bestaan uit yathzee spelen, een wijntje drinken en aan het eind van de middag bedenken waar we gaan eten. Daar lopen we dan naartoe om te eten en dan gaan we weer terug die berg op. En dat ritueel herhaalt zich elke dag.

‘’Maar een beetje wijn zuipen en spelletjes doen dat kan je toch in Amsterdam toch ook?’’

Jazeker, maar met dit verschil dat we in Amsterdam altijd meteen ‘aan staan’ als we wakker worden. Er moet altijd wel iets. Werk, privé, whatever. Hier moet niks. We staan hier niet de hele dag aan. Hoogstens op een waakvlammetje. En dat is fijn. Hier kunnen we gewoon lekker klootzakken.

Aankomende maandag gaan we iets doen wat op een activiteit lijkt. We gaan midgetgolfen met onze vrienden Vicky en George. Met die achttien holes die we moeten aflopen probeer ik mijn abominabele stappentellergemiddelde van deze week nog enigszins op te krikken.

En nou loop ik deze vakantie voor mijn doen al extreem weinig: Mo loopt nog veel minder. De enige stappen die zij maakt is als ze van het balkon naar de koelkast loopt om wijn voor ons in te schenken. En om in de avond ergens te gaan eten. Dat is niet om haar belachelijk te maken: ze houdt gewoon niet van wandelen. Ik kan haar vrijwel nooit verleiden tot een lekkere wandeling. En in de ochtend al helemaal niet. In de middag met een eventuele stop op een terras is kansrijker. Mo loopt al genoeg op haar werk. En daar is wat voor te zeggen. Ik loop ook veel tijdens mijn horecawerk, maar ik vind wandelen in mijn vrije tijd heerlijk en ontspannend. En dan kan ik ook lekker nadenken over de stukken die ik wil schrijven of over andere zaken. Dat heeft niet iedereen.

Vandaar dat ik laatst zowat een tia kreeg toen mijn liefste tijdens het eten ineens zei: ‘Zullen we van de week eens de pier af lopen? Dan kunnen we ook nog een stukje naar boven klimmen.’

Ik wist niet wat ik hoorde! Even dacht ik dat mijn liefste door de hitte bevangen was, maar ze meende het echt!

Ik zal vandaag toch maar eens vragen of ze het echt meent. Ik zal mijn stappenteller aanzetten. En ondertussen klootzakken we lekker door.

Rodweek 211 Kretenzer Klootzakkendagen (2)


Gisteren op dag 2 gingen we even langsklootzakken bij onze vrienden Babis en Nektaria, die een camping en een restaurant bestieren aan de rand van het dorp. Even de bush bush door en je bent er. Babis’ motto is ‘never trust a skinny cook’ en hij doet zijn motto eer aan. Babis is ook een bijzonder genereuze kok. Wie bij Babis met honger de deur uitgaat moet een koe zijn, iemand met vier magen. Het eten is er belachelijk lekker. En belachelijk veel. Nektaria bestiert de bar en zij schenkt de lekkerste raki in town. Die raki krijgen we altijd na afloop en ze drinkt graag een glaasje mee met ons. Nektaria gelooft ook heilig dat raki overal goed voor is. Ziek? Raki. Wond? Raki. Poot gebroken? Raki. Ze zijn onze favoriete Griekse ‘moordenaars’ omdat we daar altijd zo vol van alles weglopen dat het lijkt of ze een moordaanslag op ons hebben beraamd.

Vandaag is de derde dag van de vakantie en even als de twee dagen daarvoor viert de lethargie hoogtij in ons kleine appartement. We zijn zo lui als onze katten. Ik heb slakken gezien die er een hoger leeftempo op nahouden dan wij. Wij behoren qua leeftijd tot de jongeren in dit ouwe lullen-oord, maar ik denk dat de meeste grijskopjes een stuk actiever zijn dan wij. Ook vannacht hebben we weer tien uur geslapen. Iets waar we in Amsterdam nooit aan toe komen. We hebben het kennelijk echt even nodig.

Eenmaal wakker en bereid om op te staan gooi ik een staart in mijn immer ontplofte ochtendkapsel, doe een petje achterstevoren op mijn hoofd, schiet in een basketbalshirtje, een korte broek en een paar slippers en dan ga ik aan de wandel. Luchtje op en gaan. Ontbijt hadden we nog liggen, dus ik hoefde alleen cola, fanta en water om koffie en thee mee te maken te kopen. En wijn natuurlijk. Even een rondje door het dorp, hier en daar even gedag zeggen en met de zojuist aangeschafte liquide middelen weer het trappetje de berg op. 82 ongelijke treden. Ik heb ze geteld. En dan nog 17 treden naar ons appartement. Ach, we zijn wat gewend: wij wonen in Amsterdam op vijf hoog zonder lift: 68 treden. Wij vergeten dus niks als we boodschappen moeten doen. Bovendien is het trappenlopen even geen sinecure voor mij omdat ik vorige week een knieblessure heb opgelopen. Dus ik vergeet echt niks.

