Beroepsmopperkont Fred Schuit, vertolkt door Rijk de Gooijer, uit de legendarische Nederlandse jaren 90-serie ‘In voor en tegenspoed’ verwoordde het destijds treffend: ‘Doe maar niet van dat rare buitenlandse eten. Laten we gewoon naar de Chinees gaan.’ Dat was dan ook nog in de tijd dat Chinese restaurants nog vuistdiep in de Nederlandse cultuur verankerd zaten. In elk dorp of stad had je wel een restaurant met namen als ‘De Chinese Muur’ of ‘Shanghai’ met rood interieur en een aquarium met grote goudvissen. Op zondag een Chinesie halen, een biertje erbij voor tijdens het wachten, rond de feestdagen kreeg je een Chinese kalender en in de avond met het bord op schoot naar de voetbalsamenvattingen kijken en naar de stem van Mart Smeets luisteren tijdens Studio Sport.
Mijn gabber die al jaren in het buitenland woont hoefde geen nanoseconde na te denken over het antwoord op mijn vraag over welk eten hij nou het meeste miste aan Nederland. Het was geen drop, pindakaas, na het stappen in knoflooksaus verdronken shoarma of een diagonaaltje trekken uit de FEBO-muur. Hij mist dus dat andere typisch Nederlands culinaire fenomeen.
‘De Chinees, broer. De fokking Chinees, man. Je weet waar ik woon. Je bent er geweest. Je kunt bij mij in de stad op praktisch elke straathoek een gastronomisch orgasme krijgen, allemaal prima restaurants, lieve mensen, alles. Maar godverdomme Rod: ik ben soms in staat om een middelgrote misdaad te plegen voor een bord babi pangang! En zo’n nasi goreng met een plakje achterham en een spiegelei dat zo heftig glanst dat je je haar er in kunt kammen als je er naar kijkt. Dat wil ik soms zo graag! Maar het is er gewoon niet, althans lang niet zo lekker als in Nederland. Een echt goed Chinees restaurant is hier niet te vinden. Bij de weg, dank je wel voor deze rotvraag, Rod! Nu heb ik nog veel meer zin in babi pangang, maar het is gewoon onbereikbaar voor me. Jij loopt met je bek naar de Chinees en binnen een half uur zit jij met die bek boven een bord eten waar ik echt naar smacht. En dan heb je ook nog eens keuze naar welke van de honderd Chinezen in jouw buurt je gaat. Dat is jaloersmakend.’
Ik voel zijn gemis. Als ik in het buitenland zou wonen zou ik met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid hetzelfde antwoord hebben gegeven. Ik ben dol op mooi en lekker eten en mijn vriendin en ik kunnen allebei behoorlijk goed koken, al zeg ik het zelf. Wij halen of bestellen bijna nooit buiten de deur omdat we de meeste gerechten zelf beter, lekkerder en voor veel minder geld kunnen maken, maar voor een bord vol authentiek oer-Hollands nep-Chinees voer: daar kan je me dus echt voor wakker maken. Dus mocht je me ooit willen verrassen…
Een mooie exquise maaltijd met allemaal mooie gangen opbouwend naar een apotheose, afgemaakt met een heerlijk dessert en geserveerd met geweldige wijnen is als een fantastische voetbalwedstrijd op hoog niveau met alles er op en eraan en dan ook nog met lekker lenteweer. Een groot bord met allemaal nep-Chinese gerechten die je op een bord pleurt naar binnen harken en wegspoelen met een sloot pils is als een avond in de regen naar Telstar – Helmond Sport kijken. Dat laatste vind ik minstens zo leuk. Je doet me met beiden plezier.
Ik haal niet eens meer maandelijks Chinees, maar als ik het eet geniet ik er van als een Chinees van zeven gefrituurde hondenlullen! De Chinees is altijd gul met de porties, dus we houden altijd over. Wat we overhouden eet ik de volgende dag gewoon als ontbijt, dat is dan toch het effect van die paar druppels Aziatisch bloed die door mijn aderen stromen. Veel mensen moeten er niet aan denken, maar voor mij verslaat niets een ontbijt met nasi, babi-pangang, kip-kerrie, foe yong hai, tjap tjoy en een druipende stok saté. Dit hele ensemble top ik dan het liefst af met een gebakken ei, een berg atjar tjampoer en kroepoek.
Maar voor hoelang kunnen we hier in Nederland nog van deze briljant verzonnen eetcultuur genieten? De Chinese restaurants in Nederland sterven uit. Niet meer van deze tijd, de kinderen die de hut niet willen overnemen en de veranderende eetcultuur die oneindig veel meer keuzes biedt dan een jaar of dertig geleden: het is allemaal te billijken. Afgelopen week las ik nog een hartenkreet van vrienden van mij uit Zaandam. Hun favoriete Chinees op de Peperstraat sluit om dit soort begrijpelijke redenen na vijftig jaar de deuren. Ik ken die Chinees toevallig omdat ik eind jaren negentig stage liep in Zaandam, daar vlakbij in de buurt, en dan regelmatig na het werk met een dampende zak Chinees weer terug met de bus terug naar Amsterdam-West reed. Tegenover mijn huis zat ook een Chinees, maar die in Zaandam was goedkoper en lekkerder. Een klassieke Hollandse Chinees zoals ze niet meer worden gemaakt en die de Chinese kalender aan de wilgen hangt. Ik voel hun gemis.
Tegenwoordig woon ik bij de Nieuwmarkt, hartje Amsterdam en ook wel bekend als Chinatown, dus ik heb een ruime keuze aan Chinese restaurants om mij heen. En daar zitten ook best een paar restaurants tussen die aan mijn culinaire wensen voldoen. Maar voor mijn favoriete Chinees moet ik een stukje de andere kant oplopen, naar Happy Corner, Plantagebuurt, vlakbij Artis. Ik word ook echt altijd happy als ik daar een happie ga halen. Rood interieur, een aquarium met grote goudvissen, Chinese ‘kalendel’, en een Chinese mevrouw die 48 charmant uitspreekt als “Attavittah!” en vraagt of je “Sambal bai?’’ je eten blieft. Een klassieke oldschool afhaalchinees dus. Biertje erbij voor tijdens het wachten. Ultiem geluk voor mij. Wat zou ik moeten doen zonder mijn paar dolgelukkige Happy Corner-momenten in het jaar? Moet ik mijzelf vastketenen aan de toko wanneer sluiting dreigt? Ik vrees de dag.
Als mijn gabber weer in Nederland is gaan we op de laatste dag samen richting de Plantagebuurt wandelen en halen we als als culinair orgasme en ultiem happy end van zijn bezoek het maandmenu van de Happy Corner.
