Rodweek 190 Circus Pff…

‘Oh nee, Rod, doe het niet, doe het alsjeblieft niet, hou je in, hou nooouuuuu iiihhiiiin, lieve ome Rod, ouwe dibbes! Dit wordt alleen maar gezeeeiiiiheeeik en geklooooohoooot!’, dacht ik nog voor het schrijven van deze column. Maar ik doe het toch: een column schrijven over politiek. Ik probeer me op mijn socials doorgaans zo ver mogelijk van politieke onderwerpen te houden. De reden is dat het, zeker als je een uitgebreide contactenlijst op die socials hebt, met mensen van diverse politieke pluimage (ik sluit niemand om politieke voorkeuren uit, tenzij het echt radicale gekken zijn) te maken hebt. En daar zitten dan ook altijd net iets te fanatieke internetschreeuwers tussen die hun meninkje er door willen persen. Die via hun toetsenbord gaan blèren tegen mensen die ze in het echte leven niet kennen. De zogenaamde toetsenbordhelden, u kent ze wel. Ik ook helaas. En daarom prefereer ik om mijn socials gewoon zoveel mogelijk te vullen met leuke en gezellige onderwerpen. Poezenplaatjes, columns, aptoniemen, foto’s of leuke columnquotes uitproberen. Ik heb wel meer te doen dan semantische discussies aan te gaan met mensen met wie ik het toch nooit eens word en ik heb ook geen tijd en geen zin om domme fitties tussen mensen op mijn tijdlijn te modereren.

Maar vandaag wil ik het dus even wel over ‘de polletiek’ hebben. Ik werd vanmorgen, net als iedere andere Nederlander wakker in een land waarin de PVV de grootste partij is. Dat is bizar. Dat ik het nog mee moet maken. 2023 is een raar jaar. Ajax heeft laatste gestaan en de PVV heeft ineens de grootste lul: hoe dan?!

In het geval van Ajax is het simpel: wanbeleid en de lul van Marc Overmars. In willekeurige volgorde. De PVV de grootste: wanbeleid van de VVD. Dertien jaar ‘kutte onder Rutte’ die grote onvrede onder de bevolking tot gevolg hebben gehad. Dat de PVV gisteravond de grootste partij is geworden is zoals je dat in het Engels mooi zegt: ‘An accident waiting to happen.’ Rutte heeft het verkut, veel mooie praatjes, lekker alles weglachen, maar ondertussen kunnen veel mensen amper hun boodschappen betalen en kan vrijwel niemand meer een woning vinden. En die lieve Dilan Yesilgöz met haar brugklasstem doet ook alleen maar loze beloftes waar niemand iets voor koopt. Mensen zijn klaar met dit soort gelul en ik snap het. De oude politiek had de macht en die hebben ze door hun eigen salonfähigheid zelf uit hun poten laten kletteren. De arrogantie van de macht. Het heeft zich nu tegen zich gekeerd. En dan kan ik als linkse stemmer heel hard gaan huilen dat het allemaal zo gemeen is en boehoehoe, maar de uitslag van gisteren kon je van minimaal tien kilometer zien aankomen. En hij was nog harder dan iedereen kon denken.

De PVV is een monster en dat monster voedt zich met onvrede. En laat die onvrede nou toevallig net in overvloed aanwezig zijn in ons landje. Het monster vreet z’n buikje rond. En dat hebben de gevestigde partijen aan zichzelf te danken. Je kunt PVV-stemmers niet zomaar als domme xenofobische boeren wegzetten. Het is gewoon de teleurgestelde arbeidersklasse die zich niet meer kan vinden in de oude linkse politiek. En hoe win je deze mensen weer terug? Bijvoorbeeld door minder in oude links/rechts-dogma’s te blijven hangen.

Ik zal van mijn leven nooit PVV stemmen. En ook geen VVD. Ik ben ook een gozer uit de arbeidersklasse en iemand die het beste voorheeft met iedereen, dat laatste mis ik nogal eens bij rechtse partijen. Die zitten er vooral voor zichzelf. Pluchepakkers. Kom je dus al snel uit bij de linkervleugel. Groen Links/SP, dat is mijn hoek, hoewel ook niet in alles. PvdA is al jaren VVD-light. En uitgerekend die gingen samen met Groen Links. Daar had ik in het begin nog wel wat verwachtingen van maar toen Frans Timmermans aan het roer kwam wist ik genoeg. Frans Timmermans is de ultieme salonsocialist, met z’n enorme 17 kamer-huis, z’n dikke pens, z’n royale salaris, bonussen, wachtgeld en de privéjet waarin hij graag met vriend Diederik in vliegt. Links lullen, rechts zakkenvullen en geen idee hoe arbeiders leven en sappelen. Joop den Uyl zou zich in zijn graf omdraaien. En toch heb ik op die fusiepartij gestemd. Niet op hem, natuurlijk niet, maar op een Groen-Linkse mevrouw uit die partij. Ik heb met frisse tegenzin op die partij gestemd, Alsof je verplicht een hapje uit de kattenbak moest eten. SP is te klein en ik wilde per se niet dat Wilders het zou worden. Ik ben dus gewoon zo’n lul die strategisch heeft gestemd. Mijn hart zegt SP.

Ik heb de debatten gevolgd. Omzigt hield zich staande maar is iets teveel een christelijke schoolmeester die te ver van het volk afstaat, Dilan vertelde vooral graag hoe ontzettend klaar ze er voor is en strooide met wat loze beloftes net als haar voorganger en Frans Timmermans was de hopeloze verliezer met z’n gegoochel over cijfers en z’n klimaatstokpaardje. Maar wie liep er na elk debat lachend en als glansrijke winnaar de studio uit: Geert Wilders. Wat je ook van de man vindt: hij is een geweldige debater en altijd goed voor een mooie one-liner. Zo moest ik best wel lachen toen hij de bolbuikige Timmermans in het VI-debat voor joker zette: ‘U kunt wachten tot u een ons weegt, mijnheer Timmermans. Maar dat kan in uw geval wel even duren.’ En hij sloeg ze allemaal links en rechts om de oren met hun eigen uitspraken. Hij won die debatten fluitend. Daar heeft hij geweldig mee gescoord in het land.

Mijn bezwaar tegen Wilders is dat ik nooit zou stemmen op iemand die mensen uitsluit (in zijn geval met name de Moslimgemeenschap) en discrimineert. Iemand die woorden als ‘kopvoddentax’ in de mond neemt. Iemand die polariseert in plaats van verbindend is. Dat is niet mijn volk.

Wie wel mijn volk is is mijn gabber Mounir die ik al bijna dertig jaar ken. Mounir is geboren in Marokko, opgegroeid in Amsterdam-Oost en net zo Nederlands en Amsterdams als ik, maakt net zulke platte grappen als ik, maar vergeet nooit zijn Marokkaanse roots. En hoewel hij moslim is drinkt hij ook graag een biertje met mij. Dan kijkt Allah maar even niet. ‘Hutspot met couscous’ noemde ik hem laatst toen ik hem sprak in zijn nieuwe woonplaats Amersfoort. Mounir schrijft ook en op een hele leuke verbindende wijze. Ik moet altijd erg lachen om zijn geschreven dialogen tussen Mounir en zijn Nederlandse tokkiebuurman Arie. Arie spreekt Mounir steevast aan met ‘Ali Baba’ of ‘Kameel’, maar ondertussen hebben ze tijdens hun gesprekken ook lol met elkaar en zien ze elkaars positieve kanten en respecteren ze elkaars cultuur. Ze kunnen niet met en niet zonder elkaar.

Mounir vertelde over zijn helaas overleden vader die bij de eerste lichting Marokkaanse gastarbeiders hoorde (‘toen vonden ze ons nog leuk’, lachte Mounir bitterzoet). ‘Mijn vader had een pleurishekel aan die Marokkaanse straatcrimineeltjes die de boel liepen te verzieken in de buurt. Die jochies maken alles stuk wat wij hebben opgebouwd. Ze hebben geen idee hoe goed ze het hier hebben.’ En dat is waar de oude politiek veel op heeft verloren.