Na het ontbijt, een croissant met onze zelf meegebrachte Tynjetalerkaas (onze favoriete kaas, absolute aanrader, we nemen het ook mee voor onze Griekse vrienden: sterker nog, we komen het dorp niet eens meer in zonder!) maar weer even op bed liggen. Mo las de nieuwe Linda en ik die van de vorige maand. Luister piemelepoges die daar om lacht: ik ben 47 en alle schaamte allang voorbij. Ik lees de Linda, OK? Gewoon een mooi blad, Mo is een abonnee. Mo wil haar Linda’s soms wel eens weggeven, maar dan moet ik er soms even voor gaan liggen omdat ik de laatste nog niet gelezen heb.

Na het lezen der Linda’s een paar potjes Yathzee . We spelen altijd het hele blaadje, dus alle zes kolommen tegelijk. Een uurtje per potje. Paar glaasjes wijn erbij en het is zomaar ineens 16.00.
Het is inmiddels 17.00. We zijn allebei net gedoucht. We klootzakken de dag dus weer aardig door. Normaal heeft een van ons altijd wel een soort van stellig idee over wat we willen eten in de avond, maar we hebben nu eigenlijk allebei nog geen idee.

We gaan zo naar het strand waar onze amigo Jorgos in een strandtent werkt. Nog steeds geen idee wat we gaan eten, maar dan klootzakken we daar lekker verder.

Rodweek 210 Kretenzer Klootzakkendagen (1)


Als mijn vriendin en ik na een paar dagen achter elkaar hard werken eindelijk eens samen vrij zijn dan hebben wij ‘klootzakkendag’. Op klootzakkendag mogen we alles en moeten we niks. Dat kan ook inhouden dat we dan ook de gehele dag zo goed als niks doen. Potje yathzee, wijn drinken, ouwe lullen-slapie doen in de middag, lezen of gewoon lekker TV kijken. Kortom: gewoon lekker een beetje de dag door klootzakken.

Klootzakkendag hoeven we overigens niet per se samen te doen. Als ik lekker lang wil wandelen of Mo wil iets voor zichzelf doen: ook goed. Wij zijn niet zo’n stel dat alles altijd maar samen moet doen. Wij kunnen het gelukkig ook uitstekend met onszelf vinden.

En nu hebben we tien klootzakkendagen op Kreta, in ons Agia Galini waar we elk jaar altijd wel één of twee keer per jaar komen. Agia Galini is de perfecte locatie voor klootzakkendagen: er is gewoon niet heel veel te doen. Beetje lezen, spelletje doen en dan in de middag lekker terrashoppen, in de avond eten: meer doen we niet. Je zult ons niet op surfplanken, op jeepsafari’s, abseilen of tijdens een ellenlange klimtocht in de bergen aantreffen. Wij zijn allebei tamelijk luie vakantiegangers die lekker de dag door klootzakken. Wij hebben nietsdoen tot kunst verheven. Ook omdat we het in Amsterdam altijd al druk genoeg hebben. Daar hebben we in het slaperige dorpje geen last van. Niemand hoeft hier iets van ons. We hebben hier vrienden en die zien we dan even en als ze tijd hebben klootzakken ze even mee. Maar over het algemeen hebben die het ook druk met hun eigen werk. De mensen die hier wonen moeten wel gewoon hard werken natuurlijk.

We zijn hier sinds gisteren. We hadden een vroege ochtendvlucht om 6.20, wat betekende dat we om 1.30 al uit de veren moesten. Hoewel ik twee loodzware werkdagen achter de rug had met weinig slaap besloot ik om niet te gaan slapen. Ik slaap liever niet dan maar twee uurtjes, want dan voel ik me nog vermoeider, dus dan trek ik de dag liever door. Mo pakte nog wel wat uurtjes. Ik nog even rustig de tas inpakken en bolletjes met gebakken ei maken. Ik ben niet gierig, maar als ik op een vliegveld minimaal een tientje moet betalen voor iets dat ik zelf veel lekkerder en veel goedkoper kan maken dan kies ik daarvoor.

Stiefdochter en schoonzoon brachten ons om 3.00 naar Schiphol, of zoals ik het altijd noem, ‘Schiphel’. Ik heb een bloedhekel aan vliegvelden. Voor m’n gevoel loopt de klok daar altijd achteruit. Dat wachten duurt een eeuwigheid. Dan eindelijk dat vliegtuig in en daar sloeg de vermoeidheid toe. Ik viel in een diepe slaap en werd wakker toen we al een uur in de lucht hingen. En dan waren we ook nog eens veertig minuten te laat vertrokken, zo vertelde mijn betere helft mij. Het is volstrekt buiten mij om gegaan, wat ik wel prettig vond, want vliegen, en dan vooral opstijgen, is bepaald geen hobby van mij. Gelukkig werd ik precies op tijd wakker voor de catering en na wat gegeten te hebben viel ik wederom in slaap om vlak voor de landing pas weer wakker te worden. Kortom, ik heb die hele vlucht amper meegemaakt en lekker een paar uur geslapen.

