Mijn vriendin en ik namen maar eens poolshoogte, want heel erg bevorderlijk is het natuurlijk niet om op zaterdagavond om 19.00 op de Witte de Withstraat te liggen. Zou ie een hartklapper hebben gehad? Er stonden meer mensen bij. Een meisje had 112 al aan de lijn en Tony stond er bij. Tony is een van onze buurtgekkies in De Baarsjes. Een zwakbegaafde alcoholist met een stem als een roestige slijptol en een accent dat platter is dan een doodgereden duif.
Het meisje dat 112 aan de lijn had vroeg wat meneer voelde. Een pruttelend ‘aaarrrghhh…’ was het antwoord. ‘Heeft u gedronken?’, vroeg het meisje verder… ‘Hij hep HEEL VEEL gedronke!’, antwoordde Tony met een driedubbele tong. Een halve literblik goedkoop supermarktbier naast de man was de stille getuige en even nietszeggend als zijn eigenaar die maar wat lag te kreunen en te steunen op straat. De man had geen hartklapper gehad, hij was gewoon zo lam als een kanon op z’n muil gedonderd, dat was mijn diagnose. Gelukkig had hij zijn zuipmaatje Tony bij zich die zich als crisisarts opwierp. ‘Ik DENK dat ie z’n rib hep gekneusd!’, lalde Tony met een zekere stelligheid tegen het meisje die maar geduldig vragen bleef stellen.
Tony groeide in zijn rol van crisisarts. ‘DOET ‘T HIER PIJN?’ Hij drukte lukraak op wat plekken en zijn vriend kreeg er nog steeds niets anders uit als wat dronken gegorgel. ‘Ga maar effe op je rug legge!’, beval Tony en hij begon aan de stoepligger te draaien. Het meisje was nog steeds met een bewonderenswaardig geduld vragen aan het stellen met 112 in haar oor en dokter Tony lag maar te draaien aan en te lallen tegen zijn vriend. Met zulke dokters heb je geen vijanden nodig, dacht ik, en we liepen maar weer eens verder.