Jarenlang waren mijn Nokia en ik onafscheidelijk. Althans, ik was serieel monogaam. Als er eentje stuk ging kocht ik gewoon voor een geeltje een nieuwe op de Kinkerstraat. Ik kon er mee bellen en ik kon er een berichtje mee versturen. Meer had ik niet nodig. Buienradar? Je merkt het toch vanzelf als het regent? Ja, het is kut en vervelend. Maar smelt je er van? Nou dan. GPS? Je hebt toch een mond om de weg te vragen als je de weg even niet weet? Ik heb mij, sinds de komst van de mobiele telefoon eind jaren negentig altijd prima gered met een eenvoudige telefoon. En soms ook zonder. Echt waar! Ik vind het zelfs wel eens fijn als ik de telefoon thuis ben vergeten. Lekker: de hele dag niet gebeld kunnen worden. Geen blabla aan je kop. Zalig. En voor de komst van de mobiele telefoon in de jaren negentig, hoe deden we dat toen ook alweer? Oh ja: Gewoon, afspreken: 15.00 Leidseplein. En als je afspraak er om 15.15 niet was liep je weer weg en ging je gewoon je eigen ding doen. Dat we die barre tijd overleefd hebben, het mag een godswonder heten.
Maar sinds vandaag is alles dus anders. Ik ben namelijk ook tot het smartphonevolk toegetreden. Die telefoon, heel lief gekregen van een vriendin, lag al een jaar in de kast, maar ik was er nog niet klaar voor om ‘m te gebruiken. Nog te gehecht aan de heerlijke eenvoud van mijn goeie ouwe Nokia. En ik heb een bepaalde aversie jegens smartphonegebruikers. Ze gebruiken dat kolereding overal! In de tram, op straat, in de kroeg terwijl ze met hun vrienden zijn, tijdens etentjes en godbetert op de fiets en in de auto. Ik word daar intens treurig van. Wat een armoede moet het zijn als je niet eens gezellig met je vrienden in de kroeg kunt zitten zonder dat je de hele tijd met je telefoon bezig bent. Die aversie heeft gemaakt dat ik mij nog niet erg geroepen voelde om mij bij de swipende medemens te voegen. Alle grapjes in de kroeg over mijn ouwe gammele Nokia nam ik op de koop toe. Liever dat dan dat ik zo’n armoedige swiper ben die geen twee slokken bier in het café kan nemen zonder dwangmatig op z’n telefoon te moeten kijken.
Het is ook een beetje de angst voor mijn eigen verslavingsgevoeligheid. Straks ga ik het nog leuk vinden ook. En als ik om het even welke liefhebberij dan ook heb dan wil ik daar veel van. Ik ben geen amateur in dingen. Dat is altijd zo geweest bij mij. Op elk vlak dus. Die zelfkennis heeft er gelukkig ook voor gezorgd dat ik bijvoorbeeld nooit zo’n drugsjongen ben geweest: dat is veels te leuk voor mij. Afblijven dus. Laat mij het maar bij m’n bier- en wijninname houden. Daar consumeer ik al ruimschoots genoeg van.
Ik was dus eigenlijk zinnens om de I-phone nog een tijdje in de lade te laten liggen, tot het lot vorige week anders besliste. Ik zat lekker op een terras in Sevilla. In korte broek en t-shirt, 28 graden, kom daar deze week in Nederland maar eens om. Biertje en een schaaltje olijven voor mijn snufferd toen ik iemand een SMS wilde sturen met de ouwe trouwe Nokia, ik was even alleen. Maar helaas, terwijl de Sevillaanse zon uitbundig scheen en zijn stralende licht over ons uitstortte, doofde het licht bij de Nokia. Hij liep al op z’n einde, maar dat deed-ie al twee jaar. Steeds wanneer ik dacht dat die ouwe nu echt kassiewijlen ging dan kreeg-ie weer een opleving en dan ging het weer een tijd lang goed. Maar dit keer was het menens. Ik voelde het: mijn Nokia was definitief overleden. Op een Spaans terras. Terwijl ik een olijf in m’n mond had.
Twee dagen later, terug in Amsterdam, naar de telefoonwinkel gegaan. Met de smartphone. Ik moest er maar eens aan geloven en met knikkende knieën stapte ik de winkel binnen. De verkoper, zo’n vlotte jongeman, zinnens om mij van alles aan te smeren, begreep gelukkig al snel dat hij hier met een totaal debiel peutertje op het gebied van smartphones te maken had. Sterker nog, een gemiddeld 21e eeuws peutertje, al dan niet debiel, snapt meer van die krengen dan ik. Ik kreeg de tijd om te bedenken wat ik precies wilde. Na een paar dagen bedenktijd koos ik, na wat advies, de abonnementsvorm die het beste bij mij past.
Ik heb inmiddels ook Whatsapp geïnstalleerd. Dus die eeuwige besmuikte ‘’Jij en m’n oma zijn de enigen die ik nog SMS’’-opmerking, meestal gevolgd door een bulderende lach om hun eigen hilarische opmerking, is nu verleden tijd. Ome Rod kan gewhatsappt worden. Zie dat overigens niet als een uitnodiging om mij klakkeloos aan allerlei Whatsapp-groepen toe te voegen. Met al te vermoeiende Whatsapp-groepen ben ik bijzonder snel klaar. Wie van mijn collega’s een dienst wil ruilen kan mij best bellen of appen en voor een tripje of een evenementje kan zo’n groep ook best handig zijn, maar ik wil gewoon niet de hele dag constant worden lastiggevallen met ellenlange gesprekken, discussies en oeverloos geouwetyfushoer over niks. Als zo’n groep me ook maar een nanoseconde verveelt dan stap ik eruit. Dat was meteen het eerste dat ik uitzocht: hoe stap je uit een Whatsapp-groep. Dat bleek gelukkig zo simpel te zijn dat zelfs een atechnische dinosaurus als ik dat gelijk snapte, dus dat komt goed. De ouwe trouwe Nokia ligt levenloos op mijn bureau. Die ouwe zwaait vandaag eervol af. Richting het vullis. Vandaag is het 1 november 2018. Ik stap, op telefoongebied, nu, als één der laatste der Nokiakanen de 21e eeuw in. Hell has finally frozen over. Het zal mij benieuwen. Het is ook wel weer leuk zo’n nieuw speledingetje. In de 20e eeuw hadden we Joop Klepzeiker, noem me in deze tijd maar Joop Appzeiker.
Ha ha, top Rodney!