Op het vliegveld van Heraklion stond onze vaste taxichauffeur Kostas op ons te wachten om ons door de bergen naar Agia Galini te brengen, een rit van een dik uur. De temperaturen zijn dik boven de dertig graden hier, dus Kostas had twee koude flesjes water voor ons gekocht. Kostas is, laten we zeggen, niet de meest spraakzame. Als hij in een uur twee zinnen tegen ons uitspreekt dan ouwehoert ie al veel. Waarschijnlijk omdat zijn Engels niet geweldig is. Maar hij doet zijn werk prima en dat is voor ons het belangrijkste.

Nadat we onze spullen in ons eenvoudige appartementje hadden gedropt en even hadden omgekleed even onze vriend Ioannis gedag gezegd in zijn bar. En nu we er toch waren gelijk moesten we er ook nog maar even wat wijn drinken en wat kleins eten. En afspreken dat we Ajax kunnen kijken op donderdag en zondag. Dat wordt altijd geregeld, want Ioannis is ook een Ajacied.

Des avonds vis gegeten bij ons favoriete visrestaurant Onar en omdat vis moet zwemmen ook nog maar wat witte wijn. Omdat de jongens van Onar ons goed kennen moest er ook nog afgeblust worden met een plonsje raki, maar om 20.00 lagen we er wel af. Nog even thuis een beetje klootzakken met een potje yathzee en een glaasje wijn, maar om 21.30 sloeg de klootzak met de hamer genadeloos toe. Naar bed en inderdaad, binnen niet al te lange tijd waren we van Griekenland naar dromenland verhuisd. Om vervolgens allebei een kleine elf uur te slapen, dus we hadden het nodig.

Wat we vandaag gaan doen zien we wel. Gewoon lekker klootzakken denk ik.

Rodweek 209 Nomen est ome

In Café de Toog en in De Gouden Florijn word ik weleens aangesproken als ‘Ome Rod’. Die aanspreekvorm is eigenlijk een soort officieuze eretitel die je als mannelijke stamgast in je Mokumse kroeg kunt krijgen. Je wordt niet zomaar aangesproken met ‘ome’, daar moet je de nodige tijd in hebben geïnvesteerd. Je moet ‘m verdienen. Er moet enige senioriteit zijn, een jongeheer van achttien is namelijk nooit een ‘ome’ in het café. Er moeten wat kilometers zijn gemaakt in de kroeg en er moeten wat kiloliters door de keel zijn gegleden. Aan al deze criteria voldoe ik al jaren ruimschoots.

Maar het is dus een officieuze doch eervolle titel. De enige twee mensen op de wereld die mij officieel oom of ome mogen noemen (niet dat ik dat ooit van ze zal verwachten) zijn mijn twee neefjes, twee beginnende pubers die wellicht over een paar jaar ook de ‘ome’-status in hun stamkroeg bereiken. Van de kant van mijn zus ben ik hun favoriete oom. Niet dat ze een keuze hebben, want van die kant ben ik hun enige oom, dus dat is makkelijk.

Ik had daarin wat meer keuze. Mijn moeder heeft vier broers. Allemaal aardige kerels maar ik heb altijd een favoriete oom gehad en die heet Franklin, roepnaam Frenk. Met hem heb ik gewoon altijd het meest gemeen gehad. Met hem heb ik echt een klik. Mijn ome Frenk is elf jaar ouder dan ik. Wij hebben allebei op onze eigen manier een vergelijkbaar leven geleid: Naar Ajax, gestudeerd, de kroeg, goed eten en we hebben allebei een spoor van ravage op het liefdespad achtergelaten. Dat schept een band.

Ik heb een bonte stoet aan vrouwen voorbij zien komen in zijn leven. En dat waren voor zover ik ze heb gekend allemaal geen weggooiers. Frenk heeft altijd een goede smaak gehad. De eerste vriendin van hem die ik leerde kennen was Antoinette, een lieve blonde dame. Zij zal een jaar of achttien zijn geweest, Frenk twintig en ik een jaar een jaar of negen.

Frenk was geabonneerd op de Voetbal International. En als ik dan bij mijn opa en oma kwam toen Frenk nog thuis woonde kreeg ik van hem de VI’s die hij uit had mee. En dan nog even babbelen. Gezellig! Op een dag kwam ik weer eens langs en ik klopte beleefd op zijn slaapkamerdeur. Ik hoorde geluiden die ik nog niet helemaal kon thuisbrengen en ik hoorde Antoinette zeggen: ‘’Shit, dat is je neefje!’’ Vervolgens Frenk: ‘’Rodney, wacht even!’’ Geritsel van kleren. Even later ging de deur open. Frenk zijn haar zat wat door de war en het rook er anders dan normaal. Frenk drukte mij een stapel voetbalboekjes in mijn handen en een Ajax-sjaaltje. Mijn allereerste Ajax-sjaaltje. Maar hij had niet echt tijd voor een babbeltje. Ik vond het een beetje vreemd, maar niet veel later begreep ik uiteraard waarom ik weer snel naar buiten werd gedirigeerd.