Tag Archives: amsterdam
Rodweek 228 De Wet van Fred gold voor iedereen. Maar dan ook voor iedereen!
Nog steeds in shock en in de rouw vanwege het overlijden van Joy kreeg ik twee dagen daarna het volgende slechte bericht dat letterlijk insloeg als een bom. Ik las op het alwetende Facebook dat Fred Bomber was overleden. Godverdomme, weer zo’n mooi mens. Maar dat nieuws bleek wat voorbarig. Fred was weliswaar ernstig ziek, maar hij ademde nog wel, zo vertelde zijn schoonzus mij. Dus dat nieuws moest als de sodemieter gerectificeerd worden. De volgende dag was het nieuws echter wel waar. Fred Bomber, hiphoppionier en iconisch fenomeen is niet meer. Hoewel we elkaar de laatste jaren niet heel vaak meer zagen was ik bijzonder op Fred gesteld. Wij kenden elkaar via de Osdorp Posse en Fred was een vaak en graag geziene gast in de Amsterdamse Melkweg waar ik bijna 20 jaar heb gewerkt, dus we hebben gezamenlijk behoorlijk wat concerten gezien. Altijd hartelijk, vrolijk en oprecht geïnteresseerd in zijn gesprekspartner. Een echte Amsterdamse hiphoppionier die zijn sporen in de hiphopwereld ruimschoots had verdiend met produceren van bands en het organiseren van legendarische feesten. Fred Bomber is een hele grote naam in hiphopland. Hij stond aan de wieg van de nederhop en hij kende alles en iedereen in de hiphopwereld. Hoewel Fred niet heel erg groot was van postuur keek ik toch altijd een beetje tegen hem op.
En buiten alles wat Fred voor de Nederlandse hiphopwereld heeft betekend was hij de uitvinder van ‘De wet van Fred’, zoals ik het altijd noemde.
Die moet ik even uitleggen. Fred had de buitengewone gave dat een band pas begon met spelen als Fred zijn entree maakte. Dat is niet één keer gebeurd, maar echt ontelbare keren! Je kon er bijna de klok op gelijkzetten. Ik denk niet dat hij ooit in een drukke rij heeft gestaan. Dan was de band al een half uur te laat of zo en dan stond Fred nog rustig z’n jointje op te roken op de brug. Na zijn laatste hijsje liep Fred dan rustig de Melkweg binnen, ouwehoerde nog wat met mensen die hij kende (dat waren er meestal veel, want Fred kende nogal wat mensen), liep dan de zaal in om bier te halen en precies dan begon de artiest! Als ik aan kwam lopen en Fred stond nog op de brug, dan wist ik dat ik me niet al te veel hoefde te haasten. De man had werkelijk een feilloos gevoel voor timing. Onze spoorwegen hadden kunnen leren van Fred: nooit te laat, gewoon exact op tijd.
Hoewel Fred diep verweven was met de hiphopcultuur schuwde hij ook het hardere gitaarwerk niet en kon je hem dus ook bij punk- of metalconcerten regelmatig tegenkomen. In 2022 kwamen mijn vriendin, een vriend van ons en ik, zei de gek, Bomber toevallig tegen bij het concert van Judas Priest in 013 in Tilburg. Fred was in zijn eentje en voegde zich gezellig bij ons. Judas Priest begon te laat. En ook in Tilburg gold de wet: op het moment dat Fred binnenkwam begonnen ze. “Breaking the law”, is de grote hit van Judas Priest, maar niemand brak ooit de wet van Fred. Zelfs Judas Priest niet.
En dat het overlijden van Fred een dag te vroeg werd verspreid was natuurlijk ook geen toeval. Zelfs of beter gezegd, ook in het hiernamaals geldt De Wet van Fred, zo bleek maar weer. Ze moesten daar ook gewoon nog maar even op hem wachten.
Rust zacht, mooie, lieve, toffe Bomber die je er was. Het was een feest om jou gekend te hebben.
Rodweek 227 Donderslag op donderdag
Toen ik afgelopen donderdag aan mijn dagelijkse ochtendwandeling bezig was belde ik met Jesse, al 35 jaar mijn boezemvriend. Voor mensen die de geschiedenis niet kennen het verhaal in een notendop: zijn vrouw Joy werd op het vrijwel hetzelfde moment met borstkanker gediagnosticeerd als mijn meisie. Het scheelde een dag. De dames doorliepen exact hetzelfde traject van chemo’s en bestralingen. Joy in Rotterdam. Mo in Amsterdam. Zij hadden steun aan elkaar, maar Jesse en ik ook. Wij waren ook allebei bang. Als je dan toch al in die achtbaan moet (en ik hou al niet van achtbanen) dan maar het liefst met je bestie. We leefden in een constante onzekerheid. Er was een onvoorspelbare massamoordenaar in onze levens geslopen, maar hoe wapen je je daar tegen?
De chemo’s waren zwaar voor de dames maar het ging goed. De goede afloop van de chemo’s vierden we met z’n vieren met een copieuze kaasfondue in Café Bern op de Nieuwmarkt in Amsterdam. Natuurlijk zouden we die kankerziekte verslaan! Onze vrouwen als dappere strijders met Jesse en mij als trouwe schildknechten aan hun zijdes. Het was een prachtige voorjaarsavond in 2023. Een vervelende hobbel, veroorzaakt door wat vervelende knobbels, op onze levenspaden, maar de eerste slag was voor ons. 1-0 en vastberaden om de voorsprong niet meer uit handen te geven. Klaar er mee, feest vieren en door! We vierden het leven die avond en proostten uitgebreid op de toekomst.
Waar mijn Mootje langzaam maar zeker herstelde en weer ‘gewoon’ haar leven op kon pakken en weer aan het werk ging, werd Joy na verloop van tijd weer terug geworpen naar de kille realiteit van het ziekenhuis. De ziekte was toch weer terug en ook nog uitgezaaid. Daar hadden wij het moeilijk mee. Dit muntje had ook onze kant op kunnen vallen. Maar het allermoeilijkste was het natuurlijk voor hen als gezin. En toen, even een sprongetje in de tijd, kwam de grote klap: Joy bleek ongeneeslijk ziek te zijn. En weer een sprongetje verder in de tijd was de hoop vervlogen en was Joy uitbehandeld. Een doodsvonnis. Eind februari was ik bij hen in Rotterdam. Lekker eten voor the family gemaakt en bij Joy op de slaapkamer met haar opgegeten. Ze klonk zwak en at weinig. Zachte stem, maar ze was er wel bij. We gaven elkaar een knuffel en ik hielp haar met eten.
