Ons huis is niet het meest populaire huis voor bezorgdiensten. Zodra de Appie-bezorger ons adres op de rol ziet staan baalt-ie waarschijnlijk al. Bedrijven als Post NL en DHL die zetten alles in de gang neer, maar de bezorger van de Appie moet de door ons bestelde zooi naar boven sjouwen. Of wat te denken van mensen die echt zware shit als een wasmachine en een koelkast naar onze crib hebben gesleept. En zelf heb ik met twee vrienden nog eens een loeizwaar matras naar boven gesleept (waar we nog steeds plezier van hebben, dus het waren de zweetdruppels waard) en in m’n eentje nog vele andere zware zaken als vrouwlief de Zalando weer eens heeft geplunderd. Het is bepaald geen sinecure om ons huis te bevoorraden, naar vijf hoog, 68 treden zonder lift. De bezorger heeft dan meteen z’n cardiotraining gehad. Dat dan weer wel!
De bezorger die onlangs langskwam had het zichzelf per ongeluk iets te zwaar gemaakt. Met de tong op zijn schoenen kwam hij met een grote krat boodschappen aan. Mo lag nog in bed dus ik pakte die krat aan, bedankte de bezorger en begon met het uitpakken en inruimen van de spullen. Alles wat we hadden besteld zat er in, maar toen ik die eenmaal had ingeruimd zag ik dat er nog een grote plastic tas in de krat stond waar allemaal blauwe zakken in zaten. Ik pakte er een zak uit. Aviko diepvries röstirondjes met bacon en ui. Goh, apart, dacht ik nog. Het is nou niet bepaald een product dat normaal gesproken hoog op onze boodschappenlijstjes prijkt. Het staat er überhaupt nooit op. Ik keek verder in de zak. Hey, nog zo’n zak. En nog één en nog één en nog… nog… nog… Lang verhaal kort: we zaten ineens met acht diepvrieszakken röstirondjes bacon ui opgescheept. Rösti. Ik kan me die dingen nog vaag herinneren uit de jaren 80 of 90. Toen heb ik het weleens gegeten, maar ook niet echt vaak volgens mij. Daarna zijn er decennia voorbijgegaan dat ik niet meer aan rösti heb gedacht. Even nagezocht wat het ook alweer precies was: geraspte aardappel met krokant laagje eventueel aan te vullen met bijvoorbeeld bacon en ui, het gerecht heeft z’n oorsprong in de Zwitserse keuken. OK, weer wat geleerd.
Ik vroeg de liefste of ze een acute röstiverslaving had opgelopen en of ik me zorgen moest maken, maar dat bleek niet het geval. Mo zou niet eens één zak rösti bestellen. We hadden gelukkig nog precies genoeg plek in de vriezer om de zakken in elk geval even tijdelijk te huisvesten. De rösti-noodopvang. Ik belde met de klantenservice van de Zaanse grootröstigrutter en legde de situatie uit. Misschien zit er wel een heel röstiek bejaardentehuis te wachten op acht zakken rösti voor voor de grote maandelijkse ‘Wij worden zo zat als een Zwitser’-avond. Dan kunnen ze het ophalen of ik zou het zelfs nog langs kunnen brengen als het een beetje in de buurt is. Zo ben ik dan ook wel weer. Of misschien was het wel een bestelling voor Rösti Rostelli. Het vriendelijke klantenservicemeisje deed navraag en kwam weer terug aan de lijn met de mededeling dat de overdaad aan rösti inderdaad verkeerd was bezorgd, maar dat we de zakken mochten houden. Ze wenste ons nog smakelijk eten. Dus, daar zaten we dan met een vriezer, röftend van de rösti. Een app in de groepsapp van ons pand met de vraag of de buren wellicht trek hadden in rösti verloste ons in elk geval al van vijf zakken. De röst in onze vrieslade is wedergekeerd. We hebben nog drie zakken. We houden er eentje zelf. Dus als iemand die andere twee zakken wil hebben: kom maar halen.
Vanmiddag ga ik naar het voetballen. Nog een biertje toe in het clubhuis en daarna naar huis. Eten maken. Ik denk dat ik al weet wat er vanavond in de airfryer gaat. Hoef ik daar ook niet meer over na te denken. En dan op tijd naar m’n nest. Vrouw is aan het werk en komt laat thuis. Ik boekie lezen. Dat wordt een lekker röstig avondje.
Rodweek 222 Over vaders en zonen
Wanneer mijn meisie allang de sneltrein naar dromenland heeft genomen maar die van mij nog meer vertraging heeft dan de NS, dan probeer ik de slaap te omhelzen door middel van lijstjes. Je kunt het schaapjes tellen noemen, maar zodra er één schaap over de Dam is staat ie op het Rokin. Dat weten we allemaal. Dus ik verzin steeds wat nieuws. Voorbeelden: in welke hoofdsteden ben ik allemaal geweest in alfabetische volgorde? Bedenk alle stadions in Nederland en Europa waar je ooit bent geweest in alfabetische volgorde. Hoeveel mislukte Ajax-spitsen heb je gezien in je lange supportersloopbaan en wie zijn het en in welk seizoen? Bedenk op alfabetische volgorde een land en hoe de vlag eruit ziet. You name it. Ik heb honderden van dat soort slaaplijstjes in mijn hoofd. Als ik net zo veel geld als feitjes in mijn hoofd had zou ik nooit meer hoeven werken.
Vaak werkt die truc wel bij mij en dan ben ik ongeveer rond de letter F of G eindelijk ingestapt in de intercity richting het land vol mooie, lieve, enge, compleet surrealistische en stoute dromen. Vannacht had ik ineens een nieuw lijstje bedacht. Van welke voetballers heb ik zowel de vader als de zoon in het stadion zien spelen? Ik ben op een zekere leeftijd dat ik een redelijke selectie kan samenstellen. Ik heb het elftal net niet helemaal kunnen samenstellen. Ik begon bij de keepers, toen de verdedigers en de middenvelders, maar ik vermoed dat toen ik bij de spitsen kwam ik langzaam maar zeker de dromenlandexpress werd ingetrokken, zoals een krokodil zijn prooi onder water sleept. Dan ben ik ineens weg. Maar ik ben vanmorgen verder gegaan. Dus daar komt de selectie. Met wissels en de aankomende generatie. En met de clubs waar ze voor spelen of speelden toen ik ze zag.
Keeper: Ronald Koeman Jr (Telstar), de zoon van de bondscoach (Ajax/PSV/Barcelona/Feyenoord)
Achter: Daley Blind (Ajax), de spruit van Danny (Ajax)
Centraal achter: Justin Hoogma (Heracles), zoon van Nico-Jan (herinnert u zich deze nog… nog.. )
Achter: Daley Sinkgraven (Heerenveen/Ajax), zoon van Harry van FC Groningen en Heerenveen.