Wat Frenk en ik ook gemeen hebben is dat we allebei beroerd zijn in contact houden. Allebei ons eigen leven en gedoe. En zo heeft er heel wat water door de Amstel gestroomd sinds we elkaar hadden gesproken. Geen ruzie of gezeik, gewoon allebei druk. Tot hij mij laatst eens belde. Afgesproken op de Nieuwmarkt, lekker eten daarna en even wat mooie verhalen uitgewisseld. Alsof ik hem niet een paar jaar geleden maar vorige maand nog had gesproken.

Ik vertelde hem dus onder andere over het Ajax-sjaaltje. En ik heb ‘m nog! Ik heb in de kleine veertig jaar nog heel veel voetbalsjaals verzameld, maar deze eerste blijft een bijzondere. En inmiddels ben ik zelf al een kleine dertig jaar lid van de VI, dus ik hoef mijn ome Frenk er niet meer mee lastig te vallen! En hij had na bijna veertig jaar het sjaaltje wat hij mij destijds vluchtig toestopte weer in zijn handen.


Rodweek 208 Sjabbie Loods

Café Bax is een prachtig café aan de korte kant van de Ten Kate Markt in Amsterdam Oud West. Ik heb daar zes jaar met zeer veel plezier gewerkt, van 2007 tot 2013 en als ik er nog weleens in de buurt kom mag ik daar nog graag een drankje drinken, ingeschonken door mijn opvolgers. Het café herbergde in mijn tijd een bonte verzameling mensen. Niet alleen aan de bar maar ook achter de bar. En zeker in de keuken. Op zaterdagen, overdag, stond ik vaak met Robin achter de bar. Robin was een beetje de negen jaar jongere versie van mij. Mijn broertje van een ander moertje. Uiterlijk leken we op elkaar en ook qua humor voelden en vulden we elkaar perfect aan. We kregen al snel bijnamen als ‘de staartjes’ (allebei dezelfde coiffure), ‘de broertjes’, ‘Beavis en Butt-head’, ‘Duo Brak en Brakker’ en ‘Quik en Flupke’. En de eerste jaren werkte Mirco er als onze mentor en om ons in het gareel te houden ook vaak bij.

In de keuken stond de nog chagrijnigere versie van Meneer Aart, namelijk Aart. De even beroemde als beruchte bulderende broodjeskok van de buurt. Aart en de staartjes. En dankzij Aart kan ik nog steeds de beste uitsmijter van Amsterdam maken. Aart, geen idee waar en of je er nog bent, je bent bij iedereen compleet uit beeld geraakt na die tijd, maar daar ben ik je nog steeds dankbaar voor! Thanks ouwe!

Robin of Mirco, Aart en ik openden de tent op zaterdag vaak om 9.30. Dan hadden we een standaard ontbijt met een tosti, een verse jus, spa rood en twee paracetamol. Dan konden we er weer even tegen.

Iets later kwam José dan binnen. José was onze Braziliaanse afwasser en hulp. Een man van middelbare leeftijd. Volgens mij had hij ongeveer de leeftijd die ik nu heb, al zag hij er wat ouder uit. Hij sprak geen Nederlands en ook geen Engels en wij geen Portugees, dus de communicatie was nogal houwtje-touwtje. José lachte vooral veel. Zeker als Robin en ik weer samen als twee puberjongens liepen te kloten, te zingen en grappen uithaalden achter die bar.

Onze voorraad stond buiten het café, een paar deuren verderop in een loods. Als José daar dan wat moest halen vroeg hij altijd om ‘Sjabbie Loods’. Sjabbie betekende sleutel in het Braziliaans Portugees. Althans: het geschreven woord is ‘chave’, maar in een bepaald Braziliaans dialect spreek je dat uit als ‘Sjabbie’, zo legde mijn gabber die met een Braziliaanse getrouwd is mij uit.

Op een zaterdag was José te laat. Veel te laat. De zon scheen uitbundig en het beloofde een drukke dag te worden. Dan is het niet fijn als je geen afwasser hebt. Voor wie nooit in de horeca heeft gewerkt: die twee afwashandjes zijn dan echt meer dan nodig! Vergis je niet in de noodzaak van een afwasser op een drukke zaterdag. Net op het moment dat we hem toch maar eens wilden bellen zwaaide de deur met een knal open. Daar kwam José binnen gezwalkt. Zo dronken als een hoerentoeter. Helemaal van het padje. Nog uitbundiger lachend dan normaal.

Nou konden we hem in nuchtere toestand al amper verstaan of begrijpen, maar in zijn ladderzatte toestand was dat nog veel lastiger. Wat bleek, nadat we met veel moeite hadden ontcijferd waar zijn liederlijke toestand vandaan kwam: José was ergens wezen gokken, had daar heel veel geld mee verdiend en had meteen een enkele reis naar Brazilië geboekt. En dat had hij dus ook nog uitgebreid gevierd in de kroegen. De man was poepeloerus dronken.

Hij kwam de sjabbie loods nog even inleveren. Nog harder lachend dan we hem al kenden, dronken als een maleier, maar zo helder was ie nog net wel. José gaf ons nog een knuffel en ging helemaal holladijee en gierend lachend de tent weer uit. We dachten nog even dat ie terug zou komen. Maar nee. José bleef weg en kwam nooit meer terug.