En toen werd het dus donderdag 6 maart 2025. Ik was bezig aan mijn dagelijkse ochtendwandeling toen ik een appje van Jesse kreeg: het ging serieus niet goed met Joy. Ik belde gelijk terug. Joy was sinds een aantal dagen niet meer bij kennis en ze maakte reutelgeluiden. Die geluiden kende ik nog van toen mijn oma stervende was. Dat duurde toen niet lang meer.
‘Hoelang denk je nog dat het gaat duren?’, vroeg ik. Jesse wist het ook niet. Het konden dagen of uren zijn. Het voelt onrechtvaardig. Gevangenissen vol tinnef en dan gaan lieve mensen als Joy er aan.
Iets meer dan een uur na ons telefoongesprek, ik zat inmiddels al thuis te ontbijten, belde Jesse op met de mededeling dat Joy haar laatste adem had uitgeblazen. Een donderslag op de donderdag. Natuurlijk wisten we dat het niet lang meer zou duren, het was zeker geen donderslag bij heldere hemel, maar dat het zo snel zou gaan zag ik in elk geval niet aankomen. Of beter gezegd: ik wilde het niet zien. Ik had zo gehoopt dat Joy nog wat meer tijd met Jesse en de kinderen had gehad, maar het mocht niet zo zijn. Het lichaam was op. Dag lieve Joy, je hebt de betekenis van je naam eer aan gedaan. Je zorgde voor veel vreugde bij de mensen om je heen. Ik heb altijd genoten van je hartelijkheid en je warmte. Jesse zal, als de fantastische vader die hij is, jullie kinderen groot brengen en Mo en ik zullen er ook altijd voor ze zijn. Rust zacht, lieverd.
Rodweek 221 Bert Visscher
Humor is als eten. Smaken verschillen, zo is het nou eenmaal en in sommige smaken zijn er nou eenmaal geen compromissen mogelijk. Neem koriander. Je vindt het heerlijk en smaakverrijkend of je vindt het totaal niet te hachelen. Ik ken mensen die al over hun nek gaan als er ook maar een nanogram koriander door de maaltijd zit. Ze vinden het naar zeep smaken. Dat schijnt genetisch bepaald te zijn. Ik ben van team koriander, voorzitter van de fanclub. Je kunt mij begraven in koriander. Vandaar dat ik het in Thailand op culinair gebied uitstekend naar mijn zin had. En over Thailand gesproken: de hoofdstad Bangkok. Of je vindt het een groot stinkend overbevolkt mierennest met veel te veel toeristen of je vindt het geweldig. Daar zitten weinig grijstinten tussen. Ik behoor als cityboy tot de groep van Bangkok-lovers en heb zelfs wel eens overwogen om er een maand of drie te gaan wonen, al zie ik dat niet meer zo snel gebeuren.
En van Bangkok naar Bert Visscher is het natuurlijk maar een kleine stap. Ook voor deze cabaretier geldt de zwart-witte gedachtegang dat je hem ongelooflijk grappig vindt of dat je niet naar hem kan kijken zonder je kapot te ergeren aan hem. Ik behoor tot de tweede categorie. Zodra ik ook maar een glimp van hem op TV zie schakel ik in blinde paniek naar elke andere willekeurige zender over. Als ik hem maar niet hoef te zien. Ik vind hem een veel te drukke gekkebekkentrekker en ik kan me niet herinneren dat ik ooit om een grap van hem heb gelachen. Misschien zal de beste man heus eens een leuke grap hebben gemaakt, maar zoals een overdosis aan pepers in een maaltijd voor mij de smaak bederft, zo overheerst de ergernis om zijn drukke performance bij mij en dan kan ik ook om geen enkele grap van hem nog lachen. Vergelijkbaar met die Amerikaanse acteur, Jim Carey, ook zo’n vreselijke gekkebekkentrekker die mij de mondhoeken vrijwel nooit ook maar een beetje naar boven doet krullen. De enige die in mijn bijzijn ongelimiteerd gekke bekken mag trekken en die ik dan ook echt grappig vindt is mijn goede vriendin Mutriba.
Maar ik ken dus ook hele volksstammen die bijkans maagkrampen van het lachen krijgen zodra de heer Visscher alleen al het podium betreedt. En met één lid van die volksstammen woon ik dus samen. Mijn meisie vindt hem echt onbedaarlijk grappig. Zo grappig dat ze zelfs vanavond naar Carré gaat om zijn show te zien. En nou heb ik veel voor mijn Mootje over, ik loop desnoods naar de andere kant van de stad om haar favoriete noedelsoepje te kopen als de liefste daar trek in heeft, maar ze krijgt me werkelijk met geen tien paarden mee naar Bert Visscher, dus ze gaat in haar eentje en ik weet zeker dat ze het ontzettend naar haar zin gaat hebben en straks weer schuddebuikend van het lachen thuiskomt. Een van de weinige vormen van humor waarin onze smaken verschillen, want doorgaans lachen we om dezelfde humor. Misschien ligt het aan mij dat ik Bert Visscher niet grappig vind. Of het is genetisch bepaald. Dat kan natuurlijk ook.
Vrouw dus nu in Carré, ik gaf haar net een kus en wenste haar veel plezier. Ik ga vanavond lekker koken. Misschien wel iets met koriander.
Rodweek 220 De Gastenlijst
Iedereen die in muziek-, theater- of sowieso in het nachtleven werkt of heeft gewerkt kent het fenomeen gastenlijst. Ik heb een kleine twintig jaar in de Melkweg gewerkt en werd wekelijks bestookt met berichtjes of telefoontjes: ‘’ Hey Rod, zeg kerel, hoe is het nou met je? Lang niet gesproken! Alles goed, jongen?! Jeetje, waar blijft de tijd hè?’
Vervolgens ontspon zich dan een veel te lang gesprek over koetjes en kalfjes en dan kwam het hoge woord eruit waarvoor ik eigenlijk werd gebeld: ‘Zeg, binnenkort treden (ik noem maar wat) MC Flamoez en The Cunters op. Zou jij niet toevallig een gastenlijst kunnen regelen? Oh ja en mijn meisje wil ook mee, kan het met een plus één?’
Dit soort gesprekjes voerde ik meerdere keren per week. En als het om grote artiesten ging haalde ik makkelijk de dubbele cijfers. Bij Queens of the Stoneage en Snoop Dogg heb ik op en un momento dado zelfs mijn telefoon uitgezet omdat lui op de meest onmogelijke tijdstippen belden. Ineens hingen er mensen aan de lijn die ik bij wijze van spreken sinds de brugklas niet meer had gesproken. ‘Ja, hoi, lang geleden, alles goed? Mooi. Zeg, ik heb een beetje een gekke vraag, maar zou jij….’
