Rodweek 217 Brillenhoofd


Eén van mijn favoriete columnisten was altijd Martin Bril. Hoewel Martin nooit vaak een bril droeg, hooguit een leesbrilletje als hij moest voordragen, vond ik hem wel echt een brillenhoofd hebben. Meer mensen hebben dat. Als mijn vrienden Marcel en Jesse hun bril even niet op hebben dan zien ze er vreemd uit voor mij. Die bril op hun hoofden hoort in mijn beeld volkomen onlosmakelijk bij hun uitstraling en persoonlijkheid. Ik heb absoluut geen brillenhoofd, vind ik zelf. Dat kan ook gewoon ijdelheid zijn, sterker nog, dat is het ook. Toch heb ik al bijna heel mijn leven slechte ogen. Mijn handicap is min vijf. Dat betekent dat als ik zonder mijn lenzen in wakker word dat ik de klok van de Zuidertoren niet of heel moeizaam met samengeknepen ogen kan lezen vanuit mijn bed. Terwijl het toch geen kleine cijfers en wijzers zijn. Zo’n paar keer per jaar denk ik dat mijn ogen wonderbaarlijk genezen ben. Dan word ik wakker en kan ik de klok duidelijk plotseling lezen. Maar een seconde later besef ik me dan dat ik tijdens het lezen in bed gewoon in slaap ben gedonderd en dat ik mijn lenzen nog uit moet doen.

Mijn visuele problemen kwamen aan het licht toen ik een jaar of elf was. Ik was best een goede leerling, maar op een gegeven moment kelderden mijn cijfers harder dan de aandelen van de Blokker momenteel. Reden: ik kon de sommen en zinnen op het bord niet meer goed lezen. Omdat te verbloemen vroeg ik even of ik naar de WC mocht en dan probeerde ik op de heen- en terugweg zoveel mogelijk te onthouden en er zo maar doorheen te meanderen. Dat ging soms goed. Maar steeds vaker niet. Dus dat ging opvallen. Ik kon ook de ondertitels van Miami Vice en The A-Team steeds moeizamer lezen, al kon ik dat nog maskeren omdat mijn Engels toen al goed genoeg was om geen ondertitels nodig te hebben.

Ik wilde gewoon absoluut geen bril. Ik vond dat totaal ontsierend voor mijn gezicht dus ik deed er alles aan om die mist voor mijn netvlies te niet op te laten vallen. Waarschijnlijk hoopte ik dat het tijdelijk was en dat het zich wel zou oplossen. Ik hoopte tegen elke realiteitszin in dat mijn wazige zicht zou oplossen als mist in de ochtend. Maar nee. Natuurlijk niet. Ik moest mijn strijd staken, het onvermijdelijke moest er een keer van komen. Al een misdadiger die naar het schavot werd geleid, teneinde zijn kop er af te laten hakken, zo liet ik mij meevoeren naar de opticien alwaar werd geconstateerd dat ik een handicap van min anderhalf had, dus daar moet ik al een aardige tijd mee rond hebben gelopen. Die sterkte is best een stevige instap voor een kind van elf. Dus ik moest aan de bril. Ik kon wel janken. Dus dat deed ik dan ook. Die bril deed ik slechts op wanneer het hoognodig was. Dus in de klas en bij het TV kijken. Op straat zeker niet. Als mensen aan de overkant van de straat naar mij zwaaiden zwaaide ik op goed geluk maar terug. Geen idee naar wie ik dan mijn hand opstak, maar het zou wel goed zijn.

Eigenlijk was het een soort rouwproces waar ik doorheen ging: in eerste instantie de ontkenning dat ik slechte ogen had, het probleem proberen te verdoezelen, daarna de woede en het verdriet en dan uiteindelijk de aanvaarding.

Toen ik begon te puberen en zelf wat geld begon te verdienen besteedde ik zo ongeveer mijn eerste centen aan contactlenzen. Mijn ogen waren doordat ik mijn bril slechts in de hoognodige gevallen droeg inmiddels al achteruit gegaan naar min vier. De eerste keren dat ik ze in moest doen: het was de hel. Nou heb ik al geen verfijnde ooghand-coördinatie, dus dat gepriegel met die lenzen viel me lelijk tegen. Ik stond een half uur eerder op om ze in te krijgen. Later plopte ik die lenzen binnen tien seconden op mijn oogbol, maar in het begin was dat bepaald geen sinecure. Maar toen ik er aan gewend was ging er een wereld voor me open. Ik heb nooit meer anders gewild.

Eigenlijk heeft bijna iedereen van mijn leeftijd inmiddels wel lenzen, een bril of op z’n minst een leesbril, zo dacht ik. Tot ik afgelopen woensdag met Menno (49) en Maarten (48), dus beiden net iets ouder dan ik voetbal ging kijken. Geen idee hoe we er op kwamen, maar ineens ging het over visuele beperkingen. En tot mijn verbijstering (en lichte jaloezie) bleken beide heren nog geen enkele last te hebben van ook maar enigszins beperkt zicht. Niet eens een leesbrilletje! Dat hoor (en zie!) ik nog maar zelden van mijn generatiegenoten.

Ik ben altijd blij geweest met mijn lenzen. Maar ik merk nu wel dat het voor mijn ogen wat rustiger zou zijn om bijvoorbeeld thuis af en toe een bril te dragen. Dus na een kleine vijfendertig jaar ga ik mezelf toch maar eens af en toe een brillenhoofd proberen aan te meten. Die overdreven ijdelheid ben ik inmiddels wel voorbij en tegenwoordig zijn de brillen een stuk flatteuser en modieuzer dan in de jaren tachtig, al hoef ik ook geen moeilijke Prins Bernhard jr-bril. Het paradoxale aan mij is wel dat ik zonnebrillen dan altijd wel mooi en cool heb gevonden. Als er één streep zon in die stad schijnt heb ik die Ray-Ban gelijk op m’n porem.

Samen met de brilloze Maarten en Menno zag ik, de valsspeler met lenzen, Ajax in de Kuip winnen met 0-2. Dik verdiend. Wij zagen dat het goed was. Maar dat had ik zonder lenzen ook nog wel gezien!

1 reactie

  1. Wat een herkenbaar verhaal! Ik moest lachen om het “willekeurig terugzwaaien” dat voelt als iets wat ik vroeger ook deed toen ik nog geen bril had. En die strijd met contactlenzen in het begin… heel herkenbaar! Hoe bevalt het om nu weer af en toe een bril te dragen? En trouwens, wat een mooie afsluiter met Ajax winnen in de Kuip is altijd goed om scherp te zien, met of zonder lenzen

    Reply

Leave a Comment.