We hebben die ouwe gek nooit meer gezien. Achter zijn aanstekelijke lach blonk een dikke traan. Hij wilde hier op zijn leeftijd niet meer zijn als afwasser, maar hij zat hier vast. Hij had geen geld of wat dan ook hier. Hij was niet naar Europa gekomen om een matig betaalde afwasser te zijn en in een klein kamertje te wonen. En toen won ie zomaar ineens de jackpot en pakte de kuierlatten. Wij waren natuurlijk even verbaasd, maar we vonden dat achteraf zo tof voor hem! Dan maar even wat harder werken die dag, maar José had al zijn poet op rood of zwart gezet, won en vloog zijn geluk achterna. Het was hem gegund.

De sleutel van de loods bleef, zolang als Robin en ik er werkten dan ook altijd ‘Sjabbie Loods’ heten.

Ik liep er laatst langs en ik moest heel even aan José denken. Ik hoop dat hij het goed heeft en dat hij soms nog weleens aan ‘Sjabbie Loods’ denkt en dan zijn mooie lach deelt daar in Brazilië.

Rodweek 207 Vriends-schappelijk

Afgelopen week noemde René van der Gijp (U weet wel, het hinnekende orakel van Vandaag Inside) Virgil van Dijk, Memphis Depay, Steven Bergwijn en Georginho Wijnaldum dom. Althans, dat deed hij niet letterlijk, maar hij formuleerde het wel letterlijk als volgt:

“Als ik naar Van Dijk, Wijnaldum, Bergwijn en Memphis kijk overheerst bij mij één gevoel: één hersencel. Ik zeg niet dat dat ook echt waar is, maar zo komen ze wel op mij over.”

Ik vind dat nogal een boude uitspraak van een man die zodra hij aan de tafel niet goed kan meepraten over een onderwerp waar hij het fijne niet van weet (bijvoorbeeld politiek en economie) flauwe grapjes gaat maken en dan gelijk in een overdreven hysterische gierlach uitbarst om zijn eigen flauwe grapjes. Tja Gijp, het is nou niet zo dat homerisch schaterlachen om onwetendheid te verbloemen heel intelligent overkomt. Als je andere mensen zo de maat neemt over een vermeend gebrek aan intelligentie dan verwacht ik op zijn minst dat je zelf dan ook wat snuggerder overkomt.

Ik hou er sowieso niet van om mensen zomaar als ‘dom’ af te serveren. Iedereen heeft z’n kwaliteiten. Als ik iemand al als dom bestempel dan heb ik daar een verdomd (!) goede reden voor. Een puntje voor Gijp: veel interviews met voetballers zijn vaak zaaddodend saai. Of ze hebben teveel mediatraining gehad of ze zijn inderdaad bepaald geen materiaal om mee te doen aan een programma als ‘De Slimste Mens’, waar ik altijd graag naar mag kijken.

En dat brengt mij dan weer bij Bart Vriends. Bart Vriends is een modale eredivisievoetballer die jarenlang voetbalde voor mijn (na Ajax natuurlijk) twee favoriete eredivisieclubs Go Ahead Eagles en Sparta. Twee historierijke clubs met de twee mooiste stadions van de eredivisie: De Adelaarshorst en het Kasteel. Maar Bart Vriends was geen materiaal voor de top van de eredivisie of het Nederlands elftal. Gewoon een prima verdediger voor de subtop/middenmoot van het vaderlandse voetbal. Maar toch viel Vriends altijd op door zijn welbespraaktheid in interviews en een wereldbeeld dat zich verder strekt dan de lijnen van een voetbalveld. Dat is natuurlijk op zich al wonderlijk dat veel mensen zich later eerder de welbespraakte intelligente Bart Vriends weten te herinneren dan de bekende voetballer.

Als ik mensen niet ken en ze min of meer beoordeel leg ik ze onder mijn persoonlijke meetlat: zou ik een avond met diegene in de kroeg kunnen zitten? Dat durf ik in het geval van Bart Vriends wel te bevestigen. Als ik Vriends zou kennen zou ik zomaar een vriendschappelijke band met hem kunnen hebben. Hij komt over als een aimabel mens. We hebben sowieso een overeenkomst: wij hebben dezelfde nerdy topografische kennis. Hij vertelde in een interview eens dat hij van elk land in de wereld de hoofdstad wist te noemen. De interviewer testte hem en noemde vijf willekeurige landen op en Bart wist feilloos te vertellen wat de hoofdsteden zijn. Bij de laatste wankelde hij even. Madagaskar… ‘Eh… ja… ik weet ‘m hoor… wacht even… Antananarivo!’ Hij redde zich net op tijd. Als klein jongetje wist ik ook al die hoofdsteden. En ik denk dat ik nu ook nog wel tot 95 % kom. Ik wist ook alle vlaggen. Andere 8-jarigen lazen Pinkeltje of de Donald Duck, maar mijn favoriete boek was De Grote Bosatlas. Ik kon uren landkaarten bestuderen. Ik heb me zelfs ooit nog voor ‘Wedden Dat’ opgegeven, maar Jos Brink en consorten vonden een 8-jarige die alle landen, vlaggen en hoofdsteden feilloos uit z’n hoofd kende niet bijzonder genoeg dus ik kreeg een keurige standaard afwijzing. Helaas, de roem, de eer, de chickies, een kus van Sandra Reemer en de Wedden Dat-trofee gingen aan mijn neus voorbij.