Toen ik in het nachtleven begon te werken was ik 21. En in het begin gaf ik vrijwel altijd wel aan toe aan alle verzoeken. Of ik deed er in elk geval m’n best voor. Later werd ik wat strenger in mijn gastenlijstbeleid.
1. Alleen voor mensen die ik minimaal redelijk goed ken en die ik ook nog aardig vind of iets gun
2. Voor mensen die me ook weleens bellen om gezellig af te spreken
3. Niet voor vage vriendjes van kennissen
4. Voor mensen van andere poppodia die mij bij hun tent vaak op de lijst zetten. In veel tenten had ik wel iemand lopen met wie ik zo’n deal had gesloten. Meestal maakten zij veel meer gebruik van mij dan ik van hun generositeit, maar die één of twee keer per jaar dat ik bijvoorbeeld naar Tivoli Utrecht of Patronaat Haarlem wilde had ik dan sowieso gecoverd, dus dat vond ik een prima deal.
Onderstaand, even met fictieve naam:
‘Hey Rod, je spreekt met Klaas! Ken je me nog?’
‘Euuuh nee.’
Ik bleek met die Klaas op school gezeten te hebben en hij was was op de een of andere manier aan mijn telefoonnummer gekomen.
Na enig nadenken kwam ik er achter dat die Klaas een ontstellende lul was die ik vroeger al niet mocht en hij mij ook niet. Kan gebeuren, dat je elkaar niet zo ligt, maar ga me dan niet twintig jaar later om een gunst vragen. Hij wilde naar een concert waar ik best nog wel een gastenlijstplek of twee voor over had, maar die wilde ik niet aan hem geven. Ik deed even drie seconden of ik er over nadacht en zei: ‘Hmm, nee sorry Klaas, gaat ‘m niet worden. Helemaal vol die lijst. En trouwens, waarom bel jij mij? We waren vroeger toch nooit zulke goede vrienden? Toch? Nou dan. Dag Klaas.’
Klaas hing op. Nooit meer gehoord. Gelukkig.
Voor mijn echte vrienden of zelfs nog wel die in de periferie van vrienden, oftewel kennissen, stonden deed ik wel moeite. Als mijn eigen gastenlijstplekken bezet waren dan zette ik ze die op die van een collega die toch niks met die plekken deed. Zo had ik Surinaamse collega’s die niet echt vrienden in de punkwereld hadden en had ik weinig vrienden die van nieuwerwetse hiphop hielden, dus dan mochten zij mijn lijst gebruiken. Zo hielpen we elkaar. Vond ik, voor mensen die ik echt kende nooit zo’n probleem om dat te regelen. Kleine moeite. En veel van die mensen trakteerden mij, als ik er ook was, op een drankje. Hoeft niet, maar ze deden dat gewoon, omdat ze het waardeerden dat ik een vet concert voor ze had geregeld.
Met al het gruis die ik uit een ver verleden kende had ik op den duur dus afgerekend. Daar deed ik niks meer voor. Je keek vroeger niet naar me om en toen ik in de Melkweg ging werken was ik ineens die toffe gast voor de gastenlijst. Zelfde als met die gozer die ik al wel lang kende en met enige regelmaat op de lijst zette en niet eens netjes ‘dank je wel’ tegen me zei als ie me zag. En die me ook nooit een drankje gaf. Of mensen die ik een graag gewilde gastenlijstplek gaf maar niet op kwamen dagen. Die vond ik nog irritanter: stond zo’n sukkel, die niet eens de moeite nam om af te bellen op de lijst, terwijl er een echte fan balend thuis zat. Met dat soort figuren was ik op den duur ook helemaal klaar.
En zo hield ik op den duur een select (maar nog steeds groot) gezelschap aan mensen over voor wie ik concerten regelde. Gewoon, omdat dat mensen zijn met wie ik vaak sprak of nog steeds spreek. Maar voor de eerste de beste flapdrol die ik nog van dertig jaar geleden kende deed ik later niks meer. Ik zou het zelf nog al beschamend vinden om iemand te bellen die ik vroeger amper sprak te bellen. Waarom zou je dat doen?
De periferie, de buitenring van vrienden, die belden eigenlijk het meest. De echte vrienden belden mij ook omdat ze mij aardig vonden en vroegen mij dan ook om eens lekker samen wat te eten of andere gezelligheid. Die mensen mochten en mogen altijd alles aan me vragen. De periferie, ach, het lag er een beetje aan wie het was en of ik ze echt mocht.
Mijn telefoon heeft twintig jaar lang wekelijks zoveel gerinkeld dat ie schor werd. Ik werd er bij tijd en wijle knetterend gek van. Ik was een soort eenmanscallcenter voor goedkope concertkaartjes. Tegenwoordig schrik ik bijna als de telefoon gaat. Maar dan weet ik in elk geval dat het mijn echte vrienden of mijn familie zijn die me me bellen. Mensen die mij echt willen spreken in plaats van dat ze iets van me willen.
Dat zijn de mensen die altijd op de gastenlijst van mijn leven staan. En als ze verkering hebben: dan zet ik er ook nog een plus één erbij.
Rodweek 218 Shitshow
Aankomende zondag ga ik met met mijn bloedgabber Jazz, al 35 jaar mijn broeder van een andere moeder, naar de wedstrijd tussen de legendes van Ajax en die van Real Madrid. Mooi affiche en er doen aan beide kanten mooie namen uit het lichtere of donkergrijzere verleden mee. Maar om het nou ‘de wedstrijd van de eeuw’ te noemen voert wat ver. De 86-jarige Ajax-legende Sjaak Swart die denkt dat hij nog moeiteloos in Ajax 1 kan meekomen zit ook in de selectie, evenals andere iets jongere heren die ik ken uit de tijd dat ik bij Ajax werkte. En die zijn er, zoals wij allen, niet jonger op geworden. Gewoon een leuke show-wedstrijd. Meer niet. Daarom moest ik nogal lachen toen ik de aankomende bokswedstrijd tussen een influencer die z’n prikkertje graag in een Leerdammertje steekt en een bejaarde bokser als ‘de bokswedstrijd van de eeuw’ werd aangekondigd. Voor wie de heren niet kent: de 27-jarige Jake Paul tegen de 58-jarige Mike Tyson. Een robbertje knokken waar de heren allebei niet armer van worden. Al laat die ouwe zich in elkaar rossen door die 27-jarige koter: dan houdt hij er nog tussen de 13 en de 20 miljoen dollar aan over. Er zijn dagen dat ik het niet op mijn rekening heb staan. En dan gaf die ouwe bij die malle staredown even een klein klapje op het gezicht van die Youtuber: het zal wel. Shitshow. Veel plezier. Ik lees wel wie er gewonnen heeft. Het is nou niet bepaald Mohammed Ali tegen Joe Frazier die in hun tijd wel het gevecht van de eeuw uitvochten.
