Beroepsmopperkont Fred Schuit, vertolkt door Rijk de Gooijer, uit de legendarische Nederlandse jaren 90-serie ‘In voor en tegenspoed’ verwoordde het destijds treffend: ‘Doe maar niet van dat rare buitenlandse eten. Laten we gewoon naar de Chinees gaan.’ Dat was dan ook nog in de tijd dat Chinese restaurants nog vuistdiep in de Nederlandse cultuur verankerd zaten. In elk dorp of stad had je wel een restaurant met namen als ‘De Chinese Muur’ of ‘Shanghai’ met rood interieur en een aquarium met grote goudvissen. Op zondag een Chinesie halen, een biertje erbij voor tijdens het wachten, rond de feestdagen kreeg je een Chinese kalender en in de avond met het bord op schoot naar de voetbalsamenvattingen kijken en naar de stem van Mart Smeets luisteren tijdens Studio Sport.
Mijn gabber die al jaren in het buitenland woont hoefde geen nanoseconde na te denken over het antwoord op mijn vraag over welk eten hij nou het meeste miste aan Nederland. Het was geen drop, pindakaas, na het stappen in knoflooksaus verdronken shoarma of een diagonaaltje trekken uit de FEBO-muur. Hij mist dus dat andere typisch Nederlands culinaire fenomeen.
‘De Chinees, broer. De fokking Chinees, man. Je weet waar ik woon. Je bent er geweest. Je kunt bij mij in de stad op praktisch elke straathoek een gastronomisch orgasme krijgen, allemaal prima restaurants, lieve mensen, alles. Maar godverdomme Rod: ik ben soms in staat om een middelgrote misdaad te plegen voor een bord babi pangang! En zo’n nasi goreng met een plakje achterham en een spiegelei dat zo heftig glanst dat je je haar er in kunt kammen als je er naar kijkt. Dat wil ik soms zo graag! Maar het is er gewoon niet, althans lang niet zo lekker als in Nederland. Een echt goed Chinees restaurant is hier niet te vinden. Bij de weg, dank je wel voor deze rotvraag, Rod! Nu heb ik nog veel meer zin in babi pangang, maar het is gewoon onbereikbaar voor me. Jij loopt met je bek naar de Chinees en binnen een half uur zit jij met die bek boven een bord eten waar ik echt naar smacht. En dan heb je ook nog eens keuze naar welke van de honderd Chinezen in jouw buurt je gaat. Dat is jaloersmakend.’
Ik voel zijn gemis. Als ik in het buitenland zou wonen zou ik met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid hetzelfde antwoord hebben gegeven. Ik ben dol op mooi en lekker eten en mijn vriendin en ik kunnen allebei behoorlijk goed koken, al zeg ik het zelf. Wij halen of bestellen bijna nooit buiten de deur omdat we de meeste gerechten zelf beter, lekkerder en voor veel minder geld kunnen maken, maar voor een bord vol authentiek oer-Hollands nep-Chinees voer: daar kan je me dus echt voor wakker maken. Dus mocht je me ooit willen verrassen…
Een mooie exquise maaltijd met allemaal mooie gangen opbouwend naar een apotheose, afgemaakt met een heerlijk dessert en geserveerd met geweldige wijnen is als een fantastische voetbalwedstrijd op hoog niveau met alles er op en eraan en dan ook nog met lekker lenteweer. Een groot bord met allemaal nep-Chinese gerechten die je op een bord pleurt naar binnen harken en wegspoelen met een sloot pils is als een avond in de regen naar Telstar – Helmond Sport kijken. Dat laatste vind ik minstens zo leuk. Je doet me met beiden plezier.
Ik haal niet eens meer maandelijks Chinees, maar als ik het eet geniet ik er van als een Chinees van zeven gefrituurde hondenlullen! De Chinees is altijd gul met de porties, dus we houden altijd over. Wat we overhouden eet ik de volgende dag gewoon als ontbijt, dat is dan toch het effect van die paar druppels Aziatisch bloed die door mijn aderen stromen. Veel mensen moeten er niet aan denken, maar voor mij verslaat niets een ontbijt met nasi, babi-pangang, kip-kerrie, foe yong hai, tjap tjoy en een druipende stok saté. Dit hele ensemble top ik dan het liefst af met een gebakken ei, een berg atjar tjampoer en kroepoek.
Maar voor hoelang kunnen we hier in Nederland nog van deze briljant verzonnen eetcultuur genieten? De Chinese restaurants in Nederland sterven uit. Niet meer van deze tijd, de kinderen die de hut niet willen overnemen en de veranderende eetcultuur die oneindig veel meer keuzes biedt dan een jaar of dertig geleden: het is allemaal te billijken. Afgelopen week las ik nog een hartenkreet van vrienden van mij uit Zaandam. Hun favoriete Chinees op de Peperstraat sluit om dit soort begrijpelijke redenen na vijftig jaar de deuren. Ik ken die Chinees toevallig omdat ik eind jaren negentig stage liep in Zaandam, daar vlakbij in de buurt, en dan regelmatig na het werk met een dampende zak Chinees weer terug met de bus terug naar Amsterdam-West reed. Tegenover mijn huis zat ook een Chinees, maar die in Zaandam was goedkoper en lekkerder. Een klassieke Hollandse Chinees zoals ze niet meer worden gemaakt en die de Chinese kalender aan de wilgen hangt. Ik voel hun gemis.
Tegenwoordig woon ik bij de Nieuwmarkt, hartje Amsterdam en ook wel bekend als Chinatown, dus ik heb een ruime keuze aan Chinese restaurants om mij heen. En daar zitten ook best een paar restaurants tussen die aan mijn culinaire wensen voldoen. Maar voor mijn favoriete Chinees moet ik een stukje de andere kant oplopen, naar Happy Corner, Plantagebuurt, vlakbij Artis. Ik word ook echt altijd happy als ik daar een happie ga halen. Rood interieur, een aquarium met grote goudvissen, Chinese ‘kalendel’, en een Chinese mevrouw die 48 charmant uitspreekt als “Attavittah!” en vraagt of je “Sambal bai?’’ je eten blieft. Een klassieke oldschool afhaalchinees dus. Biertje erbij voor tijdens het wachten. Ultiem geluk voor mij. Wat zou ik moeten doen zonder mijn paar dolgelukkige Happy Corner-momenten in het jaar? Moet ik mijzelf vastketenen aan de toko wanneer sluiting dreigt? Ik vrees de dag.