Dat verbindende wat Mounir heeft heeft Wilders niet en dat gaat ie ook niet meer krijgen op z’n oude dag.

Daarnaast ís PVV Geert Wilders. En niemand anders. Net als dat de LPF alleen Pim Fortuyn was en FvD alleen maar Thierry Baudet is (inmiddels een marginaal splinterpartijtje). Toen Fortuyn door een extremistische idioot werd vermoord werd pijnlijk duidelijk dat er onder hem alleen maar kneuzen zaten (weet je nog, sukkels als Mat Herben en Herman Heinsbroek) en in de PVV zitten types als Fleur Agema, die engerd Dion Graus en nog een stapeltje brandhout. Mocht Wilders onverhoopt iets overkomen dan is die partij dus overgeleverd aan mensen die hem totaal, maar dan ook totaal niet kunnen vervangen.

Onder de zetel van Wilders zitten alleen maar clowns. Ik heb clowns nooit leuk gevonden. Weet je wat het is, je kunt de clowns wel naar het Torentje brengen, maar dat maakt ze geen regeerders. Het maakt van het Torentje een circus. Het doodvermoeiende Circus Pff…


Rodweek 189 Ouwe en Dibbes

Nadat onze lieve kat Eva in maart naar de kattenhemel en de eeuwige vogeltjesjachtvelden vertrok kregen we direct allerlei lief bedoelde aanbiedingen van mensen die nestjes kittens hadden of die een lieve kat wisten die een goed huis zocht. Hoe goed en lief bedoeld ook: we hadden nou niet gelijk zin om een andere kat in huis te nemen. Totaal niet zelfs. Eva was nog niet eens koud en gecremeerd. En daarbij was Eva geen broodrooster. Als je broodrooster stuk gaat zorgt dat als het goed is voor niet al te heftige emoties en dan koop je dezelfde middag nog een nieuwe. Dat werkt met een kat die bijna vijftien jaar bij me heeft geleefd net even anders. Eva was een heel belangrijk lid van ons huishouden en die vervang je niet zomaar even één op één. Mensen die dat niet snappen hebben nooit huisdieren gehad.

Er staat natuurlijk geen tijd voor. Het verdriet had gewoon even tijd nodig om te slijten en we wilden te zijner tijd echt wel weer een kat. Het liefst twee, een duo. In de zomer hebben we twee keer drie weken op de katten van een vriendin van ons gepast. En toen merkten we dat we er ook wel weer aan toe waren om zelf weer liefde en een warm huis te geven aan katten. We waren er vrij snel uit dat we twee poezen van de Poezenboot wilden adopteren. De Poezenboot vangt jaarlijks meer dan tweehonderd vondelingen, zwerfkatjes, gedumpte, weesjes of afgestane katten op. Maar omdat we eerst nog op vakantie gingen tilden we het daar overheen.

Vorige week donderdag bedachten we het: we gaan zaterdag naar de Poezenboot, die ligt al zo’n halve eeuw aan het Singel, vlakbij Centraal Station, dus dat is mooi om de hoek van waar wij wonen en we steunen er ook nog een goed doel mee en dat vinden we ook belangrijk, stelletje deugers die we er zijn! De Poezenboot wordt goed bezocht. Bij voorkeur moet je ook een afspraak maken. Soms komen er mensen gewoon gezellig kijken naar de poezenbeesten. En soms komen er andere mensen zoals wij die echt op een missie zijn. Wij kwamen op de bonnefooi en we hadden het geluk dat er nog een tijdslot vrij was.

We kwamen binnen in de ruimte waar de katten wonen. Een zwart-witte kleine kat speelde wat onhandig met een snoepje. Mo vond hem gelijk leuk. Even later ging diezelfde kat bij een nog kleiner zwart-wit katje liggen en hij begon haar te liefdevol te wassen. Zonder zich druk te maken over de vreemde mensen in de omgeving. Totaal relaxed. Dan ben ik dus gelijk om. Mo wist zonder naar me te kijken meteen dat ik bij die aanblik smolt als een Cola-calippo in de Sahara. Ze weet dat ik in dat opzicht een zwakke pussy ben. ‘Wij willen deze twee’. We hadden ze amper vijf minuten gezien en we waren allebei smoorverliefd. Daar hielp geen lieve moedertje meer aan. Deze twee móésten naar ons. En naar niemand anders. Hoe dan ook.

We konden het dynamische duo niet gelijk meenemen. We moesten nog even op de reservebank plaatsnemen. Er waren nog twee andere gegadigden die interesse hadden in één of beide poesjes. Die mensen zouden de volgende dag om 10.30 komen kijken en konden dan dus zomaar besluiten om ‘onze’ katten te adopteren. Wij konden rond 11.45 bellen. Mo en ik schoten meteen vol in de stress. Onderweg naar huis bespraken we hoe we dit rampscenario konden voorkomen. Mes tussen de tanden.

‘Godverdomme. Het zal toch niet dat die andere mensen onze katten….’
‘Nee. 10.30 toch? We kunnen ze ook opwachten bij die boot.’
‘Ja, praten we het uit hun hoofd.’
‘Of we zeggen dat ze niet meer beschikbaar zijn.’
‘Of we zeggen dat ze ziek zijn.’
‘Of we slaan die lui gewoon in elkaar.’

Er ging van alles door onze hoofden, maar uiteindelijk hebben we, stijf van de zenuwen, tot de volgende dag 11.45 gewacht en gebeld. En daar kwamen de verlossende woorden van de lieve Poezenboot-vrijwilligster: ‘Ze zijn van jullie!’ Deze twee huistijgers waren echt maatjes op de Poezenboot en moesten bij voorkeur ook als duo geplaatst worden en dat was dus precies wat wij ook wilden! Wij zielsgelukkig en de Poezenboot was ook blij dat ze bij ons kwamen. We konden ze de volgende dag ophalen.

En aldus geschiedde. Sinds maandagochtend 10.15 lopen Ouwe en Dibbes door hun nieuwe huis en het gaat fantastisch. Ze lopen hier nu dus twee dagen rond en ze bewegen zich alsof ze nooit ergens anders hebben gewoond. Het zijn allebei ontzettende vreetschuren, ze zijn zindelijk, ze komen op schoot, ze slapen bij ons op bed, ze zijn aanhankelijk en totaal niet schuw. Ze leven hier nu twee dagen en het lijkt alsof het nooit anders is geweest. Ze zijn allebei zeven maanden oud. Ouwe is twee weken jonger dan Dibbes, maar je gaat een dame natuurlijk geen Ouwe noemen. Hoewel… Hoe kwamen we aan deze namen: wel, dat is omdat ‘ouwe’, ‘dibbes’ of de combinatie ‘ouwe dibbes’ al decennia lang tot mijn favoriete liefkozende aanspreekvorm van mensen en dieren (m/v/x) behoren. Er lopen tot in Canada en Thailand kelners rond die zich nog weleens afvragen ‘what the hell ouwe dibboes’ is. Alles en iedereen kan bij mij een ouwe dibbes zijn. Ik gebruik het ook als bijvoeglijk naamwoord. Als we een taxi nodig hebben en dan zeg ik ‘laten we die ouwe taxi-dibbes’ even bellen of ‘hoe laat komt de ‘loodgieter-dibbes?’. Of een zin als: ‘weet je die gozer nog die bij ons werkte, hoe heet ie nou, die ene dibbes…’ Het komt eigenlijk uit de goeie ouwe Melkwegtijd (jaren negentig) waar toen met name Milo, Jay en Jiri zo ongeveer iedereen met een hartslag (m/v/x) ouwe dibbes noemden. Het is bij mij langzaam maar onuitwisbaar in mijn vocabulaire geslopen.

En nu kunnen we dus de hele dag ‘ouwe’ en ‘dibbes’ roepen naar onze prachtige nieuwe gezinsleden. We overwegen om aangifte te doen bij de politie want ze hebben onze harten gelijk gelijk gestolen! Ouwe en Dibbes zijn ongeveer een maand na Eva’s overlijden geboren. En zonder als een gekke spirituele ouwe zweefdibbes over te willen komen (natuurlijk geloof ik niet in kattenhemels en eeuwige vogeltjesjachtvelden, ben je gek?!) lijkt en voelt het bijna alsof Eva die twee naar ons heeft gestuurd.