In het echte leven zijn er serieuzere gevechten aan de hand. Het gedoe in Rusland en de Oekraïne en het eeuwige gezanik in Israël en Palestina. Ik trek vrijwel nooit partij in dat soort conflicten waar mijn omgeving en ik geen deel van uitmaken. Het is niet mijn oorlog, zoals geen enkele dat eigenlijk is. Ik vind het voor alle inwoners van die gebieden allemaal even verschrikkelijk. Ik zit niet naar een voetbalwedstrijd te kijken waar ik een voorkeur voor een ploeg heb. ‘Voetbal is oorlog’, is een legendarische uitspraak van Rinus Michels. Ik ben het daar nooit mee eens geweest. Een voetbalwedstrijd heeft slechts drie uitkomsten: de thuisploeg wint, de uitploeg wint of het wordt een gelijkspel. Meer smaken zijn er niet. Een oorlog kent alleen maar verliezers. Oorlogen gaan over de lijken van mensen die geen flikker te maken hebben met wat de hoge piefen bepalen. Mensen die huis en haard verliezen of hun land moeten ontvluchten om de eigenpijperij van de macht. En die mensen worden dan ‘gelukszoekers’ genoemd. Geluk is toch wat we allemaal zoeken?
Iedere burger op aarde wil gewoon een rustig leven zonder al te veel gezeik aan z’n kop. Als land A ineens besluit om land B binnen te vallen dan worden er nogal wat levens op hun kop gezet door machtswellustelingen die vinden dat het anders moet. Maar die staan zelf niet aan het front. De soldaten zijn kanonnenvoer voor de pervertelingen die vanuit hun pluche stoelen maar even bepalen wat er moet gebeuren. Jongens van 19 die net haar op hun zak hebben, die net hun eerste schreden op het liefdespad hebben gezet, die net weten hoe een koud pilsje smaakt, die net…. Alles aan het ontdekken zijn. En die moeten dan sterven voor hun moederneukende vaderland. Dat is te afzichtelijk voor woorden.
Ik was er dan ook vrij duidelijk in tijdens mijn militaire dienstkeuring op 15 maart 1995 in Amsterdam op basis Kattenburg, ik was achttien jaar en drie dagen oud: ik had er totaal niet de minste interesse in om mijn vaderland op die manier te dienen. Ik had wel wat beters te doen. En dat liet ik ook in woord en gebaar blijken door zo ongeïnteresseerd en verveeld mogelijk te doen teneinde de hoge heren te overtuigen dat ze aan mij niet zo veel zouden hebben. Ik deed (en was) chagrijnig. Ik had helemaal geen zin in dit gekutklooi aan m’n hoofd. Dat ze maar niet dachten een gemotiveerde soldaat te krijgen. Desalniettemin werd ik goedgekeurd. Ik voldeed aan alle fysieke en mentale eisen. En ik had drie borden nasi goreng en rendang op. De lunch was uitstekend voor een Indo, dus mijn humeur was al een stuk beter. Ik werd na afloop van dat hele gedoe op het kantoor geroepen: ‘Rijsdijk, wil jij eigenlijk wel in militaire dienst?’ Kennelijk was mijn complete apathie toch een beetje overgekomen. Ik vertelde de pief van dienst in alle serieusheid dat die hele shizzle voor mij niet zo hoefde. Ik vang een kogel voor mijn meisie, mijn familie en mijn vrienden, maar niet voor het hele land. Ik groeide in mijn betoog en vertelde dat ik ook niet zou kunnen schieten op iemand van mijn leeftijd die zijn uniform toevallig in een ander land heeft gehad. Iemand die onder andere omstandigheden misschien wel een vriend van mij had kunnen zijn. Vrede voor de natie, maar ik ben geen nazi ouwe! Dat ‘ouwe’ zei ik er dan weer niet bij, maar dat staat leuk in het verhaal, toch?
Gelukkig had ik de tijd mee. In 1995 stond de dienstplicht op de helling, dus iedereen die niet per se wilde hoefde ook niet per se met de hele shitshow mee te doen.
‘U kunt gaan Rijsdijk, u hoort nog.’
Ik kreeg inderdaad een tijdje later nog een brief. Dat ik in geval van nood alsnog ingezet zou kunnen worden. Nou kende ik een aantal jongens, net iets ouder dan mijzelve, die net over de grens in het Duitse Seedorf waren ingezet om hun militaire dienstplicht te vervullen. En die zeiden allemaal: ‘Nou als die Moffen ergens de grens over hadden kunnen gaan was het bij ons!’ Die zaten alleen maar te zuipen en te roken. Dat deed ik ook, maar dan gewoon lekker thuis in Amsterdam. Dat vond ik een stuk relaxter. Volgens mij was ik tot mijn 45e nog oproepbaar, maar die leeftijd ben ik ook al gepasseerd, dus sorry Nederland: ik ga nu officieel geen kogels meer voor jullie terugkoppen! Voor zover ik dat al van plan was.
En nu zijn er dus constant oorlogen op micro-, meso- en macroniveau. Dus tussen individuen, groepen en op hoger niveau. Nou ben ik niet zo’n ruziemaker, maar als ik al ruzie heb dan beperk ik me tot microniveau. Aan ruzies tussen groepen heb ik nooit meegedaan. Vechtpartijen van mijn club Ajax met een rivaliserende club? Werd ik gebeld om bij Diemen of in de Bijlmer fans van Feyenoord of ADO op te vangen. Fuck off. Zoek het uit, maar niet met mij erbij. Daar heb ik echt nooit aan meegedaan.
Mijn mond is de lont en mijn pen is de bom. Gewelddadiger wordt het niet in mijn leven. Mensen die niet kunnen praten en/of schrijven gaan vechten. Dat is prima op een schoolplein (microniveau), maar met groepjes tegen elkaar vechten (meso) of in het ergste geval oorlog voeren (macro) wordt het al een stuk vervelender. Weet je, zoek het uit. Ik ga zondag dus met mijn broer van een andere moer naar die gekke showwedstrijd. We zitten op de F-Side. En daar gaan we van alles vergieten, maar geen bloed. Wij genieten van voetbal en onze vriendschap. En dan zijn we even heel ver weg van de shitshow die de wereld momenteel is.