Verdedigende middenvelder: Nigel de Jong (Ajax) en Jerry de Jong (PSV/MVV)
Middenveld: Steven Berghuis (Feyenoord/Ajax), vader Frank ‘Pico’ Berghuis (Volendam)
Middenveld: Sem Steijn (FC Twente), papa Maurice speelde bij ADO.
Middenveld: Ricky Kruys (FC Utrecht), net als zijn vader Gert in een ver verleden.
Aanval: Justin Kluivert (Ajax), zoon van de man die Ajax zijn laatste Europacup schonk
Aanval: Ruben van Bommel (AZ), de zoon van Mark (Fortuna Sittard en PSV)
Aanval: Sydney van Hooijdonk (NAC/Heerenveen) en Pi-Air (NAC/Feyenoord)
Wissels
Keeper: Ennio van der Gouw (VVV), beoefent hetzelfde vak als zijn vader Raimond (Vitesse)
Middenveld: Tom van de Looi (FC Groningen), zoon van Erwin (Vitesse/NAC)
Aanval: Robbin Kieft (FC Groningen), zoon van Wim (destijds helaas PSV, voor zijn Ajax-tijd was ik te jong)
Aankomende talenten, dus nog tribuneplaatsen, maar die hoop ik ook nog te zien:
Middenveld
Damian van der Vaart (Ajax), net als z’n ouweheer Rafael
Shaqueel van Persie (Feyenoord), zoon van Robin die ik bij Feyenoord en Arsenal zag
Skye Vink (Ajax), zoon van Marciano (Ajax/PSV)
Aanval
Lucas Vennegoor of Hesselink (FC Twente), centrumspits net als papa Jan (FC Twente/PSV)
Jordi Cruijff viel helaas buiten de selectie hoewel ik zowel hem (FC Barcelona) als zijn beroemde vader Johan, de grootste kleine Amsterdammer, allebei heb zien voetballen. Alleen heb ik Jordi in serieus clubverband zien voetballen en Johan alleen maar tijdens feestwedstrijden zoals het afscheid van Dennis Bergkamp of het 100-jaar finales spektakel bij Ajax. Toen was de legendarische nummer 14 al geen professionele voetballer meer. En ik zou ook Ronald en Erwin Koeman kunnen noemen, maar ik heb hun vader Martin nooit live zien spelen, want voor mijn tijd. Dus ik moest streng zijn in mijn selectiebeleid. Ruud Gullit heeft ook een zoon, Maxim, maar die heeft geen grootse voetballoopbaan en heb ik nooit gezien en het zoontje van Marco van Basten had helaas het voetbaltalent van zijn moeder, zo begreep ik ooit uit een verhaal van Hugo Borst.
Ik zal er nog talloze vergeten zijn, dus vul gerust aan als je er ook nog een paar hebt. Criterium: je moet ze allebei live hebben zien voetballen. Deze zijn echt uit het blote slaperige koppie. Dus geen jongens die ik op TV heb gezien, maar in het echt.
En zo viel ik met al mijn voetbal-autisme toch nog in een vredige slaap.
Rodweek 221 Bert Visscher
Humor is als eten. Smaken verschillen, zo is het nou eenmaal en in sommige smaken zijn er nou eenmaal geen compromissen mogelijk. Neem koriander. Je vindt het heerlijk en smaakverrijkend of je vindt het totaal niet te hachelen. Ik ken mensen die al over hun nek gaan als er ook maar een nanogram koriander door de maaltijd zit. Ze vinden het naar zeep smaken. Dat schijnt genetisch bepaald te zijn. Ik ben van team koriander, voorzitter van de fanclub. Je kunt mij begraven in koriander. Vandaar dat ik het in Thailand op culinair gebied uitstekend naar mijn zin had. En over Thailand gesproken: de hoofdstad Bangkok. Of je vindt het een groot stinkend overbevolkt mierennest met veel te veel toeristen of je vindt het geweldig. Daar zitten weinig grijstinten tussen. Ik behoor als cityboy tot de groep van Bangkok-lovers en heb zelfs wel eens overwogen om er een maand of drie te gaan wonen, al zie ik dat niet meer zo snel gebeuren.
En van Bangkok naar Bert Visscher is het natuurlijk maar een kleine stap. Ook voor deze cabaretier geldt de zwart-witte gedachtegang dat je hem ongelooflijk grappig vindt of dat je niet naar hem kan kijken zonder je kapot te ergeren aan hem. Ik behoor tot de tweede categorie. Zodra ik ook maar een glimp van hem op TV zie schakel ik in blinde paniek naar elke andere willekeurige zender over. Als ik hem maar niet hoef te zien. Ik vind hem een veel te drukke gekkebekkentrekker en ik kan me niet herinneren dat ik ooit om een grap van hem heb gelachen. Misschien zal de beste man heus eens een leuke grap hebben gemaakt, maar zoals een overdosis aan pepers in een maaltijd voor mij de smaak bederft, zo overheerst de ergernis om zijn drukke performance bij mij en dan kan ik ook om geen enkele grap van hem nog lachen. Vergelijkbaar met die Amerikaanse acteur, Jim Carey, ook zo’n vreselijke gekkebekkentrekker die mij de mondhoeken vrijwel nooit ook maar een beetje naar boven doet krullen. De enige die in mijn bijzijn ongelimiteerd gekke bekken mag trekken en die ik dan ook echt grappig vindt is mijn goede vriendin Mutriba.
Maar ik ken dus ook hele volksstammen die bijkans maagkrampen van het lachen krijgen zodra de heer Visscher alleen al het podium betreedt. En met één lid van die volksstammen woon ik dus samen. Mijn meisie vindt hem echt onbedaarlijk grappig. Zo grappig dat ze zelfs vanavond naar Carré gaat om zijn show te zien. En nou heb ik veel voor mijn Mootje over, ik loop desnoods naar de andere kant van de stad om haar favoriete noedelsoepje te kopen als de liefste daar trek in heeft, maar ze krijgt me werkelijk met geen tien paarden mee naar Bert Visscher, dus ze gaat in haar eentje en ik weet zeker dat ze het ontzettend naar haar zin gaat hebben en straks weer schuddebuikend van het lachen thuiskomt. Een van de weinige vormen van humor waarin onze smaken verschillen, want doorgaans lachen we om dezelfde humor. Misschien ligt het aan mij dat ik Bert Visscher niet grappig vind. Of het is genetisch bepaald. Dat kan natuurlijk ook.
Vrouw dus nu in Carré, ik gaf haar net een kus en wenste haar veel plezier. Ik ga vanavond lekker koken. Misschien wel iets met koriander.
