Rodweek 181 Jan Jongbloed, Aparteling

Het was in mei 2013 dat mijn vriend Kaan me belde: ‘’Rod, Johan Cruijff is NU in het Olympisch Stadion. Een of andere dag voor z’n foundation of zo. Weet ik veel. Blabla. Kom langs, ouwe! Gaan we met hem op de foto. Ik sport daar altijd, ik lul ons wel naar binnen.’’

Ik fietste in Olympisch tempo vanuit West naar het Olympisch waar Kaan mij al grijnzend stond op te wachten. Kaan is een ouwe Jordanees met een ontstellende grote smoel en hij lult minimaal vijf kwartier in een half uur. Wij naar binnen. Een vriendelijke jongedame van de receptie stond ons vriendelijk te woord en vroeg waar wij voor kwamen. Kaan stak een onnavolgbaar verhaal af, wat ik niet eens meer kan reproduceren, maar het kwam er op neer dat wij op het veld moesten wezen. Voordat de jongedame het verhaal had kunnen verwerken en een antwoord kon bedenken liepen Kaan en ik het veld al op.

Eenmaal op het veld stond onze held Johan Cruijff er. Druk bezig met sportoefeningen voor kinderen. Maar toen was Johan ineens even vrij. Hij liep plotseling zomaar in het wild rond, recht voor onze ogen. Dit was onze kans! Maar Kaan en ik verschrompelden van bijdehandte mannen tot mietjes. We hebben minuten lang als puberale bakvisjes om hem heen gedraald. En toen was ik het zat. Ik ben niet gezegend met heel veel geduld, ik houd niet van onnodig wachten, dus ik besloot het initiatief maar te nemen. ‘Laat mij maar, Kaan’
‘Eh… mijnheer Cruijff? Zouden wij misschien met u op de foto mogen?’
Cruijff was verpletterend normaal: ‘Ja, natuurlijk man!’

Ik zette de plotsklaps verlegen Kaan op de kiek met de Johan der Johannen en Kaan kiekte de verlegen mij. We bedankten Cruijff voor zijn tijd en aandacht en besloten dat het tijd was voor bier. Dit grote moment moest gevierd worden! De foto van mij en Cruijff hangt overigens nog altijd groot en prominent in mijn huis.

Aan de overkant van het Olympisch Stadion was een bar. Die bar heette vroeger Van Dijk, maar Anno 2013 heette de kroeg Jozz. De uitbaatster heette Nicole en waar kwamen we achter? Nicole was de dochter van Jan Jongbloed! De enige keeper die twee WK-finales namens Nederland heeft gespeeld. We hadden, onder het genot van veel bier een leuk gesprek met Nicole, ook over haar vader. Over dat ze als jong meisje weleens had geknokt op het schoolplein omdat kinderen haar pestten en zeiden dat haar vader die twee ballen 1974 tegen ‘die moffen’(de Duitsland-haat was in de jaren 70/80 nog groot) had moeten pakken.

Dat was mijn eerste kennismaking met de familie Jongbloed. Jaren later, in 2019, bracht ik met mijn goede vriend Robbert Tilli het boek ‘En Johan zag dat het goed was’ uit. Ter promotie en glorie van ons boek werden we uitgenodigd door Radio Noord Holland. Dat werd toen opgenomen ergens diep in Amsterdam-West, bij Slotervaart dacht ik. Om 9.00 in de ochtend. Op zaterdag. Godverdomme, klotetijd, ik had die nacht daarvoor nog gewerkt, dus met veel te weinig slaap en nog wat gammel op de benen kwam ik in de studio aan.

In de Studio presentator Leo Driessen, twee andere gasten waarvan ik de naam even kwijt ben en de vaste gasten Rinus Israël en Jan Jongbloed die daar wekelijks als een soort Stattler and Waldorff (die twee oude mopperkonten uit de Muppershow) de boel becommentariëren. Ik was (en ben) een fan van het programma en nu zat ik er zelf ineens, met twee WK-finalisten aan tafel! En Israël die als Amsterdammer in 1970 de eerste Nederlandse Europacup 1 had opgetild. Wel namens Feyenoord, maar die eerste cup kwam als eerste in Amsterdamse handen, vrienden uit Rotterdam!

De sfeer bij Radio NH is gezellig. Je wordt er onthaald met een bakkie koffie en een gebakkie, helemaal leuk! Vlak voor de uitzending was er nog even tijd om te roken. Ik stond daar buiten en ineens hoorde ik het onmiskenbare lijzige Amsterdamse accent van Jan Jongbloed achter me: ‘Hey jongen, heb jij een vuurtje voor me?’ En daar stond ik dan, ergens in Slotervaart een peukie te doen met een legendarische keeper. Grote klauwen had ie, dat viel me gelijk op. Waarom hij zonder handschoenen keepte, vroeg ik hem, want dat is best apart voor een keeper. ‘Dan voel je de bal beter, jongen’, was zijn antwoord.

Tilli en ik deden in de uitzending ons praatje over het boek en genoten ondertussen ook van het gemopper van Rinus en Jan over andere voetbalonderwerpen. Supermooi, eervol en tof dat wij daarbij mochten zijn!