Als mijn gabber weer in Nederland is gaan we op de laatste dag samen richting de Plantagebuurt wandelen en halen we als als culinair orgasme en ultiem happy end van zijn bezoek het maandmenu van de Happy Corner.
Rodweek 228 De Wet van Fred gold voor iedereen. Maar dan ook voor iedereen!
Nog steeds in shock en in de rouw vanwege het overlijden van Joy kreeg ik twee dagen daarna het volgende slechte bericht dat letterlijk insloeg als een bom. Ik las op het alwetende Facebook dat Fred Bomber was overleden. Godverdomme, weer zo’n mooi mens. Maar dat nieuws bleek wat voorbarig. Fred was weliswaar ernstig ziek, maar hij ademde nog wel, zo vertelde zijn schoonzus mij. Dus dat nieuws moest als de sodemieter gerectificeerd worden. De volgende dag was het nieuws echter wel waar. Fred Bomber, hiphoppionier en iconisch fenomeen is niet meer. Hoewel we elkaar de laatste jaren niet heel vaak meer zagen was ik bijzonder op Fred gesteld. Wij kenden elkaar via de Osdorp Posse en Fred was een vaak en graag geziene gast in de Amsterdamse Melkweg waar ik bijna 20 jaar heb gewerkt, dus we hebben gezamenlijk behoorlijk wat concerten gezien. Altijd hartelijk, vrolijk en oprecht geïnteresseerd in zijn gesprekspartner. Een echte Amsterdamse hiphoppionier die zijn sporen in de hiphopwereld ruimschoots had verdiend met produceren van bands en het organiseren van legendarische feesten. Fred Bomber is een hele grote naam in hiphopland. Hij stond aan de wieg van de nederhop en hij kende alles en iedereen in de hiphopwereld. Hoewel Fred niet heel erg groot was van postuur keek ik toch altijd een beetje tegen hem op.
En buiten alles wat Fred voor de Nederlandse hiphopwereld heeft betekend was hij de uitvinder van ‘De wet van Fred’, zoals ik het altijd noemde.
Die moet ik even uitleggen. Fred had de buitengewone gave dat een band pas begon met spelen als Fred zijn entree maakte. Dat is niet één keer gebeurd, maar echt ontelbare keren! Je kon er bijna de klok op gelijkzetten. Ik denk niet dat hij ooit in een drukke rij heeft gestaan. Dan was de band al een half uur te laat of zo en dan stond Fred nog rustig z’n jointje op te roken op de brug. Na zijn laatste hijsje liep Fred dan rustig de Melkweg binnen, ouwehoerde nog wat met mensen die hij kende (dat waren er meestal veel, want Fred kende nogal wat mensen), liep dan de zaal in om bier te halen en precies dan begon de artiest! Als ik aan kwam lopen en Fred stond nog op de brug, dan wist ik dat ik me niet al te veel hoefde te haasten. De man had werkelijk een feilloos gevoel voor timing. Onze spoorwegen hadden kunnen leren van Fred: nooit te laat, gewoon exact op tijd.
Hoewel Fred diep verweven was met de hiphopcultuur schuwde hij ook het hardere gitaarwerk niet en kon je hem dus ook bij punk- of metalconcerten regelmatig tegenkomen. In 2022 kwamen mijn vriendin, een vriend van ons en ik, zei de gek, Bomber toevallig tegen bij het concert van Judas Priest in 013 in Tilburg. Fred was in zijn eentje en voegde zich gezellig bij ons. Judas Priest begon te laat. En ook in Tilburg gold de wet: op het moment dat Fred binnenkwam begonnen ze. “Breaking the law”, is de grote hit van Judas Priest, maar niemand brak ooit de wet van Fred. Zelfs Judas Priest niet.
En dat het overlijden van Fred een dag te vroeg werd verspreid was natuurlijk ook geen toeval. Zelfs of beter gezegd, ook in het hiernamaals geldt De Wet van Fred, zo bleek maar weer. Ze moesten daar ook gewoon nog maar even op hem wachten.
Rust zacht, mooie, lieve, toffe Bomber die je er was. Het was een feest om jou gekend te hebben.
Rodweek 227 Donderslag op donderdag
Toen ik afgelopen donderdag aan mijn dagelijkse ochtendwandeling bezig was belde ik met Jesse, al 35 jaar mijn boezemvriend. Voor mensen die de geschiedenis niet kennen het verhaal in een notendop: zijn vrouw Joy werd op het vrijwel hetzelfde moment met borstkanker gediagnosticeerd als mijn meisie. Het scheelde een dag. De dames doorliepen exact hetzelfde traject van chemo’s en bestralingen. Joy in Rotterdam. Mo in Amsterdam. Zij hadden steun aan elkaar, maar Jesse en ik ook. Wij waren ook allebei bang. Als je dan toch al in die achtbaan moet (en ik hou al niet van achtbanen) dan maar het liefst met je bestie. We leefden in een constante onzekerheid. Er was een onvoorspelbare massamoordenaar in onze levens geslopen, maar hoe wapen je je daar tegen?
De chemo’s waren zwaar voor de dames maar het ging goed. De goede afloop van de chemo’s vierden we met z’n vieren met een copieuze kaasfondue in Café Bern op de Nieuwmarkt in Amsterdam. Natuurlijk zouden we die kankerziekte verslaan! Onze vrouwen als dappere strijders met Jesse en mij als trouwe schildknechten aan hun zijdes. Het was een prachtige voorjaarsavond in 2023. Een vervelende hobbel, veroorzaakt door wat vervelende knobbels, op onze levenspaden, maar de eerste slag was voor ons. 1-0 en vastberaden om de voorsprong niet meer uit handen te geven. Klaar er mee, feest vieren en door! We vierden het leven die avond en proostten uitgebreid op de toekomst.
Waar mijn Mootje langzaam maar zeker herstelde en weer ‘gewoon’ haar leven op kon pakken en weer aan het werk ging, werd Joy na verloop van tijd weer terug geworpen naar de kille realiteit van het ziekenhuis. De ziekte was toch weer terug en ook nog uitgezaaid. Daar hadden wij het moeilijk mee. Dit muntje had ook onze kant op kunnen vallen. Maar het allermoeilijkste was het natuurlijk voor hen als gezin. En toen, even een sprongetje in de tijd, kwam de grote klap: Joy bleek ongeneeslijk ziek te zijn. En weer een sprongetje verder in de tijd was de hoop vervlogen en was Joy uitbehandeld. Een doodsvonnis. Eind februari was ik bij hen in Rotterdam. Lekker eten voor the family gemaakt en bij Joy op de slaapkamer met haar opgegeten. Ze klonk zwak en at weinig. Zachte stem, maar ze was er wel bij. We gaven elkaar een knuffel en ik hielp haar met eten.