Rodweek 220 De Gastenlijst
Iedereen die in muziek-, theater- of sowieso in het nachtleven werkt of heeft gewerkt kent het fenomeen gastenlijst. Ik heb een kleine twintig jaar in de Melkweg gewerkt en werd wekelijks bestookt met berichtjes of telefoontjes: ‘’ Hey Rod, zeg kerel, hoe is het nou met je? Lang niet gesproken! Alles goed, jongen?! Jeetje, waar blijft de tijd hè?’
Vervolgens ontspon zich dan een veel te lang gesprek over koetjes en kalfjes en dan kwam het hoge woord eruit waarvoor ik eigenlijk werd gebeld: ‘Zeg, binnenkort treden (ik noem maar wat) MC Flamoez en The Cunters op. Zou jij niet toevallig een gastenlijst kunnen regelen? Oh ja en mijn meisje wil ook mee, kan het met een plus één?’
Dit soort gesprekjes voerde ik meerdere keren per week. En als het om grote artiesten ging haalde ik makkelijk de dubbele cijfers. Bij Queens of the Stoneage en Snoop Dogg heb ik op en un momento dado zelfs mijn telefoon uitgezet omdat lui op de meest onmogelijke tijdstippen belden. Ineens hingen er mensen aan de lijn die ik bij wijze van spreken sinds de brugklas niet meer had gesproken. ‘Ja, hoi, lang geleden, alles goed? Mooi. Zeg, ik heb een beetje een gekke vraag, maar zou jij….’
Toen ik in het nachtleven begon te werken was ik 21. En in het begin gaf ik vrijwel altijd wel aan toe aan alle verzoeken. Of ik deed er in elk geval m’n best voor. Later werd ik wat strenger in mijn gastenlijstbeleid.
1. Alleen voor mensen die ik minimaal redelijk goed ken en die ik ook nog aardig vind of iets gun
2. Voor mensen die me ook weleens bellen om gezellig af te spreken
3. Niet voor vage vriendjes van kennissen
4. Voor mensen van andere poppodia die mij bij hun tent vaak op de lijst zetten. In veel tenten had ik wel iemand lopen met wie ik zo’n deal had gesloten. Meestal maakten zij veel meer gebruik van mij dan ik van hun generositeit, maar die één of twee keer per jaar dat ik bijvoorbeeld naar Tivoli Utrecht of Patronaat Haarlem wilde had ik dan sowieso gecoverd, dus dat vond ik een prima deal.
Onderstaand, even met fictieve naam:
‘Hey Rod, je spreekt met Klaas! Ken je me nog?’
‘Euuuh nee.’
Ik bleek met die Klaas op school gezeten te hebben en hij was was op de een of andere manier aan mijn telefoonnummer gekomen.
Na enig nadenken kwam ik er achter dat die Klaas een ontstellende lul was die ik vroeger al niet mocht en hij mij ook niet. Kan gebeuren, dat je elkaar niet zo ligt, maar ga me dan niet twintig jaar later om een gunst vragen. Hij wilde naar een concert waar ik best nog wel een gastenlijstplek of twee voor over had, maar die wilde ik niet aan hem geven. Ik deed even drie seconden of ik er over nadacht en zei: ‘Hmm, nee sorry Klaas, gaat ‘m niet worden. Helemaal vol die lijst. En trouwens, waarom bel jij mij? We waren vroeger toch nooit zulke goede vrienden? Toch? Nou dan. Dag Klaas.’
Klaas hing op. Nooit meer gehoord. Gelukkig.
Voor mijn echte vrienden of zelfs nog wel die in de periferie van vrienden, oftewel kennissen, stonden deed ik wel moeite. Als mijn eigen gastenlijstplekken bezet waren dan zette ik ze die op die van een collega die toch niks met die plekken deed. Zo had ik Surinaamse collega’s die niet echt vrienden in de punkwereld hadden en had ik weinig vrienden die van nieuwerwetse hiphop hielden, dus dan mochten zij mijn lijst gebruiken. Zo hielpen we elkaar. Vond ik, voor mensen die ik echt kende nooit zo’n probleem om dat te regelen. Kleine moeite. En veel van die mensen trakteerden mij, als ik er ook was, op een drankje. Hoeft niet, maar ze deden dat gewoon, omdat ze het waardeerden dat ik een vet concert voor ze had geregeld.
Met al het gruis die ik uit een ver verleden kende had ik op den duur dus afgerekend. Daar deed ik niks meer voor. Je keek vroeger niet naar me om en toen ik in de Melkweg ging werken was ik ineens die toffe gast voor de gastenlijst. Zelfde als met die gozer die ik al wel lang kende en met enige regelmaat op de lijst zette en niet eens netjes ‘dank je wel’ tegen me zei als ie me zag. En die me ook nooit een drankje gaf. Of mensen die ik een graag gewilde gastenlijstplek gaf maar niet op kwamen dagen. Die vond ik nog irritanter: stond zo’n sukkel, die niet eens de moeite nam om af te bellen op de lijst, terwijl er een echte fan balend thuis zat. Met dat soort figuren was ik op den duur ook helemaal klaar.
En zo hield ik op den duur een select (maar nog steeds groot) gezelschap aan mensen over voor wie ik concerten regelde. Gewoon, omdat dat mensen zijn met wie ik vaak sprak of nog steeds spreek. Maar voor de eerste de beste flapdrol die ik nog van dertig jaar geleden kende deed ik later niks meer. Ik zou het zelf nog al beschamend vinden om iemand te bellen die ik vroeger amper sprak te bellen. Waarom zou je dat doen?
De periferie, de buitenring van vrienden, die belden eigenlijk het meest. De echte vrienden belden mij ook omdat ze mij aardig vonden en vroegen mij dan ook om eens lekker samen wat te eten of andere gezelligheid. Die mensen mochten en mogen altijd alles aan me vragen. De periferie, ach, het lag er een beetje aan wie het was en of ik ze echt mocht.
Mijn telefoon heeft twintig jaar lang wekelijks zoveel gerinkeld dat ie schor werd. Ik werd er bij tijd en wijle knetterend gek van. Ik was een soort eenmanscallcenter voor goedkope concertkaartjes. Tegenwoordig schrik ik bijna als de telefoon gaat. Maar dan weet ik in elk geval dat het mijn echte vrienden of mijn familie zijn die me me bellen. Mensen die mij echt willen spreken in plaats van dat ze iets van me willen.
Dat zijn de mensen die altijd op de gastenlijst van mijn leven staan. En als ze verkering hebben: dan zet ik er ook nog een plus één erbij.