Anderhalf jaar later werd ik via connecties uitgenodigd voor de presentatie van de scheurkalender over FC Amsterdam, de tweede club van Amsterdam die helaas geen lang leven beschoren was en maar tien jaar heeft bestaan, van 1972 tot 1982. Jan Jongbloed heeft er jarenlang gekeept. Er waren niet veel mensen op de presentatie in het Olympisch Stadion. Hooguit honderd. Misschien iets minder, misschien iets meer. Weet ik niet meer precies. Jongbloed met z’n droge humor en wat overdrijving: ‘’Ach, bij ons zaten er niet veel meer’’. Dat klopt ook wel. FC Amsterdam was nooit een publiekstrekker. Er zaten in dat enorme Olympisch Stadion uit die tijd vaak maar een handvol mensen. Waar er vijftigduizend in pasten!

Jan kon hoger op. Naar Ajax. Maar dat zag Jongbloed niet zitten. Ajax trainde op woensdag en dan moest hij zijn vaste visdag opgeven. Had ie geen zin in. Gedoe. Jan was een fanatieke sportvisser en had buiten zijn voetballoopbaan ook een sportviswinkel annex sigarenzaak in Oud West. Daarbij was Ajax niet zijn club. Te chique en te poenerig voor een arbeidersjongen uit West. Die waren voor DWS (later meegegaan in de fusieclub FC Amsterdam). Niet alle Amsterdammers waren toen voor Ajax. Jongbloed was een van hen.

Weer een jaar later kwam ik via een vriendin van mij in contact met Jan. Zijn dochter Nicole was op zoek naar een wandelmaatje voor haar vader en op de een of andere manier kwamen ze bij mij uit. Wat mij verbaasde was dat een man van zijn statuur en bekendheid niemand kon vinden om af en toe eens met hem te wandelen. Kwamen ze bij deze piemelepoges annex schrijver dezes terecht. Ik begreep dat niet zo. Wie wil er niet met een legende als Jan Jongbloed wandelen? Waar was de voetbalwereld om af en toe eens met Jan te wandelen? Ik vond dat gek. Ik ben op bezoek geweest in zijn huis in Amsterdam-Slotermeer om kennis te maken. Nicole was er ook. Jan herkende mij niet van onze voorgaande ontmoetingen, dus ik stelde mij netjes voor en sprak de oude goalie aan met ‘U’ en ‘Meneer Jongbloed’.
Dat werd snel afgekapt: ‘Ik heet gewoon, Jan hoor, jongen.’

Om het ijs te breken was de kledingkeuze voor die dag op een retroshirt van FC Amsterdam gevallen. Dat vond Jan leuk. Het shirt van zijn cluppie. We hebben een kleine twee uur lang gezeten. Koppie thee. Gebakkie. Gezellig. Lullen over van alles, veel over voetbal. Maar toch was het gevoel er niet helemaal. Ik had het idee dat, Nicole’s goede bedoelingen ten spijt, Jan gewoon niet echt op mij zat te wachten. Jan bepaalde zelf wel wat hij wilde en met wie. Dat werd niet uitgesproken, maar dat voelde ik al snel. De wandelingen zijn er dan ook nooit van gekomen.

Ik kreeg nog wel een exemplaar van zijn biografie ‘Aparteling’ mee. Gesigneerd en wel. De tekst die hij er voor mij inschreef: ‘Voor Rodny van Jan Jongbloed. Ik hoop dat je ook weer kan gaan sporten. Leuk shirt had je aan.’

Dat zinnetje over dat sporten vond ik grappig. Jan kende mij niet zo goed. De enige sport die ik bedrijf is nachtgymnastiek met mijn meisie.

De tekst op de achterflap van het boek typeerde de man wel: ‘’Ik hield van vissen, vrouwen en voetbal, precies in die volgorde.’’ Een aparte, op zijn manier humoristische doch enigszins nukkige man die zelf wel bepaalde wat hij belangrijk vond in het leven. Ik hou van eigenzinnige mensen. Ik behoor namelijk tot hetzelfde soort. Niemand die mij wat opdringt. En zo was Jan volgens mij ook.

Rust zacht, Jan. Je was inderdaad een aparteling.

Yoooo, hebbie nog een lekker boekie nodig? Ik heb nog wat exemplaren van mijn bundel Lockdownsyndroom liggen. 15 piek als ‘m ophaalt in Amsterdam, 19,50 als ik ‘m opstuur. Van elk verkocht exemplaar gaat een piekie naar de Voedselbank. Laat een reactie achter of stuur een berichtje naar [email protected]

Rodweek 180 In de buurt van Amersfoort

Jaren geleden kwam ik eens een Amerikaanse man tegen in de kroeg die er nogal verbaasd over was dat mijn vrienden en ik niet nu en dan eens naar Parijs gingen voor een avondje uit. Want dat is maar vier uur rijden. En wat zijn nou vier uurtjes voor een leuk avondje uit? Ik legde hem uit dat Nederlanders in het algemeen en Amsterdammers in het bijzonder afstanden al snel ver vinden. Zeg tegen een Amsterdammer dat er een feestje is in Amstelveen of in Haarlem en de Amsterdammer zal moeilijk kijken en verzuchten dat het wel leuk is, maar dat het ook wel een takkeneind weg is. Je zal het verdomme moeten kruipen, met je dichtbij! Zo redeneert de Amsterdammer. Laat staan als de Amsterdammer nóg verder van de natuurlijke habitat van beton en grachten moet reizen. Alles buiten de ring A10 wordt gezien als onmenselijk ver weg.