En toen werd het dus donderdag 6 maart 2025. Ik was bezig aan mijn dagelijkse ochtendwandeling toen ik een appje van Jesse kreeg: het ging serieus niet goed met Joy. Ik belde gelijk terug. Joy was sinds een aantal dagen niet meer bij kennis en ze maakte reutelgeluiden. Die geluiden kende ik nog van toen mijn oma stervende was. Dat duurde toen niet lang meer.
‘Hoelang denk je nog dat het gaat duren?’, vroeg ik. Jesse wist het ook niet. Het konden dagen of uren zijn. Het voelt onrechtvaardig. Gevangenissen vol tinnef en dan gaan lieve mensen als Joy er aan.
Iets meer dan een uur na ons telefoongesprek, ik zat inmiddels al thuis te ontbijten, belde Jesse op met de mededeling dat Joy haar laatste adem had uitgeblazen. Een donderslag op de donderdag. Natuurlijk wisten we dat het niet lang meer zou duren, het was zeker geen donderslag bij heldere hemel, maar dat het zo snel zou gaan zag ik in elk geval niet aankomen. Of beter gezegd: ik wilde het niet zien. Ik had zo gehoopt dat Joy nog wat meer tijd met Jesse en de kinderen had gehad, maar het mocht niet zo zijn. Het lichaam was op. Dag lieve Joy, je hebt de betekenis van je naam eer aan gedaan. Je zorgde voor veel vreugde bij de mensen om je heen. Ik heb altijd genoten van je hartelijkheid en je warmte. Jesse zal, als de fantastische vader die hij is, jullie kinderen groot brengen en Mo en ik zullen er ook altijd voor ze zijn. Rust zacht, lieverd.
Rodweek 226 Currywurst und Fussbal in Köln (1)
Mijn buurman die niet wordt gehinderd door al te veel liefde voor het edele voetbalspel, laat staan voor de duistere krochten van de voetbalwereld, keek mij wat bezorgd aan toen ik hem in het trappenhuis vertelde over mijn plannen voor het weekend.
‘Dus jij gaat met samen met vier andere mannen van middelbare leeftijd vier uur opgepropt in een auto zitten om naar wedstrijden in de spelonken van het Duitse voetbal te kijken? Rod, gaat het wel goed tussen jou en Monique dat je dit soort uitvluchten verzint om niet thuis te hoeven zijn?’
Ik probeerde mijn buurman tevergeefs om de romantiek van naargeestige slechte wedstrijden uit te leggen. Vorig jaar zaten we rillend van de kou naar draken van wedstrijden in België te kijken. De slechtste 0-0 die ik ooit heb gezien bij RWDM in het spuuglelijke Brussel-Noord, een droevige 1-1 bij Cercle Brugge in een matig gevuld stadion waar alle zitplaatsen onder gescheten waren door vogels en een bloedeloze 0-0 in het slaperige plaatsje Kortrijk. Bij die laatste wedstrijd kregen we we wel tien minuten gratis bier, dus die hebben we onder verdoving gekeken. Voetbaltripjes op zijn best.
Mijn buurman schudde meewarig zijn hoofd en wenste me veel plezier.
Onze zelfbenoemde Stichting ‘Daar is ‘m!’ is vernoemd naar de legendarische Belgische commentator Rik de Saedeleer die een jaar of veertig geleden met het uitroepen van die woorden volledig uit z’n dak ging toen George Grün de Belgische WK-deelname veilig stelde met een goal tegen Nederland. Mijn vrienden en ik zijn allemaal oud genoeg om dat voor Nederland fatale moment bewust te hebben meegemaakt.
De complete Stichting bestaat uit zeven mannen, twee Feyenoorders uit Rotterdam en vijf Ajacieden uit Amsterdam. De ‘Daar is ‘m’-delegatie bestond dit jaar uit vijf mannen. Buiten onze eigen clubvoorkeur gaan we dus ook graag op stap naar andere, liefst kleinere clubs. Amateurvoetbal, KKD-divisie en eens per jaar een buitenlandse trip.
Uitvalsbasis van deze reis was Keulen. Op het menu stond vrijdag de subtopper in de Regionalliga West (derde niveau) tussen Fortuna Köln en Wuppertal op het programma, zaterdag in dezelfde divisie het duel tussen laagvliegers KFC Uerdingen tegen FC Bocholt en als hoofdschotel op zondag het duel in de Tweede Bundesliga tussen de gewezen topclub 1.FC Köln en Fortuna Düsseldorf, de nummer 1 tegen de nummer 5. Dat was onze topwedstrijd.
Na een kleine vier uur rijden stopte onze huurauto voor het hotel. Een hotel dat moeiteloos in een een slechte Deutsche Krimi uit de jaren zeventig kon figureren. Zo zag het er van de buitenkant uit. Een beetje schmützig. Maar beoordeel een boek nooit op z’n kaft: onze eenpersoonskamers zagen er allemaal keurig uit met een prima bed en een goede douche. Wat meer heeft een mens nodig?
Curryworsten en bier! Dat hadden we nodig na onze reis. Dat was onze eerste missie, dus nadat we onze spullen op onze kamers hadden gedumpt en ons hadden opgefrist gingen we op pad. Ons hotel lag op loopafstand van het station (Wo is die Bahnhof? Do ist die Bahnhof!) en achter het station lag een restaurant dat Gaffel am Dom heet, aan de voet van de majestueuze Dom van Keulen.
De eerste curryworst (€12, met goede patat) kon onze goedkeuring absoluut wegdragen, maar we waren vastbesloten om er dit weekend een vergelijkend warenonderzoek van te maken.
Eerste voetbalstop, Fortuna Köln is gelegen op een aardige tippel vanaf Bahnhof Köln Sud. Een wat desolate wijk die wat Oost-Europees aandoet. Langs de kant van de weg een klein groezelig bordeel annex peepshow-tent. Onze harten gingen er niet sneller van kloppen. Dat deden ze wel toen we even later een lichtmast van het stadionnetje boven de grauwe flats uit zagen toornen. Wat een schoonheid! Daar krijgen mannen als wij ook wel een klein lichtmastje van in onze broekjes. Het Südstadion is een vriendelijk klein stadion, waar misschien een mannetje of 10.000 in past. Er zaten er naar onze schatting ongeveer 4000. Hooguit. Lelijke sintelbaan om het veld. Het deed wat denken aan Nederlandse stadionnetjes als De Vliert van Den Bosch of het oude Kaalheide van Roda JC.