En Eva, mijn lieve ouwe dibbes, zag dat het goed was.

Yoooo pssst! Zoek je nog een leuk, origineel en gesigneerd cadeautje voor Sinterklaas? Persoonlijke boodschap erbij? Ik heb nog wat exemplaren van mijn bundel Lockdownsyndroom liggen. Laat hieronder of op Facebook een reactie achter of stuur me een mailtje naar [email protected]. Quanta Costa? 15 piekies als je ‘m op komt halen in Amsterdam-Centrum of € 19,50 als ik de postduif of het paard van Sinterklaas aan het werk moet zetten!

Rodweek 188 Kretenzer Kronieken 6 Tatu Tatu!

‘’Tatu Tatu!’’ of ‘’Wieuw! Wieuw! Wieuw!’’ Het zijn geluiden die zich niet makkelijk in woorden laten vangen, maar je zult begrijpen dat ik hier het geluid van politie, ambulance of brandweer probeer uit te drukken. Geluiden die in Amsterdam bij de dagelijkse stadsgeluiden horen maar die hier in Agia Galini volstrekt niet bestaan. De gemiddelde inwoner van Galini kent het geluid van een politiewagen alleen van de TV. De politiepost zit een paar dorpen verderop, Dus als je winkel wordt overvallen dan is de gemene pikkedief voordat de smeris ter plaatse is ‘m allang weer via de bergen gesmeerd. Je huis in de fik? Beter ga je zelf blussen of snel wegrennen, want voor dat de brandweer er is kan het ook wel even duren. Je poot breken? Anderhalf uur naar het ziekenhuis in Heraklion. Moet je wel de mazzel hebben dat je iemand met een auto kent. Hartaanval? Hopen dat er iemand kan reanimeren anders is het gewoon einde oefening ouwe! Agia Galini is prachtig, maar je moet er niet aan denken dat je hier wat overkomt. Stel dat wij hier tijdens de ziekte van mijn meisje hadden gewoond, dan dat had de situatie nog aanzienlijk moeilijker gemaakt dan die al was. Elke week of soms elke dag anderhalf uur heen en terug naar Heraklion in een niet al te hygiënisch ziekenhuis. Wat dat betreft hou ik heel erg van de gemakken van een stad. En met de lusten van de stad neem ik de lasten ook voor lief. In een stad als Amsterdam wonen is een keuze. En in een toeristische binnenstad wonen zeker. Ik kies daar voor. Graag. Met alles wat erbij hoort.

Politie is in Galini niet echt nodig. De paar honderd mensen die er wonen stelen niet van elkaar en de toeristen zijn geen opgeschoten agressieve jongelui, zakkenrollers of oude vrouwtjes berovend straattuig. Die hebben gewoon echt niks te zoeken hier. Dat spul zit allemaal lekker in het noorden bij Chersonissos en dat soort ”feestoorden”. Vorige zomer was de discotheek in Galini heropend na een tijd leeg te hebben gestaan. Stel je bij die danserette niet te veel voor. Mo en ik zijn er één keer geweest en hielden het na twee beleefdheidsdrankjes maar voor gezien. Nu was de discotheek alweer gesloten. Een van de redenen: er was een vechtpartij geweest en daar schrok de eigenaar zo vreselijk van dat de hut gelijk weer werd gesloten! Ik heb bijna twintig jaar in de Melkweg gewerkt. Dan kon die lieverd bij ons de tent bijna elke week wel sluiten.

De enige vorm van straatgeluiden die je in Galini hoort: de blaffende honden die bergopwaarts wonen en tegen elkaar in blaffen en de straatkatten die in bendes in de straatjes van Galini allemaal hun eigen territoria hebben en regelmatig met flink veel lawaai met elkaar vechten. De enige levende ‘streetwise’ wezens in Galini zijn de straatkatten, met littekens en happen uit oortjes. Dat zijn de grootste gangsters van Galini.

Galini is in alles anders dan Amsterdam en hoeveel ik ook van Amsterdam houd: die totale relaxtheid, niet continu die grotestads-antenne voor brutale hufterigheid, onbeschoftheid of ander sfeerverlagend gedrag aan te hebben hoeven staan is een paar weken per jaar heel erg fijn.

Wij gaan morgen weer terug naar Nederland. Het schijnt koud pokkenweer te zijn. Blij dat we onze zomer nog even met twee weken hebben kunnen verlengen. Morgenavond hebben we geen zon (echt twee weken goeie zon gehad), geen joelende honden, vechtende kattenbendes meer, geen ultraverse vis en geen kannen halve liters wijn voor zes euro meer.

Vanaf morgen zijn we gewoon weer in ons eigen rare, mooie, criminele, regenachtige, koude, veel te dure Amsterdam, waar je vaak minimaal zes euro voor een matig inschonken glas wijn betaalt waarbij de bodem van je glas amper nat is (tenzij ik ‘m voor je inschenk natuurlijk!). Maar we worden donderdag wel weer wakker met ons schitterende uitzicht op de Zuidertoren en het vertrouwde ‘’tatu-tatu!’’ en ‘’wieuw-wieuw-wieuw!’’ En daar kijk ik toch ook wel weer naar uit. Als je begrijpt wat ik bedoel.

Voor Kretenzer Kronieken 1 KLIK HIERO
Voor Kretenzer Kronieken 2 KLIK HIERO
Voor Kretenzer Kronieken 3 KLIK HIERO
Voor Kretenzer Kronieken 4 KLIK HIERO
Voor Kretenzer Kronieken 5 KLIK HIERO

Nog een lekker boek kopen voor de koude herfstdagen? Ik heb nog wat exemplaren van mijn bundel Lockdowsyndroom liggen! 15 piek als ‘m afhaalt in het centrum, 19,50 als ik ‘m naar je opstuur. Laat een reactie achter of mail naar [email protected]

Rodweek 185 Kretenzer Kronieken (3) Markt

14 oktober 2023. Mo en ik zijn allebei niet zo van de actieve vakanties. Tenzij je van het ene terras naar het andere restaurant hoppen als activiteit beschouwt. Dan zijn we inderdaad best actief bezig. Onze ontbijtburen waren door de Samariakloof wezen wandelen. Dat is een van de grootste bergkloven van Europa. Een wandeling van zestien kilometer door berggebied. Nou houd ik best van een lekkere wandeling, dat doe ik dagelijks, maar dit vind ook ik te veel. Bovendien duurde het drie uur voordat ze bij het beginpunt waren. Dan dus die hele tocht lopen en dan weer drie uur terug naar Galini. Ze vertrokken 6.00 vanuit het hotel en kwamen om 21.30 weer afgepeigerd terug in het hotel. Hartstikke mooi vonden ze het. Leuk voor ze, maar wij moeten er niet aan denken.

Om toch nog een andere activiteit anders als terras-hoppen te ondernemen besluiten we om toch maar eens te proberen wat ons in onze drie voorgaande vakanties in Galini niet is gelukt: naar de markt in Mires gaan. Dat is een dorp dat drie kwartier rijden met de bus verderop ligt. Een ezel stoot zich in het gemeen maar één keer aan dezelfde steen maar wij hebben onze koppen al zo vaak gestoten dat het een waar hoofdpijndossier aan het worden is. Dat heeft met de busverbinding te maken.

Mo en ik zijn, voor zo ver wij weten, allebei als baby niet van de commode gevallen. We zijn niet gek. En ook niet dom. Allebei hoogopgeleid. En toch snappen wij telkens de reistabel op Galini Centraal Station (welgeteld één bushalte) niet. Die ziet er ook tamelijk onoverzichtelijk uit, zeggen wij ter onzer verdediging. Maar nu hebben we de dag voor vertrek het velletje papier dat dienst doet als vertrekstaat eens goed bestudeerd. Om 10.15 gaat de bus naar Mires! Om het zekere voor het onzekere te nemen zorgen we dat we er 10.05 al zijn. Dit is geen Amsterdam waar om de acht minuten een nieuwe bus komt, dus beter ben je op tijd. Wie in deze contreien de bus mist moet vaak lang wachten op de volgende. Wij dus op tijd naar de bushalte.