Mijn Amerikaanse gesprekspartner vond het bizar. Amerikanen kijken compleet anders naar afstanden. De Amerikaan kwam uit de buurt van New York, zo zei hij. Gaande het gesprek kwam naar voren dat het naar de stad New York nog zeker twee uur rijden was voor hem. Dat noemt een Amerikaan dus ‘in de buurt van’. Een Nederlander uit Groningen zal niet zeggen dat hij uit de buurt van Maastricht of Utrecht komt. Maar Nederland is klein. Ons landje zou in Amerika een kleine staat zijn. Volgens mij is alleen Maryland qua oppervlakte enigszins vergelijkbaar. De andere staten zijn allemaal veel groter.

Ik moest weer aan dit verhaal denken toen ik afgelopen week de show van Paulien Cornelisse zag. Iemand vroeg haar of ze in de buurt van Amersfoort woonde. Nou nee, in Amsterdam, antwoordde zij. Dat ligt er toch wel een dik half uur vandaan.

Als je Nederland als dartbord ziet en je gooit in de roos, dan raak je Amersfoort. Amersfoort is precies het kadastrale middelpunt van Nederland. Zo ongeveer elke plek op het vasteland in Nederland ligt op maximaal rond de twee uur rijden van Amersfoort. Als we de definitie van die Amerikaan volgen komen wij dus allemaal uit de buurt van Amersfoort.

Ik ben ook zo iemand die slechts bij uitzondering de wereld buiten de ring A10 verlaat. Maar daar is dus nu verandering in gekomen. Voor Uitjesbureau bezoek ik elke week een andere stad en daar maak ik dan een leuk verhaal over. Ik ga op zoek naar stadsgeheimen. Uitjesbureau organiseert personeelsuitjes en die heb ik voor verschillende steden uitgeschreven. Sommige steden kende ik alleen niet zo goed en om een idee te hebben over welke stad ik schreef ging ik dan naar zo’n stad toe, zoals bijvoorbeeld Maastricht, Enschede en jawel… Amersfoort. Ik was dus in mijn hele 46-jarige bestaan echt nog nooit in Amersfoort geweest!

Ik kwam er steeds meer achter dat ik Nederland eigenlijk helemaal niet zo goed ken. Ik weet door al mijn reizen prima de weg in pak ‘m beet Budapest, Londen, Antwerpen, Barcelona, Madrid, Parijs, Vancouver, Napels, Paramaribo, Bangkok en Agia Galini (OK, Galini heeft maar vijf straten), maar ik was dus nog nooit in Amersfoort geweest, op een half uur van Amsterdam. Dat is eigenlijk best raar. Ik ben met mijn vriendin naar Amersfoort geweest en ik vond het geweldig. Wat een plaatje van een stad. Niet om de verbaasde blasé Randstedeling uit te hangen die een keer uit z’n bubbel komt en ontdekt dat er ook buiten de A10 leven is, want ik wist wel dat Amersfoort een mooie oude stad is, maar het deed me wel realiseren dat ik behalve al mijn reizen buiten Nederland ook binnen Nederland nog genoeg te ontdekken heb.

Nadat mijn opdracht voor Uitjesbureau, het beschrijven van al die personeelsuitjes, erop zat baalde ik een beetje. Ik was van ‘mijn’ steden gaan houden. En toen bedachten we ineens het volgende: laat mij als ‘De Reizende Rijsdijk’ gewoon elke week naar een andere stad reizen, laat mij daar dingen ontdekken, daarover schrijven en dat gebruiken als aanvulling op de sites van Uitjesbureau. Een geweldige vrije opdracht die tof en uitdagend is om te doen en waarbij ik als bonus voor mijzelf Nederland eindelijk beter leer kennen.

Ik ben inmiddels naar Nijmegen (nooit écht geweest), Utrecht (wel vaak geweest) en Den Bosch (nooit geweest) geweest. En vorige week had ik een thuiswedstrijd in Amsterdam. Het is geweldig om te doen. Ik heb de leukste baan van Nederland. Morgen ga ik op stap in Zwolle. Een jaar of vijfentwintig geleden ben ik er weleens geweest, maar daarna ook nooit meer, dus ook Zwolle is een redelijk blanco vel voor me. Waar Zwolle ligt? Ergens in de buurt van Amersfoort toch?

