Rodweek #33  Het fluwelen eindje

Toen ik in 2010 met mijn toenmalige vriendin ging samenwonen in mijn huis aan de Marco Polostraat in Amsterdam-West kwamen haar opa en oma eens bij ons op bezoek. Opa Frits en oma Ans zijn  twee prachtige oude Amsterdammers met wie ik het altijd goed heb kunnen vinden. Ans had als kind in de buurt gewoond en vertelde dat ze het stukje straat waar wij woonden vroeger altijd ‘het fluwelen eindje’ noemden, omdat het een wat mooier gedeelte van de straat was waar de wat meer welgestelde mensen uit de buurt woonden.

Het is ook nog steeds het mooiste stuk van de Marco Polostraat, al zijn tegenwoordig alleen de huizenprijzen nog fluweel aan de straat. Toen ik in 1999, in de guldentijd,  in mijn woning kwam wonen werden de woningen er nog net niet weggegeven. Betaalbare huurwoningen in een buurt waar niemand wilde wonen, dus de koopprijzen waren ook nog niet zo achterlijk hoog. Dat is inmiddels allemaal anders. Een zoekopdracht op Funda leert dat voor een vierkamerwoning op het fluwelen eindje 625.000 euro mag worden afgetikt en voor een driekamerwoning van 80 vierkante meter, schuin tegenover waar ik woonde, 475.000 ekkies. Dan moet je de fluwelen eindjes dus flink aan elkaar knopen als je daar een hok wilt kopen. Ik betaalde voor mijn 80 vierkante meter onder de 300 euro huur. Dat is een fooi in het Amsterdam van 2018, al vond ik de huurprijs niet meer dan logisch en terecht gezien de staat van het huis. Een kleine greep uit de mankementen: enkel glas, open geiser, gaskachel, achterstallig schilderwerk, de kapotte treden in het trappenhuis, het licht op de gang dat vaak stuk was, de badkamer met de slappe douche en een balkon dat volledig gekaapt was door de plaatselijke duivenpopulatie die de boel daar naar hartenlust onderscheten. Ik noemde mijn balkon dan ook Station Duivendrek Centraal. Mijn verhuurders gaven geen ene reet om het huis en deden er weinig tot niets aan. Die hoopten alleen maar dat ik op een dag op zou rotten zodat ze de hut kunnen verbouwen en er de hoofdprijs voor kunnen vragen. Welnu, ze hebben hun zin.

Maar ondanks de beperkingen van het huis heb ik er geweldig gewoond, 18 jaar lang. Die buurt zal voor altijd in mijn hart zitten. Maar nu woon ik dus in mijn nieuwe buurt vlakbij het Waterlooplein en ik moet alles weer opnieuw ontdekken. Ik ben een wandelende comfortzone. Ik had in West overal mijn vaste adresjes voor. Surinaams eten bij Gieta in de Balboastraat! De toko op de Vespucci voor kruiden. Vis op de Kinkerstraat. De slijter op Mercatorplein. De notenbar op de Jan Eef. Kaas bij ome Manus en olijven bij de Egyptenaren  op de Ten Katemarkt. Dagelijkse boodschappen bij mijn vaste Appie op de Postjesweg. Een niet al te groot filiaal waar ze vaak de bonusaanbiedingen die ze in de rest van Nederland wel hebben soms niet of te weinig op voorraad hebben. Of waar producten die over datum zijn nog in de schappen staan. Niet de beste Appie dus, maar wel eentje waar ik zelfs zonder mijn lenzen in de weg wist en binnen 5 minuten alle boodschappen had die ik nodig had. Ik kende alle kassadames en zij mij. Mijn nieuwe Appie zit op de Jodenbreestraat. Die is wat groter, uitgebreider en heeft een wat breder assortiment. En alle bonusaanbiedingen zijn er altijd ruim voorradig. Alleen staat alles compleet anders ingedeeld, dus de eerste dagen heb ik vooral heel veel rondjes gelopen op zoek naar van alles, maar ik weet er steeds beter de weg.  Midden in mijn nieuwe supermarkt staat om de een of andere reden een Sushi-bar waar Aziatische mensen verse sushi bereiden. Voor wie ze dat doen is me een raadsel, want ik heb er in de drie weken dat ik hier woon letterlijk nog niemand iets zien kopen. Ik heb er wel mensen stukjes sushi zien proeven, die dan vervolgens weer doorliepen. Aan mij  heeft de supermarktsushibar sowieso geen potentiële klant, want sushi is nooit mijn ding geweest. Als ze er nou een gewone bar neer hadden gezet met bier, bitterballen en blokjes oude kaas hadden ze op mijn clientèle kunnen rekenen.

 

Als ik klaar ben met boodschappen doen loop ik door de Jodenbreestraat naar mijn huis. Het is een buurt waar prachtige oude monumentale gebouwen en pakhuizen worden afgewisseld met, in sommige gevallen, compleet de plank misslaande affreuze jaren 70 en 80-architectuur. Als ik door de binnenstad van Amsterdam loop vraag ik me soms echt af wat de architect heeft bezield om zo’n fantasieloos vierkant gedrocht van oude Sovjetallure tussen al die mooie historische panden neer te kwakken. Nieuwbouw hoeft niet lelijk te zijn. Ik loop langs het Rembrandt-huis. Rembrandt woonde in zijn tijd ook in de nieuwbouw, maar de architecten van toen hadden toch wat meer smaak, naar mijn smaak. Bepakt en bezakt met teveel boodschappen beklim ik even later de trappen van het pakhuis waarin ik woon. Ik woon hoog, op de vijfde etage, zonder lift. Je vergeet geen pak melk meer bij het boodschappen doen, want het is best een eindje. Maar wel een fluwelen eindje.

1 Comments

Leave a Comment.