Rodweek 219 Hey nigger
Op een mooie zonovergoten lentedag in 2006 had ik een afspraak op de Overtoom, aan het einde, al vlakbij het Surinameplein. Ik moest van de andere kant van de stad komen en had geen fiets bij me, dus ik pakte de tram. Vlakbij het Leidseplein kreeg de tram panne en het was niet bekend of en wanneer de tram verder kon rijden. Vervelend, maar de zon scheen, dus dat laatste stuk wandelen zou ook geen straf zijn. Dan maar iets te laat op de afspraak. Ik stapte de tram uit, stak het Leidseplein over en begon aan de schier oneindig lijkende Overtoomwandeling die traag door Oud West gaat, vrij naar Hendrik Marsman, kent uw klassiekers. Maar toen ik de Eerste Constantijn Huijgensstraat naderde zag ik ineens die tram weer aankomen! Hij reed weer. Dat was een mazzeltje! Kon ik die laatste drie haltes toch nog meepakken. Het zonnige weer maakt ook dat mijn humeur vaak erg zonnig is, dus ik stapte in en begroette de conducteur die een beetje op Samuel L. Jackson leek met een vrolijk ‘Hey, ben ik weer!’
Bij de Overtoomse Sluis moest ik eruit, dus ik drukte op de stopknop. Ik groette de conducteur nog vriendelijk, maar ik kreeg een vernietigende ‘Samuel L. Jackson in Pulp Fiction-waardige’ blik en een venijnige opmerking. terug
‘Dat zeg jij nooit meer tegen mij’
Ik was even verbaasd en vroeg wat hij bedoelde.
‘Jij zei net ‘Hey nigger’ tegen me.’
Ik stond even aan de grond genageld, maar ik herpakte me snel en legde uit dat ik dat absoluut niet had gezegd of dat het zelfs ooit maar in mijn hoofd op zou komen om zoiets te zeggen. Ik weet dat ik soms best een beetje binnensmonds kan praten en dat je me dan wel eens verkeerd kan verstaan, maar hoe je van ‘Hey, ben ik weer’ ‘Hey nigger’ kan maken vond ik toch wel erg bijzonder. Ik werd voor lul gezet voor de hele bevolking van de tram. Alsof iemand een pot inkt over je witte overhemd gooit. Krijg het maar schoon. Als de conducteur ten overstaan van alle aanwezigen toetert dat ik iets racistisch heb geroepen: verdedig je daar maar eens tegen. Alle ogen waren op mij gericht. Meer dan het misverstand uitleggen kon ik niet doen dus ik liep kokend van woede en verdriet de tram uit.
Ik werd gewoon voor racist uitgemaakt. Het maakte me eerder verdrietig dan boos nog trouwens. Ik vond het echt heel erg. Ik, off all people. Saillant detail: ik was in die tijd werkzaam bij het Meldpunt Discriminatie Internet. Digitale racisten opsporen was mijn baan! Kon die man ook niet weten, maar als iemand die zich juist altijd heeft ingezet tegen racisme en discriminatie voelde dat heel pijnlijk. En nog als ik het er over heb. Maanden later kwam ik die conducteur eens ergens tegen in een café. We herkenden elkaar meteen en hebben de situatie nog eens uitgepraat en definitief naar een andere wereld geholpen. Als we elkaar weleens tegenkomen zeg ik ook altijd: ‘Hey! Ben ik weer!’ en dan krijg ik nu wel een lach terug.
Weet je wat ook een andere wereld is en waar ze ook Nederlands spreken? Suriname. Daar was ik in 2010. Als ik ergens onversneden racisme heb gehoord waar zelfs een liefdesbaby van Geert Wilders, Thierry Baudet en Hans Janmaat rode oortjes van krijgt: Suriname. Niet alleen van de gekleurde bevolking naar de blanke medemens, maar ook onder elkaar. De Inheemsen die in de bossen wonen, de Creolen uit de stad, de Marrons, de Hindoes, de Javanen: ze vinden allemaal iets van elkaar en daar maken ze van hun hart bepaald geen moordkuil, om het voorzichtig uit te drukken. Ze praten over elkaar op een manier waar de Ku Klux Klan de rillingen van krijgt. En mind you: er wonen in heel Suriname minder mensen dan in Amsterdam, dus veel mensen kennen elkaar. Alles komt aan. Mijn gabber die daar toen een tijdje woonde en werkte kende daar een Surinaamse dame die ons vaak mee op sjouw nam. Zij was geboren in Suriname, opgegroeid in Nederland en sinds een aantal jaren weer terug in Suriname. Een donkerbruine dame. Een dame die gewend is aan de Nederlandse punctualiteit en zich ergert als een afspraak wat te laat komt, wat niet heel ongewoon is in Suriname. Die vrouw schreeuwde dingen tegen mensen waar de honden geen brood van lusten. En in Su heb je veel honden! Toen haar tuinman tien minuten te laat kwam (dat is in Suriname gewoon behoorlijk op tijd) kreeg die man opmerkingen naar zijn hoofd die jouw foute blanke PVV-stemmende oom niet zou durven maken.
Of ze zei toen wij ergens op een festival moesten werken: ‘Rod, koop lekker een fles wijn, ga lekker op de tribune zitten en laat die negers maar werken. Doen ze ook eens wat, want ze zijn allemaal lui.’ Dat zei deze diepdonkere mevrouw dus echt tegen mij. Ze maakte ook geen grap, ze meende het echt. Ik vond dat zo verbijsterend dat ik maar niet eens heb geantwoord en doorliep. Zij was niet pro-black, ze was een probleem.
Racisme is geen eenrichtingsverkeer. Als ik dat ergens heb geleerd is het in Suriname. Daar is het zelfs een achtbaansweg. Heen en terug. En wie het verkeer in Suriname kent weet dat het dan vaak verkeerd gaat. Als ik ergens een paar bijna dood ervaringen heb gehad was het daar. Want niemand weet of ie links of rechts moet rijden.
Dan pak ik liever de tram.
Rodweek 218 Shitshow
Aankomende zondag ga ik met met mijn bloedgabber Jazz, al 35 jaar mijn broeder van een andere moeder, naar de wedstrijd tussen de legendes van Ajax en die van Real Madrid. Mooi affiche en er doen aan beide kanten mooie namen uit het lichtere of donkergrijzere verleden mee. Maar om het nou ‘de wedstrijd van de eeuw’ te noemen voert wat ver. De 86-jarige Ajax-legende Sjaak Swart die denkt dat hij nog moeiteloos in Ajax 1 kan meekomen zit ook in de selectie, evenals andere iets jongere heren die ik ken uit de tijd dat ik bij Ajax werkte. En die zijn er, zoals wij allen, niet jonger op geworden. Gewoon een leuke show-wedstrijd. Meer niet. Daarom moest ik nogal lachen toen ik de aankomende bokswedstrijd tussen een influencer die z’n prikkertje graag in een Leerdammertje steekt en een bejaarde bokser als ‘de bokswedstrijd van de eeuw’ werd aangekondigd. Voor wie de heren niet kent: de 27-jarige Jake Paul tegen de 58-jarige Mike Tyson. Een robbertje knokken waar de heren allebei niet armer van worden. Al laat die ouwe zich in elkaar rossen door die 27-jarige koter: dan houdt hij er nog tussen de 13 en de 20 miljoen dollar aan over. Er zijn dagen dat ik het niet op mijn rekening heb staan. En dan gaf die ouwe bij die malle staredown even een klein klapje op het gezicht van die Youtuber: het zal wel. Shitshow. Veel plezier. Ik lees wel wie er gewonnen heeft. Het is nou niet bepaald Mohammed Ali tegen Joe Frazier die in hun tijd wel het gevecht van de eeuw uitvochten.