We steken allebei een sigaret op nu het nog even kan. Het gaat ons vandaag eindelijk lukken! Maar al wat er langskomt: geen bus. Ik zie het lijk al weer drijven. We hebben vast weer iets verkeerd gezien. We kijken. Mires, dat staat daar. En dan staat daar Agia Galini bij. 10.15. Het staat er echt. We checken het nog drie keer. Dit ligt dit keer toch niet aan ons? Toch vinden we het ook wel hilarisch. Het is ons niet gegund om naar die markt te gaan.

Ik besluit toch om nog eens te kijken en ja hoor: Peppi en Kokki hebben de tabel inderdaad weer verkeerd gelezen. Misschien toch wel ooit van de commode gepleurd. Allebei de wereld over gereisd en in de grootste steden geweest en dan in zo’n klein gat steeds de bus missen. De bus vanaf Agia Galini vertrok dus reeds om 10.00 en die vanuit Mires naar Agia Galini om 10.15. Daar zijn we voorgaande keren ook de mist mee ingegaan, maar nu weten we eindelijk hoe we dat ding moeten lezen. De volgende gaat om 11.30. Dat is te overzien. We drinken een cappuccino bij Platia en kijken daarna nog even rond bij een grote souvenirwinkel. Het is 11.20. Terwijl Mo nog in de winkel aan het rondkijken is rook ik nog een sigaret om de tijd te doden, maar dan! Wat zie ik daar? De bus komt eraan! Ik roep mijn wederhelft de winkel uit en we lopen in straf tempo naar het busstation. Zouden we het eindelijk halen?

Potverdomme ja! Het is ons gelukt! We hebben de bus en nog de goede ook! Hoewel dat zelfs voor ons niet moeilijk is want de enige buslijn vanuit Galini is die naar Heraklion en die komt altijd door Mires. En jawel hoor, om 12.15 rijden we het dorpje waar de wekelijkse markt is binnen. Wij zijn allebei verzot op markten. En in Kreta heb je niet dat opdringerige gezeur en handjeklap met verkopers wat je wel in andere Mediterrane landen hebt. Het is rustig winkelen zonder gezanik en gejengel aan je hoofd.

De markt in Mires is elke zaterdag in de hoofdstraat van het dorp. Veel goedkope kleding en goedbedoelde troep, een vrouw die kleine kettingzagen verkoopt en die ook demonstreert (!), maar verderop allerlei heerlijke verse kruiden, kazen, noten en groentes waar we blij van worden. Met een tas vol lekkere kruiden voor thuis en heerlijke noten hebben we een prima slag geslagen. En we zijn lekker op de markt geweest. Rond 14.00 sluit de markt en drinken we ter afsluiting nog een heerlijke Miso Kilo Aspro. Onze bus terug gaat om 15.15. Dat hadden we nog speciaal geïnformeerd. Op de hoek bij de sigarettenkiosk. Wij dus daar weer op tijd staan, rond 15.00. Maar al wat er langsrijdt: geen bus. De volgende komt pas om 18.15. Dan zouden we ons hier nog drie uur moeten vermaken. Zo leuk is het dorp, buiten die markt, nou ook weer niet. Zijn we dan weer van die sukkels die het verkeerd hebben begrepen? Staan we wel bij de goede sigarettenkiosk? Gelukkig, we zijn niet de enigen. Er staat nog een groep mensen te wachten. Er wordt ook niks gezegd of omgeroepen. Om 15.40 komt de bus eindelijk aan. Slechts vijfentwintig minuten te laat. Ook dat is Griekenland. Wij hebben een horloge, maar zij hebben de tijd. Tegen 16.30 zijn we weer terug in Agia Galini. Om te vieren dat onze marktmissie eindelijk is geslaagd drinken we nog een miso kilo aspro. Vrijdag is de markt in Timbaki, die is iets dichterbij en ook daar komt de bus doorheen. We hebben nu de smaak te pakken, dus we gaan er weer voor!

Voor deel 1 KLIK HIERO
Voor deel 2 KLIK HIERO

Yo! Wil je nog een fijn boek voor de herfstachtige dagen? Ik heb nog een aantal exemplaren van mijn bundel ‘Lockdownsyndroom’ liggen. Vanaf 25 oktober ben ik weer terug in Amsterdam. 15 piekies als je ‘m ophaalt in Amsterdam-Centrum of 19,50 als ik ‘m naar je opstuur. Laat een reactie achter of stuur een bericht naar [email protected]

Rodweek 181 Jan Jongbloed, Aparteling

Het was in mei 2013 dat mijn vriend Kaan me belde: ‘’Rod, Johan Cruijff is NU in het Olympisch Stadion. Een of andere dag voor z’n foundation of zo. Weet ik veel. Blabla. Kom langs, ouwe! Gaan we met hem op de foto. Ik sport daar altijd, ik lul ons wel naar binnen.’’

Ik fietste in Olympisch tempo vanuit West naar het Olympisch waar Kaan mij al grijnzend stond op te wachten. Kaan is een ouwe Jordanees met een ontstellende grote smoel en hij lult minimaal vijf kwartier in een half uur. Wij naar binnen. Een vriendelijke jongedame van de receptie stond ons vriendelijk te woord en vroeg waar wij voor kwamen. Kaan stak een onnavolgbaar verhaal af, wat ik niet eens meer kan reproduceren, maar het kwam er op neer dat wij op het veld moesten wezen. Voordat de jongedame het verhaal had kunnen verwerken en een antwoord kon bedenken liepen Kaan en ik het veld al op.

Eenmaal op het veld stond onze held Johan Cruijff er. Druk bezig met sportoefeningen voor kinderen. Maar toen was Johan ineens even vrij. Hij liep plotseling zomaar in het wild rond, recht voor onze ogen. Dit was onze kans! Maar Kaan en ik verschrompelden van bijdehandte mannen tot mietjes. We hebben minuten lang als puberale bakvisjes om hem heen gedraald. En toen was ik het zat. Ik ben niet gezegend met heel veel geduld, ik houd niet van onnodig wachten, dus ik besloot het initiatief maar te nemen. ‘Laat mij maar, Kaan’
‘Eh… mijnheer Cruijff? Zouden wij misschien met u op de foto mogen?’
Cruijff was verpletterend normaal: ‘Ja, natuurlijk man!’

Ik zette de plotsklaps verlegen Kaan op de kiek met de Johan der Johannen en Kaan kiekte de verlegen mij. We bedankten Cruijff voor zijn tijd en aandacht en besloten dat het tijd was voor bier. Dit grote moment moest gevierd worden! De foto van mij en Cruijff hangt overigens nog altijd groot en prominent in mijn huis.

Aan de overkant van het Olympisch Stadion was een bar. Die bar heette vroeger Van Dijk, maar Anno 2013 heette de kroeg Jozz. De uitbaatster heette Nicole en waar kwamen we achter? Nicole was de dochter van Jan Jongbloed! De enige keeper die twee WK-finales namens Nederland heeft gespeeld. We hadden, onder het genot van veel bier een leuk gesprek met Nicole, ook over haar vader. Over dat ze als jong meisje weleens had geknokt op het schoolplein omdat kinderen haar pestten en zeiden dat haar vader die twee ballen 1974 tegen ‘die moffen’(de Duitsland-haat was in de jaren 70/80 nog groot) had moeten pakken.

Dat was mijn eerste kennismaking met de familie Jongbloed. Jaren later, in 2019, bracht ik met mijn goede vriend Robbert Tilli het boek ‘En Johan zag dat het goed was’ uit. Ter promotie en glorie van ons boek werden we uitgenodigd door Radio Noord Holland. Dat werd toen opgenomen ergens diep in Amsterdam-West, bij Slotervaart dacht ik. Om 9.00 in de ochtend. Op zaterdag. Godverdomme, klotetijd, ik had die nacht daarvoor nog gewerkt, dus met veel te weinig slaap en nog wat gammel op de benen kwam ik in de studio aan.