Het begon frissig te worden en het voetbal was, zoals wij al een beetje hadden ingecalculeerd, ook niet hartverwarmend. 0-0 bij rust. Tijd voor meer bier. En een curryworst (€4,- en sauzen uit fles op de bar, zoals het hoort in een Duits stadion). Een mooie lange bleke worst, goede structuur, fijn mondgevoel, lekkere smaak. Deze won het toch wel van die van eerder op de dag. De voorlopige nummer 1 was bekend.
De wedstrijd kreeg gelukkig toch een winnaar. De thuisploeg. Wij zijn op onze trips altijd voor de club waar we te gast zijn. Uit een afgeslagen corner schoot één van de Fortunezen vanaf een kleine twintig meter fortuinlijk de 1-0 tegen de touwen. ‘’ Daar is ‘m!’ En bij die 1-0 bleef het. Wij van de Stichting worden doorgaans niet erg verwend met doelpunten. Waar ik overigens blij mee was: de stadionspeaker van dienst deed niet zoals veel Duitse stadionspeakers aan irritante een-tweetjes met het publiek. Die gaan altijd zo:
‘Toooooorrrrrrr! Eins zu nul fur (naam club)’
‘Toooorrrr nummer neun (Voornaam speler)’
Publiek scandeert achternaam speler.
Stadionspeaker: ‘Danke schön!”
Publiek: ‘Bitte sehr!’
Zaaddodend irritant. Al kan mijn afkeer van deze folklore te maken hebben met de 4-0 nederlaag van Ajax in München waar ik ooit bij was en dat we dit Duitse stadionritueel drie keer met Roy Makaay moesten doorstaan.
Een klein slootje bier verder togen we weer naar ons hotel. Lekker op ouwe lullentijd naar bed. De eerste wedstrijd en de eerste twee curryworsten zaten in de pocket. De dag daarna op naar Uerdingen.
Rodweek 225 Ziek
Nou is dansen op zijn vriendelijkst gezegd niet mijn sterkste kant, maar in het ontspringen van dansen ben ik toch wel behoorlijk bedreven. Als ik eens in de twee of drie jaar ziek ben is het veel. De meeste van die epidemieën gaan geruisloos aan mij voorbij. En dan ben ik ook altijd maar twee of drie dagen ziek en dan is het wat mij betreft wel weer genoeg geweest. Mijn voormalige werkgevers kunnen veel van mij zeggen, maar ik heb me vrijwel nooit ziek gemeld. Zeker niet voor een klein griepje. De laatste keer dat ik tussen de klamme lappen lag was in 2022, de Coronatijd. En die hield me toen een week onder zeil, dus dat was wat mij betreft geen normaal griepje.
Maar aan deze griepepidemie kon zelfs deze jongen niet ontsnappen. Ik was de Sjaak. Maandag al niet helemaal chocotoff, dinsdag nog iets minder en gisteren, woensdag was ik echt hondsberoerd, blafnieste ik ook als een ouwe hond en heb ik voor het eerst in tijden weer eens lang op bed geresideerd. Niet te lang, want dat werkt op mijn zenuwen, maar ik had het wel nodig.
Gelukkig had m‘n meisie voor een heerlijke kippensoep en lekkere bami gezorgd, maar mijn eetlust had, net als mijn energie, ook even vrijaf genomen zonder mij in te lichten. Nou komt ziek zijn nooit lekker uit, maar deze kwam wel erg ongelegen want ik had een afspraak waar ik deze donderdagochtend absoluut naar toe moest. Die kon ik niet uitstellen.
Dus maar een zo goed mogelijk toonbare versie van mezelf opgetuigd, Citrosan, paracetamol en verse jus in mijn zieke lijf gegooid en mezelf naar de andere kant van de stad gesleept. En hopen dat ik niet weer zo’n bulderende niesaanval zou krijgen. Want als ik nies en zeker een paar keer achter elkaar dan vliegen de sponningen uit de ramen en kun je mij Snotney noemen. Dat was gelukkig onder controle. Alles bleef heel, mijn gesprekspartner zat niet onder het snot, alle sponningen bleven zitten waar ze zaten en het gesprek ging zoals ik hoopte.
Mijn favoriete verpleegkundige moet vandaag de hele dag werken met mensen die haar een stuk harder nodig hebben dan ik (en waar ze natuurlijk ook een stuk beter betaald wordt. Van mijn liefde kunnen we helaas de huur niet betalen). Ik heb dus maar weer plaatsgenomen in bed, warm gehouden door de twee katten alwaar ik hier nu dit stukje lig te typen. Dat is voor mij de beste medicatie. Citrosan, verse jus en rust. Dat is mijn medicijn.
‘Ja het heerst he?’, zeggen mensen dan altijd heel begrijpend als je ziek bent. En enkeling vraagt of je naar een dokter bent geweest. Op dat moment krijg een diepe frons. Ik snap, tenzij er echt heftige bijwerkingen zijn, totaal niet waarom mensen naar de dokter gaan voor een griepje. Ik kan me niet herinneren dat ik in bijna 48 jaar ooit naar een dokter ben geweest voor een griepje. Daarom val ik ook altijd buiten dit soort statistieken. Ik ken volgens mij ook niemand die daarvoor naar de dokter gaat. Dus bij deze, gij vervelende epidemie die momenteel over ons land heerst: tel er nog maar eentje bij op.
Op weg naar de tram nieste ik toch nog even met orkaankracht. Amsterdam-West trilde op zijn grondvesten. Een zwerm vogels maakte zich snel uit de vleugels en mensen zochten gauw een veilig heenkomen. Een ouwe Amsterdammer informeerde of ik niks gebroken had. Kolere…. Dat gesprek had geen twee minuten langer moeten duren.