Maar Bart Vriends mocht dus meedoen aan De Slimste Mens en daar deed hij het nog vrij aardig ook. En ook in voetbalouwehoerprogramma’s vind ik hem altijd een leuke gast, echt een verademing. Ik hoop echt dat hij daar na zijn voetballoopbaan meer mee gaat doen.

Het nieuwe seizoen komt er weer aan: het gemiddelde salaris in de Eredivisie stijgt weer maar het gemiddelde IQ daalt een beetje want de vriendelijke Vriends maakt een mooie avontuurlijke transfer naar Australië. Naar Adelaide. Het is hem gegund in de de nadagen van zijn voetballoopbaan. Adelaide ligt in het zuiden van Australië. Vriends en ik weten dat omdat we allebei een goede topografische kennis hebben. Van der Gijp, die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid nog nooit van Adelaide heeft gehoord, zou dan keihard gaan lachen en iets zeggen als ‘Waar gaat ie spelen? To get laid?! Nou dat mag ie hopen, die Vriends! Whahahahahahahihihihihihihohohohiiiiiiiiiii!!!!!’

Ja. Dus. Hoeveel hersencellen heb je daarvoor nodig, Gijp?

Rodweek 206 Travolta op noppen

Toen ik een jaar of veertien was moest ik van mijn ouders op dansles. ‘Want dan kun kun je later op bruiloften en partijen dansen met je partner’, zo redeneerden mijn ouders. Ik vond het meer dan afschuwelijk en ik heb het ook maar een jaar gedaan. Precies genoeg om mijn ‘brons’ te halen. Dan heb je de basics. Dat betekent dat je met een mager zesje bent geslaagd. Dat leek me voldoende, ik had aan mijn zoonplicht voldaan en ik was van het dansgezeik af. In de drieëndertig jaren daarna heb ik op bruiloften overigens nog nooit een pas op die dansvloer gezet om de quickstep, de rumba, de tango, de chachacha of de jive te dansen. Pas als de muziek wat minder stijf wordt en ik mijn ongecontroleerde bewegingen aritmisch uit mijn lendenen kan gooien vind ik het leuk.

Ga je weg, ik heb de souplesse van een blok beton en het ritmegevoel van een ouwe trutteschudder. Ook op mijn veertiende al. Ik vond die danslessen een totale hel. Prima dat mensen in 1962 dachten dat het allemaal zo hoorde dat je moest dansen op een bruiloft, maar ome Rodje stond en staat op een bruiloft gewoon liever aan de bar te ouwehoeren onder het genot van een versnapering dan te dansen met z’n ouwe tante of met weet ik veel wie. Ik was dus ook al niet bepaald de nieuwe John Travolta, hoewel mijn geboortejaar 1977 is: het jaar dat ‘Saturdaynight Fever’ uitkwam en de latere Scientologykerk-wappie Travolta de ultieme koning van de dansvloer was.

Ik maak even een gekke switch in dit verhaal: ik kwam vannacht thuis, nog net de laatste tram gehaald omdat ik van mijn collega’s wat eerder weg mocht van het werk.


Gewerkt in de kroeg.


Lekker gewerkt ook. Het betere ram- en beukwerk tijdens een voetbalwedstrijd. Noem het masochisme, maar ik hou daarvan.


Nederland – Engeland, 1-2 dus.


Ik heb er bijzonder weinig van meegekregen. Dit soort dagen zijn een soort mini-koningsdag voor mensen die achter een bar werken. Niet denken, maar tappen en afrekenen. Bam bam bam! Je juicht mee omdat je hoort dat Xavi Simons de 1-0 heeft gemaakt. Nog even snel de herhaling kijken terwijl je je bestelling maakt en dan ga je gelijk weer door met werken. Die tap moet nou eenmaal blijven stromen, die kassa moet blijven rinkelen en die fooienpot moet vol. Dan hoor je even later de teleurstelling na de 1-1. Een penalty die naar ik hoorde onterecht was. En dan krijg je op het einde de deceptie bij de in het oranje geklede mensen mee na de 1-2 in extremis.


Zoals ik al schreef: als barman krijg je daar echt maar bijzonder weinig van mee. Je bent een drankautomaat op dit soort dagen. Dan kijk je later thuis nog even de samenvatting om te zien wat er nou precies is gebeurd. Zoals ik het bij elk toernooi doe bij een wedstrijd waar ik de hele tijd bij ben geweest. Ik was allang blij dat het geen verlenging werd zodat ik tenminste m’n laatste tram kon halen, laat ik eerlijk zijn.

Dus lekker op tijd thuis. Ik opende mijn voordeur en kwam de overbuurvrouw tegen, zij opende haar voordeur.

Ze zei: “Nou, we mogen weer naar huis”

Ik antwoordde met de sleutels nog in mijn handen: ‘Dat is letterlijk en figuurlijk, buurvrouw”

Zij: ”Het is gelukkig geen Ajax”, knipoogde ze. Ze ziet mij vele malen vaker in Ajax-shirts dan in het oranje door de buurt schuiven.