Rodweek 215 Ronselen
Ach vroeger in de buurt, vroeger. Dat waren nog eens tijden. De schepen waren nog van hout en de kerels van ijzer. Tegenwoordig is het omgekeerd. Die quote heb ik even gepikt van wijlen Bobby Haarms, ‘de goede beul van Ajax.’ Maar nog ver voor Bobby Haarms zijn tijd had Amsterdam een haven van waaruit de scheepsbemanning werd geronseld in de kroegen op de Zeedijk. Onder invloed van veel bier en grote beloftes vertrokken de mannen, uitgezwaaid door hun huilende vrouwen en kinderen vanaf de Schreierstoren naar verre oorden.
En zo ging het anno 2024 ook zo’n beetje, maar dan met de techniek van nu en zonder jankende partners. Ik kom weleens in Café Zilt op de Zeedijk. En wie daar ook komt is Isabelle, een Amsterdamse dame die stadstours en evenementen organiseert. Een echte organisatrice. Die kun je om een boodschap sturen. En zo werd Isabelle gevraagd of ze niet wat figuranten wist voor op een boot. Dus Isabelle ronselde in de groepsapp van Zilt en jawel, ze viste en had spoedig beet. Ik hapte ook.
Amsterdamned 2! Dat moest het wel zijn, want de opnames voor die film, het vervolg op de kaskraker uit de jaren 80: daar moest ik natuurlijk bij zijn. Enkele andere leuke mensen uit het café hadden ook hun medewerking toegezegd, dus ik had er helemaal zin in! Financiële vergoeding: nul euro, maar wel buffet en drankjes: helemaal prima. Amsterdamned 2! Natuurlijk! Elke trotse inwoner van de stad wil daaraan meedoen toch?
In de ochtend van de opnamedag appte Isabelle me dat er een afzegging was en of ik nog snel iemand wist. Even denken. Vrouwlief kon niet, die moest werken, dus mijn idee: ik post een ronselende Facebookpost en dan hap ik vast wel iemand binnen. Ik heb een groot netwerk. Verzameladres in het centrum van Amsterdam erbij, komt helemaal goed, zo stelde ik Isabelle gerust. Mijn tactiek werkte. Er waren alleen wat kleine misverstanden.
Ten eerste was er maar één figurant nodig, maar de tweede was nog erger: het ging dus helemaal niet om de opnames van Amsterdamned 2!! Ik had dat om de een of andere reden aangenomen omdat de opnames voor die film toevallig in die week ook in onze buurt zouden zijn.
Het ging om een kerstfotoshoot voor een rondvaartrederij! Ik vond het al gek dat we kerstkleding mee moesten nemen voor Amsterdamned 2. Zou de kerstman worden vermoord in de film? Moord op het kerstdiner met het mooie decor van de grachtengordel als achtergrond? Ik had het allemaal al bedacht. Maar niks van dat alles dus.
Kortom: teleurgestelde mensen die zich meldden bij dat kantoor en die voor Amsterdamned 2 kwamen (op Louise na!). Dus toen ik bij dat kantoor aankwam (‘Dus jij bent Rodney’) werd ik even hartelijk bedankt voor mijn ronselende post op Facebook, maar werd mij ook vriendelijk doch dringend verzocht of ik het bericht even als de sodeflikker wilde verwijderen voor er nog meer mensen kwamen! Ik had het weer eens totaal verkeerd begrepen.
Na al deze consternatie gingen wij met vijf chique geklede personen aan boord van een prachtige houten rondvaartboot. En wat de bedoeling was: wijn drinken, hapjes eten en mooi wezen! Nou, dat kun je aan vijf goed getrainde horecatijgers goed overlaten! We hebben de hele middag gevaren n genoten van prachtige wijnen en exquise eten. En daar moesten we af en toe een beetje leuk bij kijken voor de foto’s. Er zijn slechtere manieren om je duffe dooie maandagmiddag te besteden!
Ik dacht eigenlijk aan sperziebonen, karbonade en een slobberwijntje voor het avondeten, maar we kwamen rondom gevuld de boot af. We hadden zeker geen scheurbuik, zoals ze dat vroeger op de schepen hadden. Dit was even andere koek!
Met een gezellige slok op meerden we weer aan van waar onze vaartocht over de majesteuze Amsterdamse grachten begon. En we hadden dan wel een aardig wijntje op, maar we spugen allemaal niet op een extra slok op de borrel, dus we zakten nog nog even af in wat nabijgelegen horeca voor een afzakker. Houten schepen, maar ijzeren levers! Het was een hilarische dag. Voor dit soort boottochten mogen ze me vaker ronselen!
Rodweek 213 Strandavia
Altijd voorzichtig wezen met wat je wenst, dat is een wijze les die ik ooit leerde. Maar soms gaat het dus toch weleens mis. Zo zei ik toen we twee weken geleden weer eens naar Agia Galini gingen tegen Mo: ‘Goh, misschien is het leuk om eens een dagje Heraklion te doen, of anders op de dag dat we terugvliegen, want we vliegen toch laat’. Uiteraard kwam dat er niet van. Wie de voorgaande columns heeft gelezen over onze ‘klootzakkendagen’ weet dat wij de meest luie vakantie ooit hebben gehad. We hebben elf dagen als twee lethargische slakken geleefd en dat was heerlijk. Waren we allebei erg aan toe.
Maar toch kwam mijn wens dus uit, maar dan niet op de manier zoals ik het vooraf had bedacht. Onze vlucht van Transavia zou op woensdagavond 4 september om 21.40 vertrekken. Onze vaste zwijgzame chauffeur Kostas zorgde er voor dat we ruim op tijd op het vliegveld waren. Even sigaretten kopen omdat die in Griekenland nog wel betaalbaar zijn, koffer inchecken en door de douane. So far so good. We hadden nog genoeg tijd dus die tijd hielpen wij vakkundig om zeep met potjes yathzee, wijn en een broodje. Heraklion Airport is een dodelijk saai vliegveld waar niks te doen is, dus we moesten ons even vermaken. En dat kunnen wij heel goed.
Toen kwam de melding dat de vlucht vertraagd was. En even later kwam de volgende melding dat de vlucht nog iets meer vertraagd was. Kan gebeuren. Nog maar een potje yathzee en nog maar wat meer van die kleine flesjes wijn erbij halen dan. Wachten is niet erg, maar je moet er wel wat te drinken bij hebben, ja toch?