Rodweek 224 Vleermuisoren
Vleermuizen, zo werden de immer in het zwart geklede nachtbrakers in de legendarische alternatieve Amsterdamse nachtkroeg Korsakoff altijd genoemd. Die hoorde je overdag niet, maar ‘s nachts kwamen ze tot leven. En Korsakoff was de kroeg van mijn leven. Dit gezegd hebbende: mijn onderbuurvrouw heeft vleermuisoren, zoals ze dat zelf noemt. Nou ben ik niet erg bekend met het gehoor van vleermuizen, maar ze bedoelt er mee te zeggen dat ze alles hoort. En dat klopt in haar geval ook. Als iemand iets te onstuimig de trap op loopt of waar dan ook in het pand de muziek iets te hard heeft staan: zij hoort dat. En daar zal ze als het haar ook maar enigszins stoort ook altijd wat van zeggen. Ik hoor ook wel eens wat. Zo heeft mijn bovenbuurman een nogal olifanterige manier van lopen, dus die hoor ik dan even als hij door het trappenhuis dendert. Ik stoor mij daar niet aan. Ik hoor dat een seconde of twee en ga verder waar ik mee bezig was. En als ik lig te slapen dan hoor ik het sowieso niet. Mijn onderbuurvrouw woont al praktisch haar hele leven in het pand, ze is er opgegroeid. Ze is iets ouder dan ik, dus ze woont er bijna een halve eeuw. Ik woon zeven jaar in dit huis en ik heb nog nooit zo rustig gewoond eigenlijk. Sowieso stoor ik me nooit zo aan anderen. We wonen in Amsterdam vrijwel allemaal op elkaar gestapeld, dus je hoort altijd wel eens wat van elkaar. Zolang mensen zich niet asociaal gedragen moet je ook wat van elkaar accepteren, ja toch? Ik haal de aloude wijsheid van mijn vroegere buurman uit de Marco Polostraat maar weer eens van stal: “Acceptere of Almere!”
Mijn buurvrouw heeft dan ook nooit in de écht gehorige huizen in Amsterdam-West gewoond waar ik het grootste deel van mijn bestaan heb gewoond, want dan zou ze echt gillend gek worden. Dunne houten vloertjes in panden waar je letterlijk je buren kon horen pissen, een scheet hoorde laten en huiselijke ruzies tot de komma kon volgen. Dat waren de woninkies in West waar ik woonde. Waar ik nu woon is voor mij een oase van rust.
Maar buiten de bovengenoemde geluiden hoorde je ook weleens andere geluiden. Als je buren lagen te seksen bijvoorbeeld. Eind jaren 90 woonde ik in de Bestevaerstraat in Bos en Lommer. Het was een antikraakwoning waar ik twee jaar met een vriend van mij woonde. We betaalden een habbekrats: allebei rond de 200 gulden per maand. En ja, ik weet dat het niet bon ton is om terug te rekenen, maar dat was 90 euro per maand. Kom er nog maar eens om. Je energierekening is al duurder. De Bestevaer was een waanzinnig leuk huis waar ik zeer mooie herinneringen aan bewaar. Sebas en ik hadden allebei een eigen slaapkamer en we deelden de woonkamer. Helemaal leuk. Maar het was eigenlijk gewoon een gehorig vooroorlogs oud krot dat op de nominatie stond om gesloopt te worden. Dus je hoorde alles, zo ook je seksende buren.
Boven ons woonde een tijd een stelletje, een jaar of tien ouder dan wij. Hij was, om het aardig te zeggen, nou niet bepaald Brad Pitt om te zien en voor haar zou ik ook mijn nek niet verstuiken, ergo: ik zou mijn hoofd niet omdraaien als ze mij op straat zou passeren. Een wat muizig typje. Allebei ook wat introverte mensen die in het voorbijgaan even schichtig ‘hallo’ zeiden en dan snel weer doorliepen. Nooit echt in voor een praatje. Geen mensen die feestend in de lampen hingen en al helemaal geen mensen waarvan je je kon voorstellen dat ze elkaar brullend zouden verslinden in de gezamenlijke sponde.
Nou, in dat laatste vergiste ik me dus behoorlijk. Beoordeel een boek nooit z’n kaft. Stille wateren bleken behoorlijk diepe en luidruchtige gronden te hebben. Mijn slaapkamer was recht onder hun slaapkamer en die twee Stille Willies van twee hoog waren in de slaapkamer dus helemaal niet zo stil! Luidruchtige dirtytalk naar elkaar, de muizige buurvrouw die drie keer het volume kreunde van jaren negentig-tennisster Monica Seles in haar beste jaren (“Hooooo!!!! Hiiiiii!!! AAAAH!! Hooooo!!! Hiiiii! AAAH!”) en de niet al te knappe buurman die op het moment suprême altijd “Teeeeeeriiiiiinggg!” uitschreeuwde. En dan hadden ze ook nog een bed dat kraakte als de gewrichten van een bejaard molenpaard. En ik maar denken dat ik anti-kraak woonde. Die twee gingen zo hard te keer dat bijna alle buren na afloop van hun matrassenmambo ook maar een sigaret opstaken.
En de volgende dag kwam ik ze weer tegen als hun grijze muizige zelf en kreeg ik weer zo’n schichtige groet. Ik vond dat altijd wel grappig, maar ook curieus. Ik kon me werkelijk niet indenken dat dat dezelfde mensen waren die ik een paar uur daarvoor nog zo tekeer had horen gaan.
De enige in het trappenhuis die nooit wat hoorden waren de buren die dan weer precies onder mij sliepen. Dat was een bejaard echtpaar, allebei nogal hardhorend. Ik was nogal in mijn feestperiode destijds, maar ik kon de muziek zo hard zetten als ik wilde, feestjes geven en de meest wilde amoureuze nachten vieren: ze hoorden nooit iets. Ik heb weleens gevraagd of ze nooit last van ons hadden waarop ze antwoordden: “Ach jongen, wij zijn allebei zo doof als een kwartel, we slapen vroeg en dan hebben we onze Philips-oorbellen niet in, dan horen we helemaal niks. Wij hebben nergens last van. Ga lekker je gang en geniet, je bent jong.” Hun TV stond ook altijd op vol volume. Ik haalde regelmatig boodschappen voor ze en als ik dan hun huisje binnenliep met de gevraagde bestelling hoorde ik bijvoorbeeld ineens keihard Mart Smeets door de kamer tetteren, want die ouwe keek graag naar Studio Sport: “MAG IK DAT ZO ZEGGEN? JA, DAT MAG IK ZO ZEGGEN!”, schalde dan ineens door de kleine huiskamer. Als ze nu nog zouden leven zouden ze minimaal 115 zijn, hele lieve mensen. Hun achternaam (en dit schrijf ik niet om het verhaal grappiger te maken, ze heetten echt zo) was Rucken. Die hoorden nooit wat. En zo werd de oude wijsheid die ik reeds als jonge jongen leerde ineens een keiharde waarheid: van rucken word je doof!