Ik beaamde haar woorden en zei: “Slaap lekker buuv.”

“Jij ook”, zei zij.

Het is niet dat ik iets tegen Oranje heb. Sommige mensen denken dat weleens. ‘Want jij geeft toch geen fuck om het Nederlands Elftal’ hoor ik dan weer. Dat is dus een hardnekkig misverstand, dus ach, omdat ik het toch elk toernooi weer moet uitleggen: ik heb gewoon meer met Ajax. Dat is het. Tijdens de WK-finale van 2010 werkte ik ook achter de bar, maar dan in een andere kroeg. Spanje-Nederland. We weten het allemaal nog. 1-0 voor de Spanjaarden in de verlenging, de kans van Robben en de teen van Casillas die ‘ons’ van de wereldtitel hield. Ik heb er geen traan om gelaten. Niet eens vochtige oogjes. De tent stroomde snel leeg. In een vlot tempo de kroeg opgeruimd en schoongemaakt, kas opgemaakt, fooi geteld, een borrel met de collega’s gedronken en dat was dat weer. Ik heb die nacht geen nanoseconde minder geslapen dan gebruikelijk. Vrienden van mij kunnen de beelden van toen nog steeds niet terug zien. Dat heb ik niet. Al draaien ze die beelden een dag lang voor me af. Het emotioneert me totaal niet. Het patriottische ‘Wij zijn Nederland, hup Holland, Viva Hollandia, lalalalala’-gen zit gewoon niet in mij geïmplementeerd.

Dat is anders bij Ajax. De wedstrijd tegen Tottenham in de ArenA die ‘we’ in 2019 thuis in de laatste seconde verloren, de verloren Champions League-finale van 1996 of de 6-0 pandoering tegen Feyenoord: die potjes hoef ik gewoon nooit meer terug te zien. Die wedstrijden deden me echt emotioneel zeer. Oranje heeft dat soort gevoelens nooit bij me op weten te wekken. Ajax wel.

Dat neemt niet weg dat ik het oprecht leuk gevonden als Nederland minimaal de finale had gehaald. Ik had dit dapper strijdende Nederlands Elftal echt wel een beter lot gegund. Maar let op mijn woordkeuze: ik had het slechts ‘leuk’ gevonden. Niet meer dan dat. Dus voor mij was het gisteravond wat het was: jammer. Niet meer dan jammer.

Thuis nog even de samenvatting gekeken en tegen m’n meisie aangekropen. En ik heb er ook nu geen nanoseconde minder om geslapen.


Een geruststellende wetenschap en nu gooi ik er even wat poëtisch uit: dit Engelse team heeft totaal geen franje. Ik stond vandaag bij mijn weten gezond weer op in de wetenschap dat ook Engeland in de finale kansloos is tegen het soepel door het toernooi dansende Spanje. Nederland en Engeland zijn beide houterige danspartners zoals ik die hooguit eens op de tenen trappen. Wat dat betreft is het maar goed dat Nederland de finale niet heeft gehaald: dit Spanje zou dit Nederland platwalsen.

En zo kom ik weer terug bij mijn kortstondige periode als danscursist als metafoor voor dit toernooi.

Spanje zou de enige verdiende afdanser zijn op dit Europese kampioenenbal. En niet voor brons of zilver, maar voor goud.


Aankomende zondag heerst er Sunday Night Fever in Spanje. En de fantastische Lamine Yamal die zaterdag pas zijn zeventiende verjaardag viert is dan de nieuwe John Travolta op noppen.

Rodweek 205 Mindfuck

Een van mijn vrienden poneerde onlangs de volgende stelling op een van zijn socials: dit EK voetbal is voor mensen van onze leeftijd best een mindfuck. Ik ben het roerend met hem eens en ik leg zo uit waarom. Wij zijn ongeveer van dezelfde leeftijd. Zijn bouwjaar is 1975, ik ben van 1977. Wij waren allebei dus beginnende pubers toen wij het Nederlands Elftal in 1988 Europees kampioen zagen worden.

Dat toernooi verliep als volgt: een zwaar onverdiende nederlaag tegen Sovjet-Unie in de eerste wedstrijd. Ik herinner me zelfs de snedige krantenkop van de volgende ochtend nog: ‘Nederland in de Rats.’ Een verwijzing naar de Russische doelpuntenmaker Vasili Rats. De hattrick van Van Basten tegen Engeland. Die vreemde doch cruciale kopbal van Kieft tegen Ierland. De epische gewonnen pot tegen West-Duitsland in de halve finale. Het WK74-trauma zat nog diep en de onversneden en rabiate ‘moffenhaat’ was vooral onder de oudere generaties nog groot. Daar hielp een irritante etterbak als Lothar Matthaüs ook bepaald niet aan mee. En natuurlijk de wereldgoal van ‘San Marco’ in de finale tegen de Russen waar ‘we’ eerder van verloren: elke voetballiefhebber van onze generatie kan de wedstrijden en de goals blind uittekenen.