In de Studio presentator Leo Driessen, twee andere gasten waarvan ik de naam even kwijt ben en de vaste gasten Rinus Israël en Jan Jongbloed die daar wekelijks als een soort Stattler and Waldorff (die twee oude mopperkonten uit de Muppershow) de boel becommentariëren. Ik was (en ben) een fan van het programma en nu zat ik er zelf ineens, met twee WK-finalisten aan tafel! En Israël die als Amsterdammer in 1970 de eerste Nederlandse Europacup 1 had opgetild. Wel namens Feyenoord, maar die eerste cup kwam als eerste in Amsterdamse handen, vrienden uit Rotterdam!

De sfeer bij Radio NH is gezellig. Je wordt er onthaald met een bakkie koffie en een gebakkie, helemaal leuk! Vlak voor de uitzending was er nog even tijd om te roken. Ik stond daar buiten en ineens hoorde ik het onmiskenbare lijzige Amsterdamse accent van Jan Jongbloed achter me: ‘Hey jongen, heb jij een vuurtje voor me?’ En daar stond ik dan, ergens in Slotervaart een peukie te doen met een legendarische keeper. Grote klauwen had ie, dat viel me gelijk op. Waarom hij zonder handschoenen keepte, vroeg ik hem, want dat is best apart voor een keeper. ‘Dan voel je de bal beter, jongen’, was zijn antwoord.

Tilli en ik deden in de uitzending ons praatje over het boek en genoten ondertussen ook van het gemopper van Rinus en Jan over andere voetbalonderwerpen. Supermooi, eervol en tof dat wij daarbij mochten zijn!

Anderhalf jaar later werd ik via connecties uitgenodigd voor de presentatie van de scheurkalender over FC Amsterdam, de tweede club van Amsterdam die helaas geen lang leven beschoren was en maar tien jaar heeft bestaan, van 1972 tot 1982. Jan Jongbloed heeft er jarenlang gekeept. Er waren niet veel mensen op de presentatie in het Olympisch Stadion. Hooguit honderd. Misschien iets minder, misschien iets meer. Weet ik niet meer precies. Jongbloed met z’n droge humor en wat overdrijving: ‘’Ach, bij ons zaten er niet veel meer’’. Dat klopt ook wel. FC Amsterdam was nooit een publiekstrekker. Er zaten in dat enorme Olympisch Stadion uit die tijd vaak maar een handvol mensen. Waar er vijftigduizend in pasten!

Jan kon hoger op. Naar Ajax. Maar dat zag Jongbloed niet zitten. Ajax trainde op woensdag en dan moest hij zijn vaste visdag opgeven. Had ie geen zin in. Gedoe. Jan was een fanatieke sportvisser en had buiten zijn voetballoopbaan ook een sportviswinkel annex sigarenzaak in Oud West. Daarbij was Ajax niet zijn club. Te chique en te poenerig voor een arbeidersjongen uit West. Die waren voor DWS (later meegegaan in de fusieclub FC Amsterdam). Niet alle Amsterdammers waren toen voor Ajax. Jongbloed was een van hen.

Weer een jaar later kwam ik via een vriendin van mij in contact met Jan. Zijn dochter Nicole was op zoek naar een wandelmaatje voor haar vader en op de een of andere manier kwamen ze bij mij uit. Wat mij verbaasde was dat een man van zijn statuur en bekendheid niemand kon vinden om af en toe eens met hem te wandelen. Kwamen ze bij deze piemelepoges annex schrijver dezes terecht. Ik begreep dat niet zo. Wie wil er niet met een legende als Jan Jongbloed wandelen? Waar was de voetbalwereld om af en toe eens met Jan te wandelen? Ik vond dat gek. Ik ben op bezoek geweest in zijn huis in Amsterdam-Slotermeer om kennis te maken. Nicole was er ook. Jan herkende mij niet van onze voorgaande ontmoetingen, dus ik stelde mij netjes voor en sprak de oude goalie aan met ‘U’ en ‘Meneer Jongbloed’.
Dat werd snel afgekapt: ‘Ik heet gewoon, Jan hoor, jongen.’

Om het ijs te breken was de kledingkeuze voor die dag op een retroshirt van FC Amsterdam gevallen. Dat vond Jan leuk. Het shirt van zijn cluppie. We hebben een kleine twee uur lang gezeten. Koppie thee. Gebakkie. Gezellig. Lullen over van alles, veel over voetbal. Maar toch was het gevoel er niet helemaal. Ik had het idee dat, Nicole’s goede bedoelingen ten spijt, Jan gewoon niet echt op mij zat te wachten. Jan bepaalde zelf wel wat hij wilde en met wie. Dat werd niet uitgesproken, maar dat voelde ik al snel. De wandelingen zijn er dan ook nooit van gekomen.

Ik kreeg nog wel een exemplaar van zijn biografie ‘Aparteling’ mee. Gesigneerd en wel. De tekst die hij er voor mij inschreef: ‘Voor Rodny van Jan Jongbloed. Ik hoop dat je ook weer kan gaan sporten. Leuk shirt had je aan.’

Dat zinnetje over dat sporten vond ik grappig. Jan kende mij niet zo goed. De enige sport die ik bedrijf is nachtgymnastiek met mijn meisie.

De tekst op de achterflap van het boek typeerde de man wel: ‘’Ik hield van vissen, vrouwen en voetbal, precies in die volgorde.’’ Een aparte, op zijn manier humoristische doch enigszins nukkige man die zelf wel bepaalde wat hij belangrijk vond in het leven. Ik hou van eigenzinnige mensen. Ik behoor namelijk tot hetzelfde soort. Niemand die mij wat opdringt. En zo was Jan volgens mij ook.

Rust zacht, Jan. Je was inderdaad een aparteling.

Yoooo, hebbie nog een lekker boekie nodig? Ik heb nog wat exemplaren van mijn bundel Lockdownsyndroom liggen. 15 piek als ‘m ophaalt in Amsterdam, 19,50 als ik ‘m opstuur. Van elk verkocht exemplaar gaat een piekie naar de Voedselbank. Laat een reactie achter of stuur een berichtje naar [email protected]

Rodweek 180 In de buurt van Amersfoort

Jaren geleden kwam ik eens een Amerikaanse man tegen in de kroeg die er nogal verbaasd over was dat mijn vrienden en ik niet nu en dan eens naar Parijs gingen voor een avondje uit. Want dat is maar vier uur rijden. En wat zijn nou vier uurtjes voor een leuk avondje uit? Ik legde hem uit dat Nederlanders in het algemeen en Amsterdammers in het bijzonder afstanden al snel ver vinden. Zeg tegen een Amsterdammer dat er een feestje is in Amstelveen of in Haarlem en de Amsterdammer zal moeilijk kijken en verzuchten dat het wel leuk is, maar dat het ook wel een takkeneind weg is. Je zal het verdomme moeten kruipen, met je dichtbij! Zo redeneert de Amsterdammer. Laat staan als de Amsterdammer nóg verder van de natuurlijke habitat van beton en grachten moet reizen. Alles buiten de ring A10 wordt gezien als onmenselijk ver weg.

Mijn Amerikaanse gesprekspartner vond het bizar. Amerikanen kijken compleet anders naar afstanden. De Amerikaan kwam uit de buurt van New York, zo zei hij. Gaande het gesprek kwam naar voren dat het naar de stad New York nog zeker twee uur rijden was voor hem. Dat noemt een Amerikaan dus ‘in de buurt van’. Een Nederlander uit Groningen zal niet zeggen dat hij uit de buurt van Maastricht of Utrecht komt. Maar Nederland is klein. Ons landje zou in Amerika een kleine staat zijn. Volgens mij is alleen Maryland qua oppervlakte enigszins vergelijkbaar. De andere staten zijn allemaal veel groter.

Ik moest weer aan dit verhaal denken toen ik afgelopen week de show van Paulien Cornelisse zag. Iemand vroeg haar of ze in de buurt van Amersfoort woonde. Nou nee, in Amsterdam, antwoordde zij. Dat ligt er toch wel een dik half uur vandaan.

Als je Nederland als dartbord ziet en je gooit in de roos, dan raak je Amersfoort. Amersfoort is precies het kadastrale middelpunt van Nederland. Zo ongeveer elke plek op het vasteland in Nederland ligt op maximaal rond de twee uur rijden van Amersfoort. Als we de definitie van die Amerikaan volgen komen wij dus allemaal uit de buurt van Amersfoort.