Rodweek 223 Lekker Röstig
Ons huis is niet het meest populaire huis voor bezorgdiensten. Zodra de Appie-bezorger ons adres op de rol ziet staan baalt-ie waarschijnlijk al. Bedrijven als Post NL en DHL die zetten alles in de gang neer, maar de bezorger van de Appie moet de door ons bestelde zooi naar boven sjouwen. Of wat te denken van mensen die echt zware shit als een wasmachine en een koelkast naar onze crib hebben gesleept. En zelf heb ik met twee vrienden nog eens een loeizwaar matras naar boven gesleept (waar we nog steeds plezier van hebben, dus het waren de zweetdruppels waard) en in m’n eentje nog vele andere zware zaken als vrouwlief de Zalando weer eens heeft geplunderd. Het is bepaald geen sinecure om ons huis te bevoorraden, naar vijf hoog, 68 treden zonder lift. De bezorger heeft dan meteen z’n cardiotraining gehad. Dat dan weer wel!
De bezorger die onlangs langskwam had het zichzelf per ongeluk iets te zwaar gemaakt. Met de tong op zijn schoenen kwam hij met een grote krat boodschappen aan. Mo lag nog in bed dus ik pakte die krat aan, bedankte de bezorger en begon met het uitpakken en inruimen van de spullen. Alles wat we hadden besteld zat er in, maar toen ik die eenmaal had ingeruimd zag ik dat er nog een grote plastic tas in de krat stond waar allemaal blauwe zakken in zaten. Ik pakte er een zak uit. Aviko diepvries röstirondjes met bacon en ui. Goh, apart, dacht ik nog. Het is nou niet bepaald een product dat normaal gesproken hoog op onze boodschappenlijstjes prijkt. Het staat er überhaupt nooit op. Ik keek verder in de zak. Hey, nog zo’n zak. En nog één en nog één en nog… nog… nog… Lang verhaal kort: we zaten ineens met acht diepvrieszakken röstirondjes bacon ui opgescheept. Rösti. Ik kan me die dingen nog vaag herinneren uit de jaren 80 of 90. Toen heb ik het weleens gegeten, maar ook niet echt vaak volgens mij. Daarna zijn er decennia voorbijgegaan dat ik niet meer aan rösti heb gedacht. Even nagezocht wat het ook alweer precies was: geraspte aardappel met krokant laagje eventueel aan te vullen met bijvoorbeeld bacon en ui, het gerecht heeft z’n oorsprong in de Zwitserse keuken. OK, weer wat geleerd.
Ik vroeg de liefste of ze een acute röstiverslaving had opgelopen en of ik me zorgen moest maken, maar dat bleek niet het geval. Mo zou niet eens één zak rösti bestellen. We hadden gelukkig nog precies genoeg plek in de vriezer om de zakken in elk geval even tijdelijk te huisvesten. De rösti-noodopvang. Ik belde met de klantenservice van de Zaanse grootröstigrutter en legde de situatie uit. Misschien zit er wel een heel röstiek bejaardentehuis te wachten op acht zakken rösti voor voor de grote maandelijkse ‘Wij worden zo zat als een Zwitser’-avond. Dan kunnen ze het ophalen of ik zou het zelfs nog langs kunnen brengen als het een beetje in de buurt is. Zo ben ik dan ook wel weer. Of misschien was het wel een bestelling voor Rösti Rostelli. Het vriendelijke klantenservicemeisje deed navraag en kwam weer terug aan de lijn met de mededeling dat de overdaad aan rösti inderdaad verkeerd was bezorgd, maar dat we de zakken mochten houden. Ze wenste ons nog smakelijk eten. Dus, daar zaten we dan met een vriezer, röftend van de rösti. Een app in de groepsapp van ons pand met de vraag of de buren wellicht trek hadden in rösti verloste ons in elk geval al van vijf zakken. De röst in onze vrieslade is wedergekeerd. We hebben nog drie zakken. We houden er eentje zelf. Dus als iemand die andere twee zakken wil hebben: kom maar halen.
Vanmiddag ga ik naar het voetballen. Nog een biertje toe in het clubhuis en daarna naar huis. Eten maken. Ik denk dat ik al weet wat er vanavond in de airfryer gaat. Hoef ik daar ook niet meer over na te denken. En dan op tijd naar m’n nest. Vrouw is aan het werk en komt laat thuis. Ik boekie lezen. Dat wordt een lekker röstig avondje.
Rodweek 222 Over vaders en zonen
Wanneer mijn meisie allang de sneltrein naar dromenland heeft genomen maar die van mij nog meer vertraging heeft dan de NS, dan probeer ik de slaap te omhelzen door middel van lijstjes. Je kunt het schaapjes tellen noemen, maar zodra er één schaap over de Dam is staat ie op het Rokin. Dat weten we allemaal. Dus ik verzin steeds wat nieuws. Voorbeelden: in welke hoofdsteden ben ik allemaal geweest in alfabetische volgorde? Bedenk alle stadions in Nederland en Europa waar je ooit bent geweest in alfabetische volgorde. Hoeveel mislukte Ajax-spitsen heb je gezien in je lange supportersloopbaan en wie zijn het en in welk seizoen? Bedenk op alfabetische volgorde een land en hoe de vlag eruit ziet. You name it. Ik heb honderden van dat soort slaaplijstjes in mijn hoofd. Als ik net zo veel geld als feitjes in mijn hoofd had zou ik nooit meer hoeven werken.
Vaak werkt die truc wel bij mij en dan ben ik ongeveer rond de letter F of G eindelijk ingestapt in de intercity richting het land vol mooie, lieve, enge, compleet surrealistische en stoute dromen. Vannacht had ik ineens een nieuw lijstje bedacht. Van welke voetballers heb ik zowel de vader als de zoon in het stadion zien spelen? Ik ben op een zekere leeftijd dat ik een redelijke selectie kan samenstellen. Ik heb het elftal net niet helemaal kunnen samenstellen. Ik begon bij de keepers, toen de verdedigers en de middenvelders, maar ik vermoed dat toen ik bij de spitsen kwam ik langzaam maar zeker de dromenlandexpress werd ingetrokken, zoals een krokodil zijn prooi onder water sleept. Dan ben ik ineens weg. Maar ik ben vanmorgen verder gegaan. Dus daar komt de selectie. Met wissels en de aankomende generatie. En met de clubs waar ze voor spelen of speelden toen ik ze zag.
Keeper: Ronald Koeman Jr (Telstar), de zoon van de bondscoach (Ajax/PSV/Barcelona/Feyenoord)
Achter: Daley Blind (Ajax), de spruit van Danny (Ajax)
Centraal achter: Justin Hoogma (Heracles), zoon van Nico-Jan (herinnert u zich deze nog… nog.. )
Achter: Daley Sinkgraven (Heerenveen/Ajax), zoon van Harry van FC Groningen en Heerenveen.