In het echte leven zijn er serieuzere gevechten aan de hand. Het gedoe in Rusland en de Oekraïne en het eeuwige gezanik in Israël en Palestina. Ik trek vrijwel nooit partij in dat soort conflicten waar mijn omgeving en ik geen deel van uitmaken. Het is niet mijn oorlog, zoals geen enkele dat eigenlijk is. Ik vind het voor alle inwoners van die gebieden allemaal even verschrikkelijk. Ik zit niet naar een voetbalwedstrijd te kijken waar ik een voorkeur voor een ploeg heb. ‘Voetbal is oorlog’, is een legendarische uitspraak van Rinus Michels. Ik ben het daar nooit mee eens geweest. Een voetbalwedstrijd heeft slechts drie uitkomsten: de thuisploeg wint, de uitploeg wint of het wordt een gelijkspel. Meer smaken zijn er niet. Een oorlog kent alleen maar verliezers. Oorlogen gaan over de lijken van mensen die geen flikker te maken hebben met wat de hoge piefen bepalen. Mensen die huis en haard verliezen of hun land moeten ontvluchten om de eigenpijperij van de macht. En die mensen worden dan ‘gelukszoekers’ genoemd. Geluk is toch wat we allemaal zoeken?
Iedere burger op aarde wil gewoon een rustig leven zonder al te veel gezeik aan z’n kop. Als land A ineens besluit om land B binnen te vallen dan worden er nogal wat levens op hun kop gezet door machtswellustelingen die vinden dat het anders moet. Maar die staan zelf niet aan het front. De soldaten zijn kanonnenvoer voor de pervertelingen die vanuit hun pluche stoelen maar even bepalen wat er moet gebeuren. Jongens van 19 die net haar op hun zak hebben, die net hun eerste schreden op het liefdespad hebben gezet, die net weten hoe een koud pilsje smaakt, die net…. Alles aan het ontdekken zijn. En die moeten dan sterven voor hun moederneukende vaderland. Dat is te afzichtelijk voor woorden.
Ik was er dan ook vrij duidelijk in tijdens mijn militaire dienstkeuring op 15 maart 1995 in Amsterdam op basis Kattenburg, ik was achttien jaar en drie dagen oud: ik had er totaal niet de minste interesse in om mijn vaderland op die manier te dienen. Ik had wel wat beters te doen. En dat liet ik ook in woord en gebaar blijken door zo ongeïnteresseerd en verveeld mogelijk te doen teneinde de hoge heren te overtuigen dat ze aan mij niet zo veel zouden hebben. Ik deed (en was) chagrijnig. Ik had helemaal geen zin in dit gekutklooi aan m’n hoofd. Dat ze maar niet dachten een gemotiveerde soldaat te krijgen. Desalniettemin werd ik goedgekeurd. Ik voldeed aan alle fysieke en mentale eisen. En ik had drie borden nasi goreng en rendang op. De lunch was uitstekend voor een Indo, dus mijn humeur was al een stuk beter. Ik werd na afloop van dat hele gedoe op het kantoor geroepen: ‘Rijsdijk, wil jij eigenlijk wel in militaire dienst?’ Kennelijk was mijn complete apathie toch een beetje overgekomen. Ik vertelde de pief van dienst in alle serieusheid dat die hele shizzle voor mij niet zo hoefde. Ik vang een kogel voor mijn meisie, mijn familie en mijn vrienden, maar niet voor het hele land. Ik groeide in mijn betoog en vertelde dat ik ook niet zou kunnen schieten op iemand van mijn leeftijd die zijn uniform toevallig in een ander land heeft gehad. Iemand die onder andere omstandigheden misschien wel een vriend van mij had kunnen zijn. Vrede voor de natie, maar ik ben geen nazi ouwe! Dat ‘ouwe’ zei ik er dan weer niet bij, maar dat staat leuk in het verhaal, toch?
Gelukkig had ik de tijd mee. In 1995 stond de dienstplicht op de helling, dus iedereen die niet per se wilde hoefde ook niet per se met de hele shitshow mee te doen.
‘U kunt gaan Rijsdijk, u hoort nog.’
Ik kreeg inderdaad een tijdje later nog een brief. Dat ik in geval van nood alsnog ingezet zou kunnen worden. Nou kende ik een aantal jongens, net iets ouder dan mijzelve, die net over de grens in het Duitse Seedorf waren ingezet om hun militaire dienstplicht te vervullen. En die zeiden allemaal: ‘Nou als die Moffen ergens de grens over hadden kunnen gaan was het bij ons!’ Die zaten alleen maar te zuipen en te roken. Dat deed ik ook, maar dan gewoon lekker thuis in Amsterdam. Dat vond ik een stuk relaxter. Volgens mij was ik tot mijn 45e nog oproepbaar, maar die leeftijd ben ik ook al gepasseerd, dus sorry Nederland: ik ga nu officieel geen kogels meer voor jullie terugkoppen! Voor zover ik dat al van plan was.
En nu zijn er dus constant oorlogen op micro-, meso- en macroniveau. Dus tussen individuen, groepen en op hoger niveau. Nou ben ik niet zo’n ruziemaker, maar als ik al ruzie heb dan beperk ik me tot microniveau. Aan ruzies tussen groepen heb ik nooit meegedaan. Vechtpartijen van mijn club Ajax met een rivaliserende club? Werd ik gebeld om bij Diemen of in de Bijlmer fans van Feyenoord of ADO op te vangen. Fuck off. Zoek het uit, maar niet met mij erbij. Daar heb ik echt nooit aan meegedaan.
Mijn mond is de lont en mijn pen is de bom. Gewelddadiger wordt het niet in mijn leven. Mensen die niet kunnen praten en/of schrijven gaan vechten. Dat is prima op een schoolplein (microniveau), maar met groepjes tegen elkaar vechten (meso) of in het ergste geval oorlog voeren (macro) wordt het al een stuk vervelender. Weet je, zoek het uit. Ik ga zondag dus met mijn broer van een andere moer naar die gekke showwedstrijd. We zitten op de F-Side. En daar gaan we van alles vergieten, maar geen bloed. Wij genieten van voetbal en onze vriendschap. En dan zijn we even heel ver weg van de shitshow die de wereld momenteel is.