Ik ben ook zo iemand die slechts bij uitzondering de wereld buiten de ring A10 verlaat. Maar daar is dus nu verandering in gekomen. Voor Uitjesbureau bezoek ik elke week een andere stad en daar maak ik dan een leuk verhaal over. Ik ga op zoek naar stadsgeheimen. Uitjesbureau organiseert personeelsuitjes en die heb ik voor verschillende steden uitgeschreven. Sommige steden kende ik alleen niet zo goed en om een idee te hebben over welke stad ik schreef ging ik dan naar zo’n stad toe, zoals bijvoorbeeld Maastricht, Enschede en jawel… Amersfoort. Ik was dus in mijn hele 46-jarige bestaan echt nog nooit in Amersfoort geweest!

Ik kwam er steeds meer achter dat ik Nederland eigenlijk helemaal niet zo goed ken. Ik weet door al mijn reizen prima de weg in pak ‘m beet Budapest, Londen, Antwerpen, Barcelona, Madrid, Parijs, Vancouver, Napels, Paramaribo, Bangkok en Agia Galini (OK, Galini heeft maar vijf straten), maar ik was dus nog nooit in Amersfoort geweest, op een half uur van Amsterdam. Dat is eigenlijk best raar. Ik ben met mijn vriendin naar Amersfoort geweest en ik vond het geweldig. Wat een plaatje van een stad. Niet om de verbaasde blasé Randstedeling uit te hangen die een keer uit z’n bubbel komt en ontdekt dat er ook buiten de A10 leven is, want ik wist wel dat Amersfoort een mooie oude stad is, maar het deed me wel realiseren dat ik behalve al mijn reizen buiten Nederland ook binnen Nederland nog genoeg te ontdekken heb.

Nadat mijn opdracht voor Uitjesbureau, het beschrijven van al die personeelsuitjes, erop zat baalde ik een beetje. Ik was van ‘mijn’ steden gaan houden. En toen bedachten we ineens het volgende: laat mij als ‘De Reizende Rijsdijk’ gewoon elke week naar een andere stad reizen, laat mij daar dingen ontdekken, daarover schrijven en dat gebruiken als aanvulling op de sites van Uitjesbureau. Een geweldige vrije opdracht die tof en uitdagend is om te doen en waarbij ik als bonus voor mijzelf Nederland eindelijk beter leer kennen.

Ik ben inmiddels naar Nijmegen (nooit écht geweest), Utrecht (wel vaak geweest) en Den Bosch (nooit geweest) geweest. En vorige week had ik een thuiswedstrijd in Amsterdam. Het is geweldig om te doen. Ik heb de leukste baan van Nederland. Morgen ga ik op stap in Zwolle. Een jaar of vijfentwintig geleden ben ik er weleens geweest, maar daarna ook nooit meer, dus ook Zwolle is een redelijk blanco vel voor me. Waar Zwolle ligt? Ergens in de buurt van Amersfoort toch?

Yoooo, hebbie nog een lekker boekie nodig? Ik heb nog wat exemplaren van mijn bundel Lockdownsyndroom liggen. 15 piek als ‘m ophaalt in Amsterdam, 19,50 als ik ‘m opstuur. Van elk verkocht exemplaar gaat een piekie naar de Voedselbank. Laat een reactie achter of stuur een berichtje naar [email protected]



Rodweek 178 Monster Magnet

Er zijn twee dingen in dit leven waar ik niet veel mee heb: de muziek van Monster Magnet en vissen. En met vissen bedoel ik dan de hengelsport, niet het sterrenbeeld (ik ben zelf een vissen) of een heerlijke dorade op mijn bord. Urenlang met een hengel langs de kant van een of andere prutsloot zitten in de hoop dat een vis zijn lippen laat doorboren door mijn vishaakje en het dier dan met een bloedlip weer teruggooien vind ik totaal onleuk. Ik vind luisteren naar het groeien van mijn haar nog leuker. Met de muziek van Monster Magnet heb ik nooit veel gehad. Een vroegere scharrel in de jaren 90 zei me ooit dat ze mij leuk vond omdat ik op zanger Dave Wyndorf zou lijken. Behoudens onze donkere lange haren zag ik weinig overeenkomsten, maar omdat ze mij leuk vond (en ik haar) liet ik haar in die waan. Ze noemde me ook altijd Monster Magnet. Dus ik dacht: prima, schatje, wat jij wilt, dan ben ik jouw Dave Wyndorf, zolang je maar lekker met me wilt… enfin, waar was ik…

Jarenlang heb ik aan hengelsport noch Dave Wyndorf gedacht, maar afgelopen zaterdag kwamen die twee desinteresses ineens op een wonderlijke manier samen. Via Facebook-vriendin Louise Heerschap die ik nog ken uit de tijd van de dansende bananen op Hyves werd ik geattendeerd op een evenement dat zij met een aantal mensen organiseerde: magneetvissen in de Amsterdamse grachten. Zij is verbonden aan het magneetvissersbedrijf Magnetar.

Ik ken toevallig een magneetvisser in Amsterdam, mijn goede vriend Ewart Tamminga. Als je ooit met je duffe kop je sleutels in de gracht laat vallen kun je Ewart een bericht sturen en dan hengelt hij met zijn magneethengel je sleutelbos weer op het droge.

Maar er zijn er dus meer, zo ontdekte ik zaterdag toen ik op de afgesproken plek op de Sloterkade aangefietst kwam. Tientallen magneetvissers uit het hele land hadden zich op een aantal plekken door de stad verspreid om oud ijzer uit de gracht te vissen. Doel van deze hengeldag: de grachten opschonen en de opbrengst van al het ijzer was bestemd voor het goede doel ‘Villa Joep’, een organisatie die zich inzet voor de bestrijding van neuroblastoom kinderkanker. De magneet kleefde dus als het ware aan twee kanten. Of ik daar een stukje over wilde schrijven. Natuurlijk!

Op mijn locatie waren al verschillende grote voorwerpen opgevist: een oude typemachine, een laptop, een ouwe fiets, een kluisje en nog wat andere curiosa die ik zelf niet zomaar in de gracht zou flikkeren. Maar nu ik er toch was vond ik het ook wel leuk om zelf eens een hengeltje uit te gooien en ik nam met de hengel van Vrouwschap Heerschap plaats tussen de professionele hengelaars. In de grote voetsporen van Ome Ewart! De mannen links en rechts van mij slingerden hun magneet zo ver mogelijk het water in, voelden of ze ‘beet’ hadden en trokken de magneet weer de kant op. Onze kant van de kade was al redelijk schoon gevist denk ik, want er werd weinig gevangen. Maar toen ik voor de vijfde keer mijn magneet de plomp in slingerde voelde ik ineens een klik! Vol verwachting trok ik mijn magneet omhoog en inderdaad, mijn eerste vangst als magneetvisser was een feit! Hoewel het leek op een soort afgekloven kippenpoot wisten mijn professionele collega’s mij te vertellen dat ik waarschijnlijk een oude kadehaak had opgevist. Maar hoe dan ook: mijn eerste vangst was binnen! Omdat ik zo competitief als de neten ben en mijn buren niks vingen wilde ik meer uit mijn nieuw ontdekte talent halen en van ze winnen! Hoewel het helemaal geen wedstrijd was. Ik hou gewoon van wedstrijdjes. Ik maak van praktisch alles een wedstrijd. Mijn collega’s van de dag waren ook niet op hoogte van mijn eerzucht. Gelukkig maar, ze zouden kunnen denken dat ik een maniakale gek ben. Dus vol goede moed slingerde ik de magneet nog een keer of vijftien in het grachtenwater. Helaas zonder resultaat.

Ik vroeg Louise wat de prijs van een kilo ijzer bedraagt. Zeventien cent de kilo. Mijn gevangen kippenbout annex kadehaak schatte ik toch al gauw op anderhalve ons, dus ik heb toch maar even mooi twee centen bijgedragen voor Villa Joep. Ik zal het dadelijk middels een donatie even aanvullen tot een wat substantiëler bedrag.