Verdedigende middenvelder: Nigel de Jong (Ajax) en Jerry de Jong (PSV/MVV)
Middenveld: Steven Berghuis (Feyenoord/Ajax), vader Frank ‘Pico’ Berghuis (Volendam)
Middenveld: Sem Steijn (FC Twente), papa Maurice speelde bij ADO.
Middenveld: Ricky Kruys (FC Utrecht), net als zijn vader Gert in een ver verleden.
Aanval: Justin Kluivert (Ajax), zoon van de man die Ajax zijn laatste Europacup schonk
Aanval: Ruben van Bommel (AZ), de zoon van Mark (Fortuna Sittard en PSV)
Aanval: Sydney van Hooijdonk (NAC/Heerenveen) en Pi-Air (NAC/Feyenoord)
Wissels
Keeper: Ennio van der Gouw (VVV), beoefent hetzelfde vak als zijn vader Raimond (Vitesse)
Middenveld: Tom van de Looi (FC Groningen), zoon van Erwin (Vitesse/NAC)
Aanval: Robbin Kieft (FC Groningen), zoon van Wim (destijds helaas PSV, voor zijn Ajax-tijd was ik te jong)
Aankomende talenten, dus nog tribuneplaatsen, maar die hoop ik ook nog te zien:
Middenveld
Damian van der Vaart (Ajax), net als z’n ouweheer Rafael
Shaqueel van Persie (Feyenoord), zoon van Robin die ik bij Feyenoord en Arsenal zag
Skye Vink (Ajax), zoon van Marciano (Ajax/PSV)
Aanval
Lucas Vennegoor of Hesselink (FC Twente), centrumspits net als papa Jan (FC Twente/PSV)
Jordi Cruijff viel helaas buiten de selectie hoewel ik zowel hem (FC Barcelona) als zijn beroemde vader Johan, de grootste kleine Amsterdammer, allebei heb zien voetballen. Alleen heb ik Jordi in serieus clubverband zien voetballen en Johan alleen maar tijdens feestwedstrijden zoals het afscheid van Dennis Bergkamp of het 100-jaar finales spektakel bij Ajax. Toen was de legendarische nummer 14 al geen professionele voetballer meer. En ik zou ook Ronald en Erwin Koeman kunnen noemen, maar ik heb hun vader Martin nooit live zien spelen, want voor mijn tijd. Dus ik moest streng zijn in mijn selectiebeleid. Ruud Gullit heeft ook een zoon, Maxim, maar die heeft geen grootse voetballoopbaan en heb ik nooit gezien en het zoontje van Marco van Basten had helaas het voetbaltalent van zijn moeder, zo begreep ik ooit uit een verhaal van Hugo Borst.
Ik zal er nog talloze vergeten zijn, dus vul gerust aan als je er ook nog een paar hebt. Criterium: je moet ze allebei live hebben zien voetballen. Deze zijn echt uit het blote slaperige koppie. Dus geen jongens die ik op TV heb gezien, maar in het echt.
En zo viel ik met al mijn voetbal-autisme toch nog in een vredige slaap.
Rodweek 221 Bert Visscher
Humor is als eten. Smaken verschillen, zo is het nou eenmaal en in sommige smaken zijn er nou eenmaal geen compromissen mogelijk. Neem koriander. Je vindt het heerlijk en smaakverrijkend of je vindt het totaal niet te hachelen. Ik ken mensen die al over hun nek gaan als er ook maar een nanogram koriander door de maaltijd zit. Ze vinden het naar zeep smaken. Dat schijnt genetisch bepaald te zijn. Ik ben van team koriander, voorzitter van de fanclub. Je kunt mij begraven in koriander. Vandaar dat ik het in Thailand op culinair gebied uitstekend naar mijn zin had. En over Thailand gesproken: de hoofdstad Bangkok. Of je vindt het een groot stinkend overbevolkt mierennest met veel te veel toeristen of je vindt het geweldig. Daar zitten weinig grijstinten tussen. Ik behoor als cityboy tot de groep van Bangkok-lovers en heb zelfs wel eens overwogen om er een maand of drie te gaan wonen, al zie ik dat niet meer zo snel gebeuren.
En van Bangkok naar Bert Visscher is het natuurlijk maar een kleine stap. Ook voor deze cabaretier geldt de zwart-witte gedachtegang dat je hem ongelooflijk grappig vindt of dat je niet naar hem kan kijken zonder je kapot te ergeren aan hem. Ik behoor tot de tweede categorie. Zodra ik ook maar een glimp van hem op TV zie schakel ik in blinde paniek naar elke andere willekeurige zender over. Als ik hem maar niet hoef te zien. Ik vind hem een veel te drukke gekkebekkentrekker en ik kan me niet herinneren dat ik ooit om een grap van hem heb gelachen. Misschien zal de beste man heus eens een leuke grap hebben gemaakt, maar zoals een overdosis aan pepers in een maaltijd voor mij de smaak bederft, zo overheerst de ergernis om zijn drukke performance bij mij en dan kan ik ook om geen enkele grap van hem nog lachen. Vergelijkbaar met die Amerikaanse acteur, Jim Carey, ook zo’n vreselijke gekkebekkentrekker die mij de mondhoeken vrijwel nooit ook maar een beetje naar boven doet krullen. De enige die in mijn bijzijn ongelimiteerd gekke bekken mag trekken en die ik dan ook echt grappig vindt is mijn goede vriendin Mutriba.
Maar ik ken dus ook hele volksstammen die bijkans maagkrampen van het lachen krijgen zodra de heer Visscher alleen al het podium betreedt. En met één lid van die volksstammen woon ik dus samen. Mijn meisie vindt hem echt onbedaarlijk grappig. Zo grappig dat ze zelfs vanavond naar Carré gaat om zijn show te zien. En nou heb ik veel voor mijn Mootje over, ik loop desnoods naar de andere kant van de stad om haar favoriete noedelsoepje te kopen als de liefste daar trek in heeft, maar ze krijgt me werkelijk met geen tien paarden mee naar Bert Visscher, dus ze gaat in haar eentje en ik weet zeker dat ze het ontzettend naar haar zin gaat hebben en straks weer schuddebuikend van het lachen thuiskomt. Een van de weinige vormen van humor waarin onze smaken verschillen, want doorgaans lachen we om dezelfde humor. Misschien ligt het aan mij dat ik Bert Visscher niet grappig vind. Of het is genetisch bepaald. Dat kan natuurlijk ook.
Vrouw dus nu in Carré, ik gaf haar net een kus en wenste haar veel plezier. Ik ga vanavond lekker koken. Misschien wel iets met koriander.