Rodweek 217 Brillenhoofd
Eén van mijn favoriete columnisten was altijd Martin Bril. Hoewel Martin nooit vaak een bril droeg, hooguit een leesbrilletje als hij moest voordragen, vond ik hem wel echt een brillenhoofd hebben. Meer mensen hebben dat. Als mijn vrienden Marcel en Jesse hun bril even niet op hebben dan zien ze er vreemd uit voor mij. Die bril op hun hoofden hoort in mijn beeld volkomen onlosmakelijk bij hun uitstraling en persoonlijkheid. Ik heb absoluut geen brillenhoofd, vind ik zelf. Dat kan ook gewoon ijdelheid zijn, sterker nog, dat is het ook. Toch heb ik al bijna heel mijn leven slechte ogen. Mijn handicap is min vijf. Dat betekent dat als ik zonder mijn lenzen in wakker word dat ik de klok van de Zuidertoren niet of heel moeizaam met samengeknepen ogen kan lezen vanuit mijn bed. Terwijl het toch geen kleine cijfers en wijzers zijn. Zo’n paar keer per jaar denk ik dat mijn ogen wonderbaarlijk genezen ben. Dan word ik wakker en kan ik de klok duidelijk plotseling lezen. Maar een seconde later besef ik me dan dat ik tijdens het lezen in bed gewoon in slaap ben gedonderd en dat ik mijn lenzen nog uit moet doen.
Mijn visuele problemen kwamen aan het licht toen ik een jaar of elf was. Ik was best een goede leerling, maar op een gegeven moment kelderden mijn cijfers harder dan de aandelen van de Blokker momenteel. Reden: ik kon de sommen en zinnen op het bord niet meer goed lezen. Omdat te verbloemen vroeg ik even of ik naar de WC mocht en dan probeerde ik op de heen- en terugweg zoveel mogelijk te onthouden en er zo maar doorheen te meanderen. Dat ging soms goed. Maar steeds vaker niet. Dus dat ging opvallen. Ik kon ook de ondertitels van Miami Vice en The A-Team steeds moeizamer lezen, al kon ik dat nog maskeren omdat mijn Engels toen al goed genoeg was om geen ondertitels nodig te hebben.
Ik wilde gewoon absoluut geen bril. Ik vond dat totaal ontsierend voor mijn gezicht dus ik deed er alles aan om die mist voor mijn netvlies te niet op te laten vallen. Waarschijnlijk hoopte ik dat het tijdelijk was en dat het zich wel zou oplossen. Ik hoopte tegen elke realiteitszin in dat mijn wazige zicht zou oplossen als mist in de ochtend. Maar nee. Natuurlijk niet. Ik moest mijn strijd staken, het onvermijdelijke moest er een keer van komen. Al een misdadiger die naar het schavot werd geleid, teneinde zijn kop er af te laten hakken, zo liet ik mij meevoeren naar de opticien alwaar werd geconstateerd dat ik een handicap van min anderhalf had, dus daar moet ik al een aardige tijd mee rond hebben gelopen. Die sterkte is best een stevige instap voor een kind van elf. Dus ik moest aan de bril. Ik kon wel janken. Dus dat deed ik dan ook. Die bril deed ik slechts op wanneer het hoognodig was. Dus in de klas en bij het TV kijken. Op straat zeker niet. Als mensen aan de overkant van de straat naar mij zwaaiden zwaaide ik op goed geluk maar terug. Geen idee naar wie ik dan mijn hand opstak, maar het zou wel goed zijn.
Eigenlijk was het een soort rouwproces waar ik doorheen ging: in eerste instantie de ontkenning dat ik slechte ogen had, het probleem proberen te verdoezelen, daarna de woede en het verdriet en dan uiteindelijk de aanvaarding.
Toen ik begon te puberen en zelf wat geld begon te verdienen besteedde ik zo ongeveer mijn eerste centen aan contactlenzen. Mijn ogen waren doordat ik mijn bril slechts in de hoognodige gevallen droeg inmiddels al achteruit gegaan naar min vier. De eerste keren dat ik ze in moest doen: het was de hel. Nou heb ik al geen verfijnde ooghand-coördinatie, dus dat gepriegel met die lenzen viel me lelijk tegen. Ik stond een half uur eerder op om ze in te krijgen. Later plopte ik die lenzen binnen tien seconden op mijn oogbol, maar in het begin was dat bepaald geen sinecure. Maar toen ik er aan gewend was ging er een wereld voor me open. Ik heb nooit meer anders gewild.
Eigenlijk heeft bijna iedereen van mijn leeftijd inmiddels wel lenzen, een bril of op z’n minst een leesbril, zo dacht ik. Tot ik afgelopen woensdag met Menno (49) en Maarten (48), dus beiden net iets ouder dan ik voetbal ging kijken. Geen idee hoe we er op kwamen, maar ineens ging het over visuele beperkingen. En tot mijn verbijstering (en lichte jaloezie) bleken beide heren nog geen enkele last te hebben van ook maar enigszins beperkt zicht. Niet eens een leesbrilletje! Dat hoor (en zie!) ik nog maar zelden van mijn generatiegenoten.
Ik ben altijd blij geweest met mijn lenzen. Maar ik merk nu wel dat het voor mijn ogen wat rustiger zou zijn om bijvoorbeeld thuis af en toe een bril te dragen. Dus na een kleine vijfendertig jaar ga ik mezelf toch maar eens af en toe een brillenhoofd proberen aan te meten. Die overdreven ijdelheid ben ik inmiddels wel voorbij en tegenwoordig zijn de brillen een stuk flatteuser en modieuzer dan in de jaren tachtig, al hoef ik ook geen moeilijke Prins Bernhard jr-bril. Het paradoxale aan mij is wel dat ik zonnebrillen dan altijd wel mooi en cool heb gevonden. Als er één streep zon in die stad schijnt heb ik die Ray-Ban gelijk op m’n porem.
Samen met de brilloze Maarten en Menno zag ik, de valsspeler met lenzen, Ajax in de Kuip winnen met 0-2. Dik verdiend. Wij zagen dat het goed was. Maar dat had ik zonder lenzen ook nog wel gezien!