We hadden goed zicht op de rij wachtenden bij de gate en inderdaad, op een goed moment kwam er beweging in de menselijke rups. Wij hoeven nooit zo als eerste te boarden dus we lieten de massa lekker lopen om enkele minuten later als de laatsten der Mo(!)-hikanen aan te sluiten. En toen zagen we de mensen die al tijd in de rij hadden gestaan ineens weer terugkeren. Wat was hier aan de hand?
De vlucht bleek dus harder gecanceld te zijn dan de gemiddelde BN-er van tegenwoordig. Technisch mankement, zo gonsde het door de rij. De informatievoorziening van Transavia was om het zuinig te zeggen nogal zuinigjes. Terug naar de bagageband om weer een eeuwigheid te wachten op onze koffer. Nou vind ik wachten op elk vliegveld al een hel (ik heb op mijn geboortedag bepaald niet vooraan gestaan toen ze het pakket geduld uitdeelden) maar op Heraklion lijkt het echt alsof de klok achteruit loopt. Ik kan daar slecht tegen.
Daar waren de koffers dan eindelijk, maar wat nu? De nacht begon inmiddels al te puberen, dus het werd vervelend. Alle passagiers werden vervoerd naar een hotel in de buurt van het vliegveld waar ze dus kennelijk plaats hadden voor zo’n 200 gestrande reizigers. Dat kon niet veel zijn dat hotel, zo dachten wij iets te voorbarig, maar dat viel dus allezins mee. Het was zelfs een behoorlijk goed hotel in Gornes Gouvon, een plaats die feitelijk niet meer is dan de snelweg tussen Chersonissos en Malia en waar toevallig een hotel neergeplempt is. We konden er nog een kleine vier uur slapen en ontbijten en om 8.30 werden we weer opgehaald. De nieuwe vlucht zou ons namelijk om 11.00 weer terug naar Amsterdam brengen. Niet zeuren. Het was nou eenmaal niet anders.
Met kleine oogjes de bus weer in, op naar het vliegveld. Eenmaal daar bleek ook die vlucht dus niet door te gaan. Navraag bij de servicebalie leerde dat er nog tien plekken op de avondvlucht naar Amsterdam over waren, maar dat we wel zelf moesten bellen. Hartstikke leuk, maar we waren natuurlijk niet enigen. Dus toen Mo na een goede tien minuten eindelijk door de wachtrij heen was gekomen waren die tien plaatsen al foetsie natuurlijk.
Volgende optie? Vrijdag 5 september 2024. Wederom om 21.40. Vingers gekruisd. Maar we moesten dus nog snel een goede plek dichtbij regelen. Agia Galini was net iets te ver weg en zo boekten wij een appartement in het centrum van Heraklion, dus ja hoor, de wens was uitgekomen.
Heraklion is geen wonderschone stad. Je kunt het moeilijk het Kretenzer Kroonjuweel noemen. Maar we hadden tenminste onderdak met een mooi uitzicht over de haven. Maar hoe hard we ons best ook deden: we konden er maar moeilijk van genieten. We waren simpelweg te moe. Dus in plaats van des avonds copieus op kosten van Transavia uit eten te gaan kookten we zelf een eenvoudig maaltje in ons appartement en om 21.00 lagen we er compleet af en vielen we in een comateuze slaap.
Om 10.00 de volgende ochtend moesten we ons tijdelijke onderkomen alweer verlaten en hadden we dus nog een uurtje of acht om Heraklion beter te leren kennen. En inderdaad, dat beviel een stuk beter. Net als in elke andere grote stad moet je ook hier niet in de grote straten zijn, maar in de charmante steegjes en zijstraatjes en dan kun je er zomaar een leuke dag hebben en heerlijk en betaalbaar eten en drinken. Maar om er een week op vakantie gaan: nou nee.
Eind van de middag weer terug naar het aftandse vliegveld. Wijntje. Yathzee en goed uitgerust. En zowaar. Onze vlucht ging. We krijgen dus nog een standaardsom geld terug voor de vertraging en hopelijk ook het grootste gedeelte van onze gemaakte kosten en gederfde inkomsten.
Maar ik heb m’n dagje Heraklion, twee zelfs, gehad. Met dank aan het onvolprezen Strandavia.
Kretenzer Klootzakkendagen (3)
3306, 5398, 4378, 4477, 3817, 4406 en 6868: het zijn de magere cijfers van mijn stappenteller van de afgelopen zeven dagen. Als de stappenteller een Olympische discipline was zou ik met de cijfers van de afgelopen dagen niet in de buurt van een gouden plak komen. Thuis in Amsterdam is het absolute minimum op een luie dag 10.000 stappen en op een topdag tippel ik zomaar rond de 20.000 stappen door de stad. 10.000 stappen is ongeveer 7 kilometer. Vanaf Chateau Waterloo loop ik de Amstel rond, loop ik soms naar De Pijp om boodschappen te doen, loop ik naar de Jordaan om osseworst bij Louman te halen of naar Oud West om te werken of naar de markt te gaan. Dan lopen je stappen aardig op. En sowieso begin ik de dag altijd met een wandeling.
Als je 20.000 stappen in Agia Galini zet dan heb je het hele dorp minimaal zes keer rondgelopen. Ik begin ook hier met een ochtendwandeling. Boodschappen halen bij de supermarkt in de haven dan de berg weer op naar het appartement en dan begint het grote lethargische niks doen. Het is ook veel te warm om iets te doen. Het kwik tikt elke dag tegen de 35 graden aan en zonder enige vorm van inspanning biggelen de zweetdruppels over onze lijven.
Onze grootste inspanningen bestaan uit yathzee spelen, een wijntje drinken en aan het eind van de middag bedenken waar we gaan eten. Daar lopen we dan naartoe om te eten en dan gaan we weer terug die berg op. En dat ritueel herhaalt zich elke dag.
‘’Maar een beetje wijn zuipen en spelletjes doen dat kan je toch in Amsterdam toch ook?’’
Jazeker, maar met dit verschil dat we in Amsterdam altijd meteen ‘aan staan’ als we wakker worden. Er moet altijd wel iets. Werk, privé, whatever. Hier moet niks. We staan hier niet de hele dag aan. Hoogstens op een waakvlammetje. En dat is fijn. Hier kunnen we gewoon lekker klootzakken.
Aankomende maandag gaan we iets doen wat op een activiteit lijkt. We gaan midgetgolfen met onze vrienden Vicky en George. Met die achttien holes die we moeten aflopen probeer ik mijn abominabele stappentellergemiddelde van deze week nog enigszins op te krikken.