Yoooo, hebbie nog een lekker boekie nodig? Ik heb nog wat exemplaren van mijn bundel Lockdownsyndroom liggen. 15 piek als ‘m ophaalt in Amsterdam, 19,50 als ik ‘m opstuur. Van elk verkocht exemplaar gaat een piekie naar de Voedselbank. Laat een reactie achter of stuur een berichtje naar [email protected]



Rodweek 179 Niks is onmogelijk

Stel je de volgende vergelijking voor: wereldkampioen voetbal Argentinië met Messi in de basis speelt tegen Andorra. Niets meer dan een verzameling postbodes, vuilnismannen, studenten en pizzabakkers uit een dwergstaat. Het decor is een kolkend stadion La Bombonera in Buenos Aires. Als je de toto voor een joet (tientje) moet invullen vul je blind een 1 in. Winst voor de thuisploeg. Daar win je niet veel op. Hooguit 10,05. Stuivertje winst. Zou je een 2 invullen, dus dat die verzameling goedwillende amateurs uit Andorra zou winnen en je hebt het goed: dan krijg je die joet keer duizend uitgekeerd!

Nou, en hier komt dus de vergelijking: op de ambiance na, wij speelden in een sporthal van Oost-Moldavische allure in Noord-Holland, komt bovenstaand verhaal behoorlijk overeen met de meest epische zaalvoetbalwedstrijd die ik ooit heb gespeeld. We schrijven winter 1996. En hoewel dat 27 jaar en dito kilo geleden is waren we niet heel erg afgetraind en van onze voetbalkwaliteiten moesten we het ook niet hebben. Op één jongen na, Edwin. Edje kon een goed balletje trappen. Edje was de vlag op de strontschuit die ons team was. De rest kon er echt geen reet van.

We speelden op een toernooi en de eerste twee wedstrijden gingen al niet heel goed. In mijn herinnering verloren we die allebei. Of misschien eentje gelijk, maar hoe dan ook: we waren bepaald geen favoriet voor de eindzege, zullen we maar zeggen. De derde ploeg in de poule was een team van Surinaamse en Antilliaanse jongens. Allemaal gozers die gruwelijk goed konden voetballen. Ze hadden van onze eerste twee tegenstanders roti kip gemaakt. Grote uitslagen, spectaculaire goals. Eén van de jongens in dat team was Brutil Hosé die ik nog kende van jeugdvoetbal. Brutil was hét grote talent van Ajax A1, het hoogste jeugdelftal van Ajax. Om zijn dure Ajax-benen te beschermen stond Brutil, die normaal gesproken spits was, op goal. Maar zijn matties konden dus ook heel goed voetballen.

De derde wedstrijd in de poule brak aan. Tegen die gasten. Het liep ons dun door de broek. Aangezien ze onze voorgaande tegenstanders al hadden verpletterd als een muisje onder een heipaal maakten we ons niet al te veel illusies. We waren al blij als we de nederlaag onder de 10-0 konden houden.

De wedstrijd begon zoals verwacht. We werden helemaal scheel getikt. Het snot stond ons voor de ogen, maar onze tegenstanders hadden één probleem: die bal ging er niet in. Ze schoten meerdere keren op de paal en de lat en onze keeper Mark keepte in zijn typisch jaren 90 felgekleurde keepersshirt (Denk Jorge Campos, Stanley Menzo) de absolute wedstrijd van zijn leven! Hij ranselde de meest onmogelijke ballen uit zijn doel. Soms met meer geluk dan wijsheid, maar die tellen ook.

Tot ieders verbazing, niet in het minst die van ons, stond het halverwege nog 0-0. De tweede helft begon met hetzelfde spelbeeld: zij waren veel beter. Ineens een uitbraak van ons team: Edje kwam ineens vrij voor keeper Brutil en scoorde brutaal de 1-0 voor ons! We waren uitzinnig, maar waren vol ongeloof. En onze tegenstanders nog meer. Die waren verbijsterd. ‘Hoe kunnen deze gasten….’ Ze werden ook narrig naar elkaar. Schelden naar elkaar als er weer eens een kans werd gemist. De mapangpangs en andere tropische vloeken vlogen over het veld. Hun onderlinge boosheid en frustratie sterkte ons, maar we werden nog steeds weggespeeld. De technische vaardigheid van die jongens was gewoon vele malen beter. De gelijkmaker kon niet uitblijven en en ja hoor, daar kwam ie dan: 1-1. Ze waren eerder opgelucht dan blij.

Nog een minuut of vijf te spelen en ineens stond Edje weer voor de goal, hij haalde vernietigend uit en liet Brutil kansloos: 2-1 voor ons! 2-1! Dit mochten we niet meer weggeven! Het werden de langste vijf minuten van mijn leven. Die jongens wilden natuurlijk niet van een stel kneuzen als ons verliezen en zetten alles op alles. Brutil ging ook, tegen de regels van zijn werkgever, nog even meevoetballen om goals te forceren. Wij vochten met ons leven, schoten ballen de tribune in, gooiden ons voor de kanonskogels van onze tegenstanders en deden alles om tijd te rekken. José Mourinho, de profeet van het lelijke doch effectieve afbraakvoetbal zou trots op ons zijn geweest. Na vijf minuten die een uur leken te duren blies de scheidsrechter het verlossende eindsignaal. Alsof we de Champions League hadden gewonnen juichten we als moegestreden tijgers. We hadden het onmogelijke gepresteerd!