Rodweek 216 Koude douche
Er zijn oneindig veel redenen waarom ik nooit van kamperen heb gehouden. Kramperen noem ik het altijd. Ik woon in een huis dat van alle gemakken is voorzien, dus dan ga ik niet betalen om naar de plee te lopen met een rol schijtlint onder de arm, te slapen in een ongemakkelijke caravan, of nog erger: op een matje in een tentje. Ik ken genoeg mensen die erbij zweren maar die sensaties zijn aan mij allemaal nooit besteed geweest. Het allerergste van alles: koude douches. Ik heb het lang geleden geprobeerd, maar nee. Nou klinkt het misschien verwend, maar ik hoef echt geen vijfsterrenhotel, ik ben gewoon een bescheiden arbeidersjongen, maar een lekker bed en een goede douche behoren absoluut tot mijn basiseisenpakket.
Zoals gezegd: ik leef met mijn dame in een uitermate comfortabel huis. Lekker de ruimte. Goed bed. Fijne badkamer. Nou moesten er dus onlangs wat reparaties gebeuren in ons huis. De rookgasafvoer en de CV-ketel moesten worden vervangen. Onze onvolprezen woningbouwvereniging Ymere zou het hele pand in een ochtend fiksen. Helemaal picobello, want als die rookgasafvoer niet vervangen zou worden zouden we ons Waterloo aan het Waterlooplein weleens kunnen vinden. Willen we nog niet, dus de shit moet gebeuren.
Dikke prima. Blijven we voor thuis. Nou ben ik op zijn vriendelijkst gezegd niet de handigste. Eerder een klunser dan een klusser. Als ik een spijker in de muur sla zit half Amsterdam zonder stroom. Dus alles wat ik niet kan (en dat is best veel) laat ik over aan mensen die daar beter in zijn. Zo meander ik mijzelf al bijna een halve eeuw door het leven. Maar helaas bleek onze onvolprezen huisverhuurder een stel beunhazen te hebben aangenomen voor deze klus die vermoedelijk zijn voortgekomen uit een groepsorgie tussen Picobello BV, Buurman en Buurman en de Firma Biereco uit de Familie Doorzon.
Op dag één kwamen de jongens goed geluimd binnen om 8.00 en begonnen ijverig te werken. Maar ze bleken verkeerde gereedschappen bij zich te hebben. Dat kon op die dag niet meer geregeld worden en het warme water was inmiddels afgesloten. Geen warme douche dus! En onze buren ook niet, maar goed. Dat zou dan de volgende dag geregeld worden. De volgende dag liep ik mijn gebruikelijke ochtendwandeling. Toen ik thuiskwam met de boodschappen, mezelf reeds verkneukelend op een lekkere warme douche keek mijn dame mij al bezorgd aan en gaf mij de koude douche: nog steeds geen douche en verwarming. Dit begon inmiddels toch verdacht veel op kamperen te lijken.
De jongens, waarvan er een aantal niet zouden misstaan in ‘Help mijn man is klusser’, bleken allemaal voor verschillende bedrijven te werken en hadden ruzie met elkaar gekregen. Gevolg: ze liepen kwaad de deur uit! Op één man na die in zijn eentje overbleef, maar niet alles in zijn eentje kon en die dus de boodschapper moest zijn. Nou moet je dus nooit op de boodschapper schieten, dus wij waren mild voor hem, maar onze veel fellere onderbuurvrouw is ongetwijfeld tegen die gozer uit haar dak gegaan. Dus het werd weer uitgesteld.
Dag drie: er kwamen weer andere jongens. Weer gehannes. Natuurlijk. En ze wisten ook niet zeker of het op deze dag dan weer wel zou lukken. Ik slaakte een diepe zucht. Het begon bijna op Jiskefet te lijken. Maar toen kwam onze verlosser: zo’n ouwe Amsterdamse kluskrijger die gelijk precies zag wat er aan de hand was en wist wat er moest gebeuren. Hatseklats en gefikst. We konden in elk geval douchen, dus mijn blijdschap grensde al aan hondsdolheid!
Er moet nog wat stucwerk gebeuren en dan is alles als het goed is geregeld. Kijken welke Picobello-afstammeling ze nu weer sturen en wanneer. Maar beter sturen ze die ouwe kluskrijger. De warme douche heeft nog nooit zo lekker gevoeld.
Rodweek 215 Ronselen
Ach vroeger in de buurt, vroeger. Dat waren nog eens tijden. De schepen waren nog van hout en de kerels van ijzer. Tegenwoordig is het omgekeerd. Die quote heb ik even gepikt van wijlen Bobby Haarms, ‘de goede beul van Ajax.’ Maar nog ver voor Bobby Haarms zijn tijd had Amsterdam een haven van waaruit de scheepsbemanning werd geronseld in de kroegen op de Zeedijk. Onder invloed van veel bier en grote beloftes vertrokken de mannen, uitgezwaaid door hun huilende vrouwen en kinderen vanaf de Schreierstoren naar verre oorden.
En zo ging het anno 2024 ook zo’n beetje, maar dan met de techniek van nu en zonder jankende partners. Ik kom weleens in Café Zilt op de Zeedijk. En wie daar ook komt is Isabelle, een Amsterdamse dame die stadstours en evenementen organiseert. Een echte organisatrice. Die kun je om een boodschap sturen. En zo werd Isabelle gevraagd of ze niet wat figuranten wist voor op een boot. Dus Isabelle ronselde in de groepsapp van Zilt en jawel, ze viste en had spoedig beet. Ik hapte ook.
Amsterdamned 2! Dat moest het wel zijn, want de opnames voor die film, het vervolg op de kaskraker uit de jaren 80: daar moest ik natuurlijk bij zijn. Enkele andere leuke mensen uit het café hadden ook hun medewerking toegezegd, dus ik had er helemaal zin in! Financiële vergoeding: nul euro, maar wel buffet en drankjes: helemaal prima. Amsterdamned 2! Natuurlijk! Elke trotse inwoner van de stad wil daaraan meedoen toch?
In de ochtend van de opnamedag appte Isabelle me dat er een afzegging was en of ik nog snel iemand wist. Even denken. Vrouwlief kon niet, die moest werken, dus mijn idee: ik post een ronselende Facebookpost en dan hap ik vast wel iemand binnen. Ik heb een groot netwerk. Verzameladres in het centrum van Amsterdam erbij, komt helemaal goed, zo stelde ik Isabelle gerust. Mijn tactiek werkte. Er waren alleen wat kleine misverstanden.
Ten eerste was er maar één figurant nodig, maar de tweede was nog erger: het ging dus helemaal niet om de opnames van Amsterdamned 2!! Ik had dat om de een of andere reden aangenomen omdat de opnames voor die film toevallig in die week ook in onze buurt zouden zijn.
Het ging om een kerstfotoshoot voor een rondvaartrederij! Ik vond het al gek dat we kerstkleding mee moesten nemen voor Amsterdamned 2. Zou de kerstman worden vermoord in de film? Moord op het kerstdiner met het mooie decor van de grachtengordel als achtergrond? Ik had het allemaal al bedacht. Maar niks van dat alles dus.