En nou loop ik deze vakantie voor mijn doen al extreem weinig: Mo loopt nog veel minder. De enige stappen die zij maakt is als ze van het balkon naar de koelkast loopt om wijn voor ons in te schenken. En om in de avond ergens te gaan eten. Dat is niet om haar belachelijk te maken: ze houdt gewoon niet van wandelen. Ik kan haar vrijwel nooit verleiden tot een lekkere wandeling. En in de ochtend al helemaal niet. In de middag met een eventuele stop op een terras is kansrijker. Mo loopt al genoeg op haar werk. En daar is wat voor te zeggen. Ik loop ook veel tijdens mijn horecawerk, maar ik vind wandelen in mijn vrije tijd heerlijk en ontspannend. En dan kan ik ook lekker nadenken over de stukken die ik wil schrijven of over andere zaken. Dat heeft niet iedereen.
Vandaar dat ik laatst zowat een tia kreeg toen mijn liefste tijdens het eten ineens zei: ‘Zullen we van de week eens de pier af lopen? Dan kunnen we ook nog een stukje naar boven klimmen.’
Ik wist niet wat ik hoorde! Even dacht ik dat mijn liefste door de hitte bevangen was, maar ze meende het echt!
Ik zal vandaag toch maar eens vragen of ze het echt meent. Ik zal mijn stappenteller aanzetten. En ondertussen klootzakken we lekker door.
Rodweek 208 Sjabbie Loods
Café Bax is een prachtig café aan de korte kant van de Ten Kate Markt in Amsterdam Oud West. Ik heb daar zes jaar met zeer veel plezier gewerkt, van 2007 tot 2013 en als ik er nog weleens in de buurt kom mag ik daar nog graag een drankje drinken, ingeschonken door mijn opvolgers. Het café herbergde in mijn tijd een bonte verzameling mensen. Niet alleen aan de bar maar ook achter de bar. En zeker in de keuken. Op zaterdagen, overdag, stond ik vaak met Robin achter de bar. Robin was een beetje de negen jaar jongere versie van mij. Mijn broertje van een ander moertje. Uiterlijk leken we op elkaar en ook qua humor voelden en vulden we elkaar perfect aan. We kregen al snel bijnamen als ‘de staartjes’ (allebei dezelfde coiffure), ‘de broertjes’, ‘Beavis en Butt-head’, ‘Duo Brak en Brakker’ en ‘Quik en Flupke’. En de eerste jaren werkte Mirco er als onze mentor en om ons in het gareel te houden ook vaak bij.
In de keuken stond de nog chagrijnigere versie van Meneer Aart, namelijk Aart. De even beroemde als beruchte bulderende broodjeskok van de buurt. Aart en de staartjes. En dankzij Aart kan ik nog steeds de beste uitsmijter van Amsterdam maken. Aart, geen idee waar en of je er nog bent, je bent bij iedereen compleet uit beeld geraakt na die tijd, maar daar ben ik je nog steeds dankbaar voor! Thanks ouwe!
Robin of Mirco, Aart en ik openden de tent op zaterdag vaak om 9.30. Dan hadden we een standaard ontbijt met een tosti, een verse jus, spa rood en twee paracetamol. Dan konden we er weer even tegen.
Iets later kwam José dan binnen. José was onze Braziliaanse afwasser en hulp. Een man van middelbare leeftijd. Volgens mij had hij ongeveer de leeftijd die ik nu heb, al zag hij er wat ouder uit. Hij sprak geen Nederlands en ook geen Engels en wij geen Portugees, dus de communicatie was nogal houwtje-touwtje. José lachte vooral veel. Zeker als Robin en ik weer samen als twee puberjongens liepen te kloten, te zingen en grappen uithaalden achter die bar.
Onze voorraad stond buiten het café, een paar deuren verderop in een loods. Als José daar dan wat moest halen vroeg hij altijd om ‘Sjabbie Loods’. Sjabbie betekende sleutel in het Braziliaans Portugees. Althans: het geschreven woord is ‘chave’, maar in een bepaald Braziliaans dialect spreek je dat uit als ‘Sjabbie’, zo legde mijn gabber die met een Braziliaanse getrouwd is mij uit.
Op een zaterdag was José te laat. Veel te laat. De zon scheen uitbundig en het beloofde een drukke dag te worden. Dan is het niet fijn als je geen afwasser hebt. Voor wie nooit in de horeca heeft gewerkt: die twee afwashandjes zijn dan echt meer dan nodig! Vergis je niet in de noodzaak van een afwasser op een drukke zaterdag. Net op het moment dat we hem toch maar eens wilden bellen zwaaide de deur met een knal open. Daar kwam José binnen gezwalkt. Zo dronken als een hoerentoeter. Helemaal van het padje. Nog uitbundiger lachend dan normaal.
Nou konden we hem in nuchtere toestand al amper verstaan of begrijpen, maar in zijn ladderzatte toestand was dat nog veel lastiger. Wat bleek, nadat we met veel moeite hadden ontcijferd waar zijn liederlijke toestand vandaan kwam: José was ergens wezen gokken, had daar heel veel geld mee verdiend en had meteen een enkele reis naar Brazilië geboekt. En dat had hij dus ook nog uitgebreid gevierd in de kroegen. De man was poepeloerus dronken.
Hij kwam de sjabbie loods nog even inleveren. Nog harder lachend dan we hem al kenden, dronken als een maleier, maar zo helder was ie nog net wel. José gaf ons nog een knuffel en ging helemaal holladijee en gierend lachend de tent weer uit. We dachten nog even dat ie terug zou komen. Maar nee. José bleef weg en kwam nooit meer terug.
We hebben die ouwe gek nooit meer gezien. Achter zijn aanstekelijke lach blonk een dikke traan. Hij wilde hier op zijn leeftijd niet meer zijn als afwasser, maar hij zat hier vast. Hij had geen geld of wat dan ook hier. Hij was niet naar Europa gekomen om een matig betaalde afwasser te zijn en in een klein kamertje te wonen. En toen won ie zomaar ineens de jackpot en pakte de kuierlatten. Wij waren natuurlijk even verbaasd, maar we vonden dat achteraf zo tof voor hem! Dan maar even wat harder werken die dag, maar José had al zijn poet op rood of zwart gezet, won en vloog zijn geluk achterna. Het was hem gegund.
De sleutel van de loods bleef, zolang als Robin en ik er werkten dan ook altijd ‘Sjabbie Loods’ heten.
Ik liep er laatst langs en ik moest heel even aan José denken. Ik hoop dat hij het goed heeft en dat hij soms nog weleens aan ‘Sjabbie Loods’ denkt en dan zijn mooie lach deelt daar in Brazilië.