Wanneer de magneetvisserskaravaan in september weer terugkeert in Amsterdam haak (haha) ik graag weer aan om een hengeltje uit te gooien. Deze manier van hengelen vind ik wel leuk. You can call me Monster Magnet.

Yoooo, binnenkort lekker op vakantie en nog een lekker boekie nodig? Ik heb nog wat exemplaren van mijn laatste columnbundel Lockdownsyndroom liggen. 15 piek als ‘m ophaalt in Amsterdam, 19,50 als ik ‘m opstuur. Van elk verkocht exemplaar gaat een piekie naar de Voedselbank. Laat een reactie achter of stuur een berichtje naar [email protected]

Rodweek 175 Oorlog bij de flessenautomaat

Toen er behalve op flessen ook statiegeld op blikjes werd ingevoerd zag ik daar in eerste instantie alleen maar de voordelen van. Mensen zullen eerder geneigd zijn om hun blikjes en flesjes op te ruimen en niet meer op straat achter te laten, want ze krijgen er geld voor terug. En door de luie vieskezen die hun blikjes toch laten liggen ontstaat er een nieuw soort schaduweconomie: mensen die het statiegeld goed kunnen gebruiken als bijdrage voor hun boodschappen zullen de blikjes en flesjes oprapen en het inleveren. Het levert schonere straten en een extra centje op voor mensen die het nodig hebben. Win-Win-situatie!

En inderdaad, als ik nu na een mooie zomerdag mijn vroege ochtendwandeling langs de Amstel maak liggen er weinig tot geen blikjes en flesjes meer op de steiger meer terwijl ze vorig jaar nog bezaaid lagen met troep omdat veel mensen nou eenmaal te bescheten zijn om hun eigen zooi op te ruimen. Tot zoverre is mijn tevredenheid over het statiegeld dus volkomen gerechtvaardigd.

Omdat ik graag de zonnige kant van dingen zie had ik niet stilgestaan bij de schaduwzijde van het fantastische plan. Toen ik laatst mijn 3 Spa-flessen, een paar fruitsapflesjes en wat blikjes in wilde leveren bij mijn vaste Albert Heijn aan de Jodenbreestraat stond er een meneer met zes volle vuilniszakken vol blikjes bij de automaat. Hij had geen horloge maar wel de tijd. Hij deed rustig aan. Tot grote ergernis van de meneer achter hem die ook een aanzienlijke buit had gescoord en kennelijk wat minder ruim in zijn tijd zat. En daarachter dus ik en nog wat mensen die een paar huishoudelijke flesjes wilde inleveren. Dat ging nog een lang verhaal worden. De automaat accepteerde niet alle blikjes in één keer of gewoon niet, dus de statiegeldjager probeerde het dan weer opnieuw, soms een paar keer. De man achter hem werd steeds bozer en een ruzie kon dan ook niet uitblijven, het werd zelfs fysiek. De achterste man sloeg de voorste man met een lege colafles op z’n hoofd, om hem aan te sporen er wat tempo in te gooien, waarop er een boel geschreeuw en geduw volgde en waarop de beveiliging erbij kwam.

Ik zag het tafereel met verbijstering aan. Dit is Nederland anno 2023, waar de economie zo kut is dat mensen met elkaar op de vuist (of op de fles) gaan bij de flessenautomaat voor een paar piekies. Wat een armoe en wat een intense treurnis. Steeds als ik denk dat het niet gekker kan in dit land dan komt er weer wat nieuws.

Ik besloot niet langer meer te wachten. Ik heb meer te doen dan te wachten op 1,75 en nam mijn paar flessen en blikjes maar weer mee. En dat was al de derde keer die week. De wat oudere kassadame achter de servicebalie luchtte haar hart aan de mevrouw die voor mij stond. Ze foeterde er in prachtig ouderwets Amsterdams op los: ‘’Ik werk hier al twintig jaar in dit filiaal, er komen hier een boel gekken, dat is nou eenmaal de buurt, maar dit heb ik nog nooit meegemaakt. Zo zout heb ik het nooit gevreten. Het is godverdomme één grote ellende hier in de winkel sinds dat statiegeld op die blikjes zit. Elke dag oorlog bij die automaat, ze gooien er halfvolle blikjes in zodat de automaat vastloopt, of ze gooien het blikje leeg op de grond waardoor de hele vloer plakt en elke dag moet er een monteur komen. En mensen zoals u kunnen niet eens meer die paar flessen inleveren omdat zo’n aso een uur staat te klootviolen voor een paar rotcenten. Ik word er krankjorem van.’’

In de middag moest ik nog even een boodschap halen en ik liep dit keer naar de Appie in de Utrechtsestraat, met mijn tasje statiegeld. Ook hier schreeuwende en tierende mensen met volgeladen tassen bij de automaat. Ik nam mijn 1,75 maar weer onverrichter zake terug naar huis. Onderweg kwam ik drie opengebroken vuilnisbakken tegen waar de fanatieke statiegeldjagers op zoek waren geweest naar een paar duppies. Het geld ligt tegenwoordig op straat en dat is alleen maar goed. Maar de troep uit de gesloopte vuilbakken helaas ook, dat vind ik dan weer minder.

De Albert Heijn op de Jodenbree heeft de automaat nu al een paar dagen dichtgegooid. Stuk, zo staat er te lezen op een geprint A4-tje. Monteur is onderweg. Een totale lulsmoes natuurlijk. Het winkelpersoneel is er gewoon even klaar mee.

Ondertussen groeit ook bij ons thuis de statiegeldberg gestaag door. Ik hoop niet dat ze me bij mijn supermarkt lelijk aankijken als ik eindelijk m’n flessen en blikjes weer eens in kan leveren en met een volle tas aankom.

Yoooo, boekie kopen? Ik heb nog wat exemplaren van mijn columnbundel ‘Lockdownsyndroom’ liggen. 15 piekies als je ‘m ophaalt in Amsterdam of 19,50 als ik ‘m moet verzenden. Laat een reactie achter of stuur een bericht naar [email protected]

Rodweek 169 Wie is er nou gek?

Tussen al het gezeik met zogenaamde voetbalsupporters door is er af en toe ook wel eens vrolijk nieuws. De mooiste bloemen groeien langs het ravijn. Afgelopen week werd hardcore Ajax-supporter Gerard op zijn 65e verjaardag door onze burgemeester Femke Halsema gehuldigd met een heldenpenning. Zij is nogal eens het makkelijke mikpunt van frustratie van veel van mijn stadsgenoten, maar dit deed ze bijzonder sympathiek in haar ambtswoning. Al sinds de opening van de Arena in 1996 rent Gerard in de 60e minuut van de wedstrijd met zijn grote Ajax-vlag over de lange Oostzijde van het stadion, teneinde zijn helden tot grootse daden te inspireren.

Om eerlijk te zijn kende ik Gerard jarenlang, net als veel andere Ajacieden, alleen onder zijn bijnaam ‘Gekke Eddie’ en weer andere Ajacieden noemden hem altijd ‘Danny’. Ik ken hem al vanuit het oude stadion de Meer als hij na de wedstrijd mopperend over de Middenweg liep als de uitslag hem niet zinde. Dan had het 6-0 moeten zijn in plaats van 5-0 of zo. Ik weet pas sinds een paar jaar dat hij Gerard heet. Voor de bijnaam ‘Danny’ is een logische verklaring: hij draagt vaak een Ajaxtrui met daarop nummer 3, het rugnummer van zijn favoriet Danny Blind. Voor de bijnaam ‘Gekke Eddie’ is best een verklaring te geven, maar het is gewoon niet netjes om iemand die een beetje anders is zomaar even als ‘gek’ weg te zetten.

Nee, neem dan doodnormale mensen zoals die Feyenoordfan die Davy Klaassen een gat in z’n harses gooit met een aansteker of een batterij, een Groningen ‘supporter’ die zijn eigen speler slaat, een PSV-er die de keeper van Sevilla aanvalt, Utrechters die dit seizoen al meerdere keren een wedstrijd voor hun club hebben verziekt, NAC-fans die vuurwerk op het veld gooien, supporters die spelers met bier bekogelen, nare spreekkoren en ook rond mijn eigen club loopt best wel wat vervelend tuig rond waar Ajax meer last dan lust van heeft. Supportersgroepen die niet meer samen in een stadion samen kunnen zitten wegens tribale oerdriften. Je mag ze geeneens supporters noemen, want ze supporten hun club niet. En dan gaan we de immer positieve echte supporter Gerard als ‘Gekke Eddie’ parkeren? Nee, dat klopt dan dus gewoon niet in mijn wereld.