Onze tegenstanders dropen meer dan teleurgesteld af, al waren ze wel zo sportief om ons te feliciteren met onze overwinning en hebben we er in de kantine samen nog hartelijk om gelachen. Ik ben blij dat er nooit een revanchewedstrijd is gekomen want dit hadden ze geen twee keer laten gebeuren, want dan zouden ze ons waarschijnlijk wel met 10-0 de perentuin in sturen, maar deze zege pakte niemand ons meer af.

Hoe ik op deze column kwam: ik ontving toevallig deze week het boek van Maarten Bax over de legendarische Ajax A1 over de jaren 90, de ‘Golden Boys’, waar Brutil deel van uitmaakte. Topscoorder met 39 goals in dat seizoen. De nieuwe Patrick Kluivert werd hij genoemd. Dat soort vergelijkingen vind ik altijd gevaarlijk. Het legt onredelijke druk op een jonge speler. Hoeveel nieuwe Cruijffs, Bergkamps en Kluiverts ik in mijn supportersbestaan als een slap plafonnetje niet heb zien bezwijken door die druk. En geheel toevallig postte mijn vriend Jesse een kleedkamerfoto van dat toernooi. Ik vertelde het verhaal aan mijn vriendin.

Maar enfin, de rest is dus geschiedenis. Brutil werd niet de nieuwe Kluivert. Hij kwam tot acht wedstrijden in het eerste van Ajax en scoorde daarin twee keer. Daarna volgde een weinig succesvolle loopbaan die hem door de eerste divisie en wat marginale buitenlandse clubs voerde. Jammer, ik had hem een prachtige succesvolle loopbaan gegund. Al was het alleen maar om te zeggen dat ik ooit eens van de topscorer van Ajax heb gewonnen. Maar helaas soms loopt het leven anders. En kom op, als je al niet van ons kunt winnen… Die wedstrijd leerde me één ding: niks is onmogelijk in dit leven.


Rodweek 178 Monster Magnet

Er zijn twee dingen in dit leven waar ik niet veel mee heb: de muziek van Monster Magnet en vissen. En met vissen bedoel ik dan de hengelsport, niet het sterrenbeeld (ik ben zelf een vissen) of een heerlijke dorade op mijn bord. Urenlang met een hengel langs de kant van een of andere prutsloot zitten in de hoop dat een vis zijn lippen laat doorboren door mijn vishaakje en het dier dan met een bloedlip weer teruggooien vind ik totaal onleuk. Ik vind luisteren naar het groeien van mijn haar nog leuker. Met de muziek van Monster Magnet heb ik nooit veel gehad. Een vroegere scharrel in de jaren 90 zei me ooit dat ze mij leuk vond omdat ik op zanger Dave Wyndorf zou lijken. Behoudens onze donkere lange haren zag ik weinig overeenkomsten, maar omdat ze mij leuk vond (en ik haar) liet ik haar in die waan. Ze noemde me ook altijd Monster Magnet. Dus ik dacht: prima, schatje, wat jij wilt, dan ben ik jouw Dave Wyndorf, zolang je maar lekker met me wilt… enfin, waar was ik…

Jarenlang heb ik aan hengelsport noch Dave Wyndorf gedacht, maar afgelopen zaterdag kwamen die twee desinteresses ineens op een wonderlijke manier samen. Via Facebook-vriendin Louise Heerschap die ik nog ken uit de tijd van de dansende bananen op Hyves werd ik geattendeerd op een evenement dat zij met een aantal mensen organiseerde: magneetvissen in de Amsterdamse grachten. Zij is verbonden aan het magneetvissersbedrijf Magnetar.

Ik ken toevallig een magneetvisser in Amsterdam, mijn goede vriend Ewart Tamminga. Als je ooit met je duffe kop je sleutels in de gracht laat vallen kun je Ewart een bericht sturen en dan hengelt hij met zijn magneethengel je sleutelbos weer op het droge.

Maar er zijn er dus meer, zo ontdekte ik zaterdag toen ik op de afgesproken plek op de Sloterkade aangefietst kwam. Tientallen magneetvissers uit het hele land hadden zich op een aantal plekken door de stad verspreid om oud ijzer uit de gracht te vissen. Doel van deze hengeldag: de grachten opschonen en de opbrengst van al het ijzer was bestemd voor het goede doel ‘Villa Joep’, een organisatie die zich inzet voor de bestrijding van neuroblastoom kinderkanker. De magneet kleefde dus als het ware aan twee kanten. Of ik daar een stukje over wilde schrijven. Natuurlijk!