Rodweek 220 De Gastenlijst
Iedereen die in muziek-, theater- of sowieso in het nachtleven werkt of heeft gewerkt kent het fenomeen gastenlijst. Ik heb een kleine twintig jaar in de Melkweg gewerkt en werd wekelijks bestookt met berichtjes of telefoontjes: ‘’ Hey Rod, zeg kerel, hoe is het nou met je? Lang niet gesproken! Alles goed, jongen?! Jeetje, waar blijft de tijd hè?’
Vervolgens ontspon zich dan een veel te lang gesprek over koetjes en kalfjes en dan kwam het hoge woord eruit waarvoor ik eigenlijk werd gebeld: ‘Zeg, binnenkort treden (ik noem maar wat) MC Flamoez en The Cunters op. Zou jij niet toevallig een gastenlijst kunnen regelen? Oh ja en mijn meisje wil ook mee, kan het met een plus één?’
Dit soort gesprekjes voerde ik meerdere keren per week. En als het om grote artiesten ging haalde ik makkelijk de dubbele cijfers. Bij Queens of the Stoneage en Snoop Dogg heb ik op en un momento dado zelfs mijn telefoon uitgezet omdat lui op de meest onmogelijke tijdstippen belden. Ineens hingen er mensen aan de lijn die ik bij wijze van spreken sinds de brugklas niet meer had gesproken. ‘Ja, hoi, lang geleden, alles goed? Mooi. Zeg, ik heb een beetje een gekke vraag, maar zou jij….’
Toen ik in het nachtleven begon te werken was ik 21. En in het begin gaf ik vrijwel altijd wel aan toe aan alle verzoeken. Of ik deed er in elk geval m’n best voor. Later werd ik wat strenger in mijn gastenlijstbeleid.
1. Alleen voor mensen die ik minimaal redelijk goed ken en die ik ook nog aardig vind of iets gun
2. Voor mensen die me ook weleens bellen om gezellig af te spreken
3. Niet voor vage vriendjes van kennissen
4. Voor mensen van andere poppodia die mij bij hun tent vaak op de lijst zetten. In veel tenten had ik wel iemand lopen met wie ik zo’n deal had gesloten. Meestal maakten zij veel meer gebruik van mij dan ik van hun generositeit, maar die één of twee keer per jaar dat ik bijvoorbeeld naar Tivoli Utrecht of Patronaat Haarlem wilde had ik dan sowieso gecoverd, dus dat vond ik een prima deal.
Onderstaand, even met fictieve naam:
‘Hey Rod, je spreekt met Klaas! Ken je me nog?’
‘Euuuh nee.’
Ik bleek met die Klaas op school gezeten te hebben en hij was was op de een of andere manier aan mijn telefoonnummer gekomen.
Na enig nadenken kwam ik er achter dat die Klaas een ontstellende lul was die ik vroeger al niet mocht en hij mij ook niet. Kan gebeuren, dat je elkaar niet zo ligt, maar ga me dan niet twintig jaar later om een gunst vragen. Hij wilde naar een concert waar ik best nog wel een gastenlijstplek of twee voor over had, maar die wilde ik niet aan hem geven. Ik deed even drie seconden of ik er over nadacht en zei: ‘Hmm, nee sorry Klaas, gaat ‘m niet worden. Helemaal vol die lijst. En trouwens, waarom bel jij mij? We waren vroeger toch nooit zulke goede vrienden? Toch? Nou dan. Dag Klaas.’
Klaas hing op. Nooit meer gehoord. Gelukkig.
Voor mijn echte vrienden of zelfs nog wel die in de periferie van vrienden, oftewel kennissen, stonden deed ik wel moeite. Als mijn eigen gastenlijstplekken bezet waren dan zette ik ze die op die van een collega die toch niks met die plekken deed. Zo had ik Surinaamse collega’s die niet echt vrienden in de punkwereld hadden en had ik weinig vrienden die van nieuwerwetse hiphop hielden, dus dan mochten zij mijn lijst gebruiken. Zo hielpen we elkaar. Vond ik, voor mensen die ik echt kende nooit zo’n probleem om dat te regelen. Kleine moeite. En veel van die mensen trakteerden mij, als ik er ook was, op een drankje. Hoeft niet, maar ze deden dat gewoon, omdat ze het waardeerden dat ik een vet concert voor ze had geregeld.
Met al het gruis die ik uit een ver verleden kende had ik op den duur dus afgerekend. Daar deed ik niks meer voor. Je keek vroeger niet naar me om en toen ik in de Melkweg ging werken was ik ineens die toffe gast voor de gastenlijst. Zelfde als met die gozer die ik al wel lang kende en met enige regelmaat op de lijst zette en niet eens netjes ‘dank je wel’ tegen me zei als ie me zag. En die me ook nooit een drankje gaf. Of mensen die ik een graag gewilde gastenlijstplek gaf maar niet op kwamen dagen. Die vond ik nog irritanter: stond zo’n sukkel, die niet eens de moeite nam om af te bellen op de lijst, terwijl er een echte fan balend thuis zat. Met dat soort figuren was ik op den duur ook helemaal klaar.
En zo hield ik op den duur een select (maar nog steeds groot) gezelschap aan mensen over voor wie ik concerten regelde. Gewoon, omdat dat mensen zijn met wie ik vaak sprak of nog steeds spreek. Maar voor de eerste de beste flapdrol die ik nog van dertig jaar geleden kende deed ik later niks meer. Ik zou het zelf nog al beschamend vinden om iemand te bellen die ik vroeger amper sprak te bellen. Waarom zou je dat doen?
De periferie, de buitenring van vrienden, die belden eigenlijk het meest. De echte vrienden belden mij ook omdat ze mij aardig vonden en vroegen mij dan ook om eens lekker samen wat te eten of andere gezelligheid. Die mensen mochten en mogen altijd alles aan me vragen. De periferie, ach, het lag er een beetje aan wie het was en of ik ze echt mocht.
Mijn telefoon heeft twintig jaar lang wekelijks zoveel gerinkeld dat ie schor werd. Ik werd er bij tijd en wijle knetterend gek van. Ik was een soort eenmanscallcenter voor goedkope concertkaartjes. Tegenwoordig schrik ik bijna als de telefoon gaat. Maar dan weet ik in elk geval dat het mijn echte vrienden of mijn familie zijn die me me bellen. Mensen die mij echt willen spreken in plaats van dat ze iets van me willen.
Dat zijn de mensen die altijd op de gastenlijst van mijn leven staan. En als ze verkering hebben: dan zet ik er ook nog een plus één erbij.