Kortom: teleurgestelde mensen die zich meldden bij dat kantoor en die voor Amsterdamned 2 kwamen (op Louise na!). Dus toen ik bij dat kantoor aankwam (‘Dus jij bent Rodney’) werd ik even hartelijk bedankt voor mijn ronselende post op Facebook, maar werd mij ook vriendelijk doch dringend verzocht of ik het bericht even als de sodeflikker wilde verwijderen voor er nog meer mensen kwamen! Ik had het weer eens totaal verkeerd begrepen.
Na al deze consternatie gingen wij met vijf chique geklede personen aan boord van een prachtige houten rondvaartboot. En wat de bedoeling was: wijn drinken, hapjes eten en mooi wezen! Nou, dat kun je aan vijf goed getrainde horecatijgers goed overlaten! We hebben de hele middag gevaren n genoten van prachtige wijnen en exquise eten. En daar moesten we af en toe een beetje leuk bij kijken voor de foto’s. Er zijn slechtere manieren om je duffe dooie maandagmiddag te besteden!
Ik dacht eigenlijk aan sperziebonen, karbonade en een slobberwijntje voor het avondeten, maar we kwamen rondom gevuld de boot af. We hadden zeker geen scheurbuik, zoals ze dat vroeger op de schepen hadden. Dit was even andere koek!
Met een gezellige slok op meerden we weer aan van waar onze vaartocht over de majesteuze Amsterdamse grachten begon. En we hadden dan wel een aardig wijntje op, maar we spugen allemaal niet op een extra slok op de borrel, dus we zakten nog nog even af in wat nabijgelegen horeca voor een afzakker. Houten schepen, maar ijzeren levers! Het was een hilarische dag. Voor dit soort boottochten mogen ze me vaker ronselen!
Rodweek 214 Buikloop tot pleeloop
Mo en ik gaan eigenlijk niet zo vaak uit eten. En afhalen of bestellen doen we ook niet heel veel. De exorbitante prijzen in veel horeca zijn eigenlijk niet eens de belangrijkste reden dat we dat niet vaak doen. Wij hebben het niet zo slecht. De hoofdreden is eigenlijk dat wij veel van de gerechten die wij lekker vinden zelf beter en lekkerder kunnen maken. Wij vinden kokkerellen allebei ook echt leuk om te doen.
Dus waarom zou ik ergens voor twaalf euro een uitsmijter eten terwijl ik zelf ooit van ome Aart de perfecte uitsmijter heb leren bakken? Mo maakt de lekkerste pasta carbonara (en andere pasta’s) die ik ooit heb gegeten. Dat zijn altijd tienen. Daarvoor hoeven wij echt niet naar een restaurant. Mijn rendang is fameus in mijn vriendenkring, daar hoef ik niet voor naar de toko. Voor de Surinaamse bami van Mo kun je me wakker maken. Ik kan zelf een betere biefstuk bakken dan die ik voor dertig piek in een restaurant geserveerd krijg en mosselen kunnen we allebei fantastisch zelf maken. En daarnaast hebben wij het thuis ook prima naar onze zin. Voor de gezelligheid hoeven we echt niet per se de deur uit.
Af en toe eten we bij ons in de buurt in ‘t Gasthuys. Een gezellig pretentieloos restaurantje zonder poespas of hippe gerechten en waar je voor een prima prijs leuk kunt eten. Daar voel je je in elk geval niet bekocht, zoals in veel horeca.
Maar hoe goed wij ook voor ons zelf koken: soms moet je je meerdere erkennen. In Agia Galini is Babis onovertroffen in alles wat hij maakt. Die man is een tovenaar die ergens in een uithoek op Kreta verstopt zit. En Onar maakt daar de beste vis klaar. Beter dan dat we dat zelf kunnen. En in Amsterdam-West zit al jaren mijn favoriete Surinaamse afhaaltent. Ik heb bijna mijn halve leven in die buurt gewoond en ik kwam daar een tijdlang vrijwel wekelijks. Haar nasi met garnalen is bizar lekker. Toen ik Mo introduceerde met haar eten was ze ook meteen om. Ik woon al zeven jaar niet meer in West maar zodra ik voorzichtig aankondig dat ik daar in de buurt moet zijn dan MOET ik daar eten meenemen. Geen ontsnappen mogelijk.
En zo ook afgelopen woensdag. Even weer naar m’n ouwe buurt en een lekkere roti garnalen voor Mo en een flinke bak nasi garnalen voor mij. Bakabana’s met satésaus erbij. Blijer kun je ons niet maken. De eigenares is een gulle kok, dus van haar vriendelijk geprijsde gerechten kun je als gemiddelde eter makkelijk twee dagen eten. Dat doen we dus ook altijd.
Zoals gewoonlijk smulden we weer van ons favoriete Surinaamse eten. Ik kom er nog maar een paar keer per jaar en het is altijd weer een feest op een bordje. De volgende dag keken we dus al reikhalzend uit om de rest op te eten en aldus geschiedde. Nog zo’n culinair orgasme! En toen ging het, de volgende dag voor het eerst in jaren volkomen mis. En niet alleen bij Mo of alleen bij mij: we waren allebei hondsberoerd. Ik durf niet met honderd procent zekerheid te stellen dat er iets mis was met Gieta’s verrukkelijke eten, maar we waren wel allebei tegelijk ziek. Buikloop galore! Ik zal u de verdere details besparen. En allebei zo suf als een uitgewrongen dweil. We zitten nu op dag drie en we beginnen allebei langzaam weer bij te trekken, al zijn we er nog niet.
Dit is overigens geen anti-reclame voor mijn favoriete Suritent want de volgende keer haal ik er gewoon weer mijn gebruikelijke nasi garnalen en ik kan het ook zeker aanraden want haar eten is gewoon heerlijk en ik heb er in al die jaren nog nooit problemen mee gehad. Misschien is er wat anders die dag niet goed gevallen. Al zou ik niet zo goed weten wat.
Een dag of twee hebben we eigenlijk amper gegeten en dat is voor smulpapen zoals wij redelijk uitzonderlijk. Gelukkig begint de trek in eten vandaag weer op gang te komen en ging er zelfs weer een goed ontbijt in en hadden we het vanmorgen alweer over het avondeten. Dus we beginnen weer op gang te komen.
Wat ook op gang komt is de Dam tot Dam-loop zag ik vanmorgen bij het boodschappen doen. Een jaarlijkse tocht waarin mensen hardlopend, wandelend of fietsend de zestien kilometer van de Dam in Amsterdam naar de Dam in Zaandam afleggen.
Ik wens ze veel succes. Ze hebben lekker weer. Wij houden het nog even bij de ‘buikloop tot plee-loop.’ We hebben al wat kilometers gemaakt de afgelopen dagen, maar de finish is in zicht!