Op mijn locatie waren al verschillende grote voorwerpen opgevist: een oude typemachine, een laptop, een ouwe fiets, een kluisje en nog wat andere curiosa die ik zelf niet zomaar in de gracht zou flikkeren. Maar nu ik er toch was vond ik het ook wel leuk om zelf eens een hengeltje uit te gooien en ik nam met de hengel van Vrouwschap Heerschap plaats tussen de professionele hengelaars. In de grote voetsporen van Ome Ewart! De mannen links en rechts van mij slingerden hun magneet zo ver mogelijk het water in, voelden of ze ‘beet’ hadden en trokken de magneet weer de kant op. Onze kant van de kade was al redelijk schoon gevist denk ik, want er werd weinig gevangen. Maar toen ik voor de vijfde keer mijn magneet de plomp in slingerde voelde ik ineens een klik! Vol verwachting trok ik mijn magneet omhoog en inderdaad, mijn eerste vangst als magneetvisser was een feit! Hoewel het leek op een soort afgekloven kippenpoot wisten mijn professionele collega’s mij te vertellen dat ik waarschijnlijk een oude kadehaak had opgevist. Maar hoe dan ook: mijn eerste vangst was binnen! Omdat ik zo competitief als de neten ben en mijn buren niks vingen wilde ik meer uit mijn nieuw ontdekte talent halen en van ze winnen! Hoewel het helemaal geen wedstrijd was. Ik hou gewoon van wedstrijdjes. Ik maak van praktisch alles een wedstrijd. Mijn collega’s van de dag waren ook niet op hoogte van mijn eerzucht. Gelukkig maar, ze zouden kunnen denken dat ik een maniakale gek ben. Dus vol goede moed slingerde ik de magneet nog een keer of vijftien in het grachtenwater. Helaas zonder resultaat.

Ik vroeg Louise wat de prijs van een kilo ijzer bedraagt. Zeventien cent de kilo. Mijn gevangen kippenbout annex kadehaak schatte ik toch al gauw op anderhalve ons, dus ik heb toch maar even mooi twee centen bijgedragen voor Villa Joep. Ik zal het dadelijk middels een donatie even aanvullen tot een wat substantiëler bedrag.


Wanneer de magneetvisserskaravaan in september weer terugkeert in Amsterdam haak (haha) ik graag weer aan om een hengeltje uit te gooien. Deze manier van hengelen vind ik wel leuk. You can call me Monster Magnet.

Yoooo, binnenkort lekker op vakantie en nog een lekker boekie nodig? Ik heb nog wat exemplaren van mijn laatste columnbundel Lockdownsyndroom liggen. 15 piek als ‘m ophaalt in Amsterdam, 19,50 als ik ‘m opstuur. Van elk verkocht exemplaar gaat een piekie naar de Voedselbank. Laat een reactie achter of stuur een berichtje naar [email protected]

Rodweek 177 Van Budapest tot Binnenhof

Afgelopen week waren mijn vriendin en ik in Budapest, Hongarije. Sinds mijn eerste stappen in de Hongaarse hoofdstad in 1994 ben ik er zeker een keer of dertig geweest. Ik hou heel veel van die stad. Of ik er ooit zou willen wonen? Geen haar op mijn rijkelijk begroeide hoofd die er aan denkt. Waar Nederlanders vanuit de onderbuik nogal eens klagen dat ze in hier een dictatuur leven: ga maar eens een tijdje in Hongarije wonen. Hongarije is op papier een parlementaire democratie, maar in de praktijk een dictatuur waar de ijzeren knoet van de rechts-extremist Viktor Orban regeert.

Als Westerse toerist die er maar even is heb ik daar, zolang ik mij netjes gedraag, geen enkele last van. Hoewel ik in Nederland goed kan rondkomen, maar ook weer niet puissant rijk ben kan ik in Hongarije met mijn westerse portemonnee een vorstelijk leven leiden.

Dat is dus niet de dagelijkse realiteit van de gemiddelde Hongaar die voor een hongerloontje werkt. De boodschappen kosten er ongeveer de helft van wat het in Nederland kost, maar als je vier keer zo weinig verdient dan hoef je geen hogere wiskunde te hebben gestudeerd om te weten dat het voor veel mensen echt sappelen geblazen is. In Hongarije zijn zaken als armoede, verslaving, criminaliteit, corruptie en slechte gezondheid dan ook veel meer aan de oppervlakte dan in Nederland. Veel zichtbaarder. En mensen kunnen er geen fuck tegen doen. Ze hebben niks te zeggen. Vooral voor jonge mensen is het leven er tamelijk uitzichtloos. Dat verklaart ook dat je niet overal even vrolijk en heppie-de-peppie wordt behandeld in een winkel of in een café. Veel mensen daar leiden gewoon een zwaar leven. Hongarije is geen Derde Wereld-land, maar zeker dik Tweede Wereld. Vraag een Hongaar naar het mooiste gebouw van Budapest en je zal als antwoord krijgen: het parlementsgebouw langs de Donau. En dat is ook echt de parel van de stad. Dezelfde Hongaar zal je daarbij ook toevertrouwen dat het gebouw van binnen het meest verrotte gebouw van het land is. Niet omdat het slecht onderhouden is maar vanwege de walgelijke regering die erin zit.

Kijkend naar en vergelijkend met Hongarije hebben wij het hier echt niet zo heel slecht als we weleens denken. Bij ons in Nederland is de regering incompetent, klungelig, onnozel, gek en zijn sommigen een parodie op een politicus, maar die eikels kiezen we zelf! En al jaren kiezen ‘we’ voor dezelfde sukkels. Met hier en daar nog wat clowneske partijen erbij die voor spek en bonen mee mogen blaten. En we hebben zo idioot veel smaken in partijen dat ik na de vorige verkiezingen een baard tot op de grond had kunnen hebben voordat er eindelijk een coalitie was. Want die wil niet met die en die sluit die uit als die meedoet en bladibladibla. We lullen wat af hier in dat gekke landje van ons. Maar wat we van die pannekoeken die ons regeren ook mogen vinden: Nederland is, hoewel ze ons van alles proberen op te leggen, geen dictatuur. We hebben deze lamballen zelf gekozen om ons te vertegenwoordigen. En dan kun je het eens zijn met de uitkomst of niet (ik voel me al jaren totaal niet vertegenwoordigd in deze regering): dit is de deal.

En terwijl ik dus even kort op vakantie was in het land van Orban klapte op het Binnenhof in Den Haag de regering uit elkaar. En Mark Rutte, samen met Orban de langstzittende premier van Europa, houdt het voor gezien. Nadat we eerst nog even een maand of vier demissionair gaan lopen te leggen te hannesen.

Ik hoop dat we verstandig gaan kiezen in november. Dat vier regeringen Mark Rutte ons land totaal niets hebben gebracht zou te denken moeten geven. En het lijkt me een goed idee dat we, hoewel de onvrede in het land groot is, ook elkaar eens wat minder de maat gaan nemen.

-Niet elke VVD-er is een empathieloze rechtse lul met teveel geld
-Niet elke SP-er is een blowende steuntrekker
-Niet elke PVV-er is een domme racistische boze witte man of vrouw
-Niet elke D66-er is zo koud als Kaag
-Niet elke Partij voor de Dieren-stemmer is een boomknuffelende veganist
-Niet elke BIJ1-stemmer is een militante verpester van de Nederlandse cultuur
-Niet elke PvdA-er is een VVD-light-achtige salonsocialist
-Niet elke Groen Links-stemmer is een extreem-linkse activist
-Niet elke CDA-er is een ouwe sufkut met een Gaastra-jas
-Niet elke FvD-er is een complotdenkende en boreale rassentheorie-verspreidende antivaxxer
-Niet elke Christen Unie-stemmer is een over-religieuze fatsoensrakker die alles wil verbieden
-Niet elke BBB-er is onderbuikstemmend klootjesvolk.

Behoudens de bovengenoemde stereotypes die er altijd binnen de partijen zijn hebben een hoop mensen uiteenlopende redenen om op ‘hun’ partij te stemmen. Laten we ook eens kijken waarom mensen stemmen zoals ze stemmen en op basis daarvan de dialoog aangaan in plaats van elkaar maar de hele tijd vanuit de ideologische loopgraven te beschieten. Hoeveel we ook op elkaar schieten: het schiet niet op en aan het einde is iedereen boos op elkaar. Oh ja, en als we het niet met elkaar eens zijn gaan we mensen met de dood bedreigen. Dat is ook heel hip tegenwoordig. Laat die achterlijke trend ook eens stoppen.

Begrijp me goed: ik ben het met heel veel zaken in ons land totaal oneens. Maar dan ook echt totaal. En van dat hele zooitje in Den Haag mag minimaal tweederde wat mij betreft Rutte en Kaag achterna. Maar geloof mij, mensen hebben hier burgerrechten waar ze in Hongarije natte dromen van hebben.

De fysieke afstand tussen het Parlementsgebouw in Budapest tot het Binnenhof in Den Haag bedraagt een kleine 1400 kilometer. De politieke afstand is echt nog lichtjaren verder.

Rodweek 176 De pijp aan Maarten geven

Wanneer ik mensen niet ken, bijvoorbeeld omdat ik ze alleen van TV ken, beoordeel ik ze aan de hand van het criterium: zou ik met hem/haar/het weleens een drankje willen drinken? Zou ik met die persoon een gezellige avond in de kroeg kunnen hebben? Lijkt de persoon mij sympathiek? In het geval van onze Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Maarten van Ooijen heb ik daar een duidelijk antwoord op: Nee. Hij lijkt me een totale gereformeerde lul met vingers.

Maarten van Ooijen is waarschijnlijk zo’n man die tegen z’n vrouw op een gezellig feestje zegt: ‘’Schat, dit is al je tweede wijntje he?’’ Een notoire party-pooper, met dat uitgestreken Christen Unie-hoofd. Iemand van wie je pils doodslaat zodra hij een ruimte binnenkomt. Een sportkantine bijvoorbeeld. En om te voorkomen dat een ieders pils doodslaat zodra hij binnenkomt in de sportkantine bedacht onze Maarten een revolutionair plan: laten we alcohol in de sportkantine verbieden!

In wat voor toestand deze 33-jarige bemoeizieke Christen Unie-snotneus dit uit zijn geloofhoofd heeft gekregen is me een raadsel. Hoewel Maarten dus Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is gaat hij dus voorbij aan het Welzijn van sportverenigingen en hun leden en aan het bestaan van sportclubs. Want hoewel bijvoorbeeld een voetbalwedstrijd uit twee helften bestaat draait een voetbalclub op de derde helft! Kantine-inkomsten zijn van levensbelang voor vrijwel elke sportclub!

Ik weet niet of onze Maarten zelf ooit op voetbal heeft gezeten, maar ik wel. 95 % van de mensen die op voetbal gaat kan er weinig tot zelfs geen klote van. Ik kon er dus echt geen klote van, maar ik vond het wel leuk om na afloop van mijn zoveelste rampzalige wedstrijd met de jongens van mijn team en soms met onze tegenstanders erbij gezellig een biertje in de kantine te drinken na afloop. En wel twee of drie of vier ook. En zo zaten er wel meer teams en toeschouwers gezellig onder het genot van een drankje lekker te kletsen over de wedstrijd. Biertje en lekkere borrelhapjes en kantinepatat erbij, fantastisch. De lekkerste patat wordt gebakken in voetbalkantines. Zal Maarten ook wel niet weten, vermoed ik. Maar even terugkomend op mijn punt: zaterdag- en zondagmiddagen, over het algemeen gedragen door vrijwilligers zijn van vitaal belang voor de clubs.

Wat is zijn doel? Probleemdrinkers van de sportcomplexen bannen? Beste Maarten, die heavy drinker komt toch wel aan zijn drank. Een heupflesje Bacardi is gauw gevuld hoor en een biertje naar binnensmokkelen is een koud kunstje. En anders gaat een dorstige lekker naar de kroeg aan de overkant: dus dan haal je omzet bij de sportclub weg en laat je het naar de kroeg in de buurt vloeien. En de jongens van de ‘bierelftallen’ blijven ook niet meer nazitten, want die willen na hun wedstrijd gezellig een biertje drinken en gaan dan ook naar die kroeg. Want wat is er lekkerder dan een ijskoud vers getapt biertje na je wedstrijd? Je bant de drinkers van de sportcomplexen maar je draait clubs de nek om. Je praat over tonnen op jaarbasis bij een amateurvereniging. Dat is veel geld voor een amateurclub. Laat staan hoe het bij een drukbezochte betaald voetbalclub is. Dan praten we over miljoenen.

Op deze manier zullen bij amateurclubs de contributies heel flink omhoog moeten en kunnen veel mensen hun sportclub niet eens meer betalen, waardoor je sport ontoegankelijk maakt voor veel mensen die graag willen sporten. En sporten is gezond, toch Maarten? Zou jij moeten weten als Staatssecretaris van Volksgezondheid. Weet je hoe je jouw domme en ondoordachte beleid noemt, Maarten van Ooijen: het kind met het badwater weggooien.

Maarten is dus van Volksgezondheid en gaat even bepalen dat mensen geen biertje na het sporten mogen drinken. Want dat is niet gezond. Van Maarten moeten we allemaal 115 worden. Waar bemoei je je mee! Het welzijn (ook in zijn takenpakket) van de sportclubs (ook zijn takenpakket) daar gaat onze Maarten volledig aan voorbij. Als clubs vanuit bijvoorbeeld geloofsovertuiging er voor kiezen om geen alcohol te schenken: prima! Maar laat clubs dat gewoon zelf beslissen. Nogmaals: bemoei je er niet mee!

Als dit ridicule en onzalige plan doorgang vindt dan vrees ik met grote vreze voor het voortbestaan van heel veel sportverenigingen. Die zullen dan allemaal de pijp aan Maarten moeten geven.

Yoooo, binnenkort lekker op vakantie en nog een lekker boekie nodig? Ik heb nog wat exemplaren van mijn bundel Lockdownsyndroom liggen. 15 piek als ‘m ophaalt in Amsterdam, 19,50 als ik ‘m opstuur. Van elk verkocht exemplaar gaat een piekie naar de Voedselbank (kijk, Maarten van Ooijen, dat is denken aan welzijn en volksgezondheid). Laat een reactie achter of stuur een berichtje naar [email protected]

Rodweek 175 Oorlog bij de flessenautomaat

Toen er behalve op flessen ook statiegeld op blikjes werd ingevoerd zag ik daar in eerste instantie alleen maar de voordelen van. Mensen zullen eerder geneigd zijn om hun blikjes en flesjes op te ruimen en niet meer op straat achter te laten, want ze krijgen er geld voor terug. En door de luie vieskezen die hun blikjes toch laten liggen ontstaat er een nieuw soort schaduweconomie: mensen die het statiegeld goed kunnen gebruiken als bijdrage voor hun boodschappen zullen de blikjes en flesjes oprapen en het inleveren. Het levert schonere straten en een extra centje op voor mensen die het nodig hebben. Win-Win-situatie!

En inderdaad, als ik nu na een mooie zomerdag mijn vroege ochtendwandeling langs de Amstel maak liggen er weinig tot geen blikjes en flesjes meer op de steiger meer terwijl ze vorig