Al die ellende waar het voetbal door wordt geteisterd gebeurt door zogenaamde ‘normale’ mensen. Als dat ‘normaal’ is heb ik toch liever die zogenaamd ‘gekke’ Gerard, een echte Ajacied die zijn ploeg al jaren op een positieve wijze support en iemand die zijn spelers motiveert! Hij is altijd voor Ajax en nooit tegen de ander. Als ik al die mafkezen zie die er rond zo ongeveer elke club rondlopen denk ik: ‘wie is er nou gek? Gerard niet in elk geval. Die is gewoon gek van Ajax. Ik gun elke club een Gerard. Ik ben in elk geval blij met die van ons en hoop hem nog lang te zien rennen over de Oostkant. Gefeliciteerd met je verjaardag en je welverdiende heldenpenning, Gerard. Je bent een topper!

Yoooo, wil jij een exemplaar van mijn nieuwste columnbundel ‘Lockdownsynsdroom’ kopen? Laat dan een berichtje achter , stuur me een bericht op Facebook of mail mij op [email protected] . Kosten: €15,- bij afspreken in Amsterdam of 19,50 als ik de postduif aan het werk moet zetten. Het mes snijdt overigens aan twee kanten, want van elk verkocht boek gaat er ook een euro naar de voedselbank. Dus ik vreet er niet alleen van! Jij een lekker boek en je steunt er ook nog een goed doel mee.

Gestrand schip of gemiste boot?

De lente begon al voorzichtig kopjes te geven op 15 maart 2020. Een ontluikend lentezonnetje als beloftevol begin van een mooie lente en zomer. Ik maakte me thuis klaar voor een avond werken in Café de Toog in Amsterdam Oud West. Begintijd 18.00. Vaak eet ik dan thuis wat van tevoren, maar op deze dag had ik bedacht om gewoon eens lekker in het café te gaan eten. Mezelf even laten verwennen met een lekkere biefstuk. Om 17.30 zat ik aan tafel, mijn biefstuk met roseval aardappelen werd geserveerd, ik had mijn eerste hap net in mijn mond en toen ging ineens de telefoon. De werkgever (ik ben allergisch voor het woord baas): ‘’ Rod, het is een beetje gek, maar je moet om 18.00 dicht. Alle horeca moet om 18.00 dicht. Corona-maatregelen. Geen idee hoelang dit gaat duren. Maar je moet nu de laatste ronde doen.’’

Omdat het best lekker weer was zat de kroeg gezellig vol en zat er ook op het terras best wat volk maar iedereen moest dus stante pede afrekenen. Een krankzinnige situatie. 18.15 waren we leeg. Hoewel… mijn collega en ik gaven wat stamgasten achter gesloten deur nog een biertje en die arme groep Australische toeristen die na een wereldreis net in Amsterdam waren geland en die smachtten naar een drankje hebben we natuurlijk ook nog wat gegeven!

Opruimen en naar huis. Afwachten hoelang deze situatie zou duren. Nieuwssites checken. Eerst zou het twee weken duren, maar het werd steeds verlengd. In eerste instantie vond ik het eigenlijk wel prima. Een soort gedwongen vakantie en we werden gewoon keurig doorbetaald. Dat vond ik voor eventjes niet eens zo heel vervelend. Ook wel grappig, op zaterdagmiddag een foto maken op een lege Dam of op de trambaan van het Rokin. Dat had ik nog nooit gezien. Maar gaandeweg vond ik de situatie toch steeds vervelender worden. Want wat heb je aan vakantie als de winkels en de kroegen niet open zijn of als je, zoals ik, niet meer meer naar het voetballen kan? Na een paar weken nutteloos thuiszitten had ik het wel gehad. Ik hou niet van stilzitten.

Uiteindelijk duurde die hele eerste lockdown dus een goeie tweeënhalve maand. Op 1 juni mochten we, onder restricties, weer open. Niet alleen waren wij blij dat we weer aan het werk konden, maar onze gasten waren ook blij dat ze weer bij ons aan de bar of op het terras konden zitten. Die blijdschap betaalde zich uit in de hoogste fooi die mijn collega en ik, tot op de dag van vandaag, ooit hebben gekregen.

‘’Acht euro, alstublieft.’’
‘’Doe maar dertig man!”
’’Dertien? Hartstikke bedankt!’’
‘’Nee. Ik zei dertig. Blij dat jullie weer open zijn!’’

Letterlijk dat dus. En zo hadden we meer gasten die hun blijdschap en vrolijkheid uitdrukten middels een prettige fooi. En zo ging dat de hele zomer van 2020 gezellig door. Mensen waren weer vrij en daar werden ze ook bijzonder vrijgevig van. Al was dat natuurlijk ook omdat ik in de Toog met toppers werkte. Hoe het ook zij: voor ons was het een prima zomer!

En toen werd het oktober. Tante Corrie greep meer en meer om zich heen met haar machtige tentakels, steeds meer mensen werden ziek en de tweede lockdown volgde.

En deze zou heftiger worden dan de vorige. Ik had al wel bedacht dat ik niet weer twee maanden, of langer, maar een beetje afwachtend op m’n reet zou gaan zitten. Ik wilde, voor zolang als het zou duren, iets nuttigs doen. En toen was daar ineens #horecahelptdezorg. Ik kon, met behoud van salaris, iets doen in Verpleeghuis de Klinker in Oud West. Geen onbekend terrein want ik heb daar tegenover gewerkt, Oud West is mijn buurt en ik ken veel mensen die er wonen of werken. Daar hoefde ik niet lang over na te denken. Doen! Ik had alleen nog geen flauw idee wat ik daar dan moest doen. We zien wel waar het schip strandt.

Dat werd snel duidelijk. Ik maakte in de ochtend ontbijt en tussen de middag lunch voor de bewoners van mijn afdeling en ondertussen praatte ik veel met ze, speelde een bordspelletje en als er een roker was dan nam ik die mee om samen een sigaretje te roken. De bewoners werden, hoewel ze soms bijna twee keer zo oud als ik waren, een beetje mijn kindjes. Ik had echt een band met ze.

Ik had het geweldig naar mijn zin, maar ondertussen wist ik nog steeds niet wat er met de horeca zou gebeuren. En in al die tijd in de Klinker was ik inmiddels ook warm geworden voor het vak van verpleegkundige en dus besloot ik de opleiding in te gaan.

Lang verhaal kort en daar staat in het boek meer over: dat was niet mijn ding.

Maar ik heb het wel geprobeerd. En zo heb ik in die lange lockdownperiode wel meer dingen gedaan of in elk geval geprobeerd die buiten mijn comfortzone lagen. Het ene met meer succes dan het andere, maar er wel gewoon voor gegaan.

Over die periode en meer verhaal ik in mijn nieuwe boek, Lockdownsyndroom. Een titel die refereert aan een periode waarin ik soms ook gek werd van de onzekerheid. Maar het was ook een periode waarin ik heel veel over mezelf heb geleerd en mezelf heb ontwikkeld. Een periode van kijken naar nieuwe mogelijkheden en perspectieven in het leven. Soms beviel zo’n nieuw perspectief en soms niet.

Maar eigenlijk heb ik mijn leven altijd zo geleefd: ik denk in mogelijkheden. Als iets niet lukt of niet bevalt schakel ik gelijk door naar iets anders. Zonder daar al te lang over na te denken. Gewoon BAM. Niet zielig in een hoekje huilen en klagen dat het leven zo hard is: zoek en pak je kansen. Zeik niet en ga door. En of het goed afloopt dat zie je dan wel weer. Om er maar even een lekkere geile tegeltjeswijsheid in te gooien en wat ik ook tevens als levensmotto gebruik: ‘’Niet weten waar het schip strandt is beter dan de boot missen.’’