Maar nu dus die mindfuck. Bondscoach Rinus Michels was destijds 60 jaar oud. Met de nadruk op oud. Als ik nu foto’s zie van dat EK dan zie ik Michels als een heel oude man. Met brilliantine in de dunne grijze haren. Stijfjes gekleed. Oud gezicht. Bedenk je dan even: onze huidige bondscoach Ronald Koeman, tijdens het gouden EK88 een 25-jarige speler, is nu 61 jaar oud. Een jaar ouder dan Michels tijdens dat gouden EK was. Alleen zag Michels er op zijn 60e minstens tien jaar ouder uit en ziet Koeman er op zijn 61e zeker tien jaar jonger uit.

Gullit, Rijkaard, Van ‘t Schip, Vanenburg: allemaal spelers van toen die nu minimaal de leeftijd van Michels hebben maar er stuk voor stuk veel jonger uitzien. Ik heb ook vrienden en vriendinnen die rond de zestig of nog al iets ouder zijn: ze hebben allemaal nog dat jongens- of meisjesachtige in hun uitstraling, in de blik in hun ogen, in hun kleding en in hun hele manier van doen. Michels was toen al jaren een echte ‘meneer’. Dat was hij als bondscoach in 1974 al. Als 46-jarige, een jaar jonger dan ik nu ben. En in 1988 was hij een gezellige oude opa. Op z’n zestigste. En zo wordt er dus met je brein geneukt.

Mensen zagen er vroeger sowieso vaak ouder uit. Pak dat EK88-elftal er maar bij, haal je oude Panini-voetbalplaatjesboek maar eens uit het stof. Of google het gewoon. Dat kan ook. Berry van Aerle, Jan Wouters en Adri van Tiggelen waren midden- of eindtwintigers die er minimaal uitzagen als eind-dertigers, misschien wel begin veertigers. De senior van het team, Arnold Mühren, de man die de afzwaaier produceerde die Van Basten tot wereldgoal promoveerde was 37. Ik ken begin vijftigers die er jonger uitzien dan hij destijds.

Mensen zien er over het algemeen tegenwoordig veel jonger en energieker uit dan in mijn jeugd. Waar zit dat ‘m in dat mensen er vroeger zoveel ouder uitzagen of mensen van nu jonger? Harder werken? Leefomstandigheden? Voeding? De manier van kleden? Haardracht? Snorren? Als ik oude klassenfoto’s zie uit die tijd en ik mijn meesters of juffen bekijk: die waren midden of eind dertig, tien jaar jonger dan dat ik nu zelf ben, maar ze zagen er veel ouder uit.

Nou snap ik ook dat de perceptie anders is. Als twaalfjarige lijkt de veertienjarige zittenblijver in jouw klas ook veel ouder. Als je zestien bent lijkt iemand van twintig al een hele volwassene. En toen ik twintig was vond ik mensen van dertig ook al best oud. Die perceptie verandert dus. Maar feit blijft dat mensen er tegenwoordig vaak echt jonger uit zien dan dat ze dertig of veertig jaar geleden op die leeftijd eruit zagen.

Mijn opa bijvoorbeeld zag er ook ouder uit dan hij was, zie ik als ik oude foto’s van hem zie. Zijn zoon, mijn vader ziet er op zijn 68e veel jeugdiger uit als mijn opa op die leeftijd. Mijn opa en oma woonden in Den Haag, dus mijn oma en ik gingen als ik daar logeerde in de zomer naar het strand in Scheveningen. En al vielen de duiven koerend van het Kurhaus door de hitte, mijn opa kwam dan altijd na zijn werk in een driedelig pak aan op het strand. Mijn oma zei ook altijd: ‘Let maar op de enige man die hier op het strand loopt in driedelig pak. Dan komt opa eraan.’ En inderdaad, op een gegeven moment kwam opa dan aangelopen: onberispelijk gekleed als altijd. Mooi pak en dito schoenen. Ouderwetse opa-pet op het kalende hoofd.

Tijden en kleding veranderen.

Ik ga op mijn 47e ook nog altijd driedelig gekleed naar het strand, alleen is de vorm bij mij iets anders dan bij mijn opa: korte spijkerbroek, basketbalhemdje en een petje achterstevoren op mijn met lange haren begroeide hoofd. En een snelle planga op mijn ongeschoren bakkes. En ik denk dat dat op mijn 60e of op mijn 65e niet veel anders zal zijn.

Mijn opa zou het hoofdschuddend doch glimlachend aanzien.

Om mensen van mijn generatie zich nog ouder te laten voelen, een andere vriend van mij kwam met de volgende mindfuck: de film Back to the Future kwam uit in 1985. Marty McFly reisde terug naar 1955. Dertig jaar eerder. We leven nu bijna veertig jaar na Back to the Future. Als er volgend jaar in 2025 een Back to the Future zou komen zou Marty Ajax de Champions League zien winnen. Die dag staat nog levendig in mijn geheugen gegrift. Daar was ik als jong volwassene bij op het Leidseplein. Ik weet er nog alles van. Ik dreun nog de opstelling van Ajax uit mijn hoofd op.

Denk daar maar eens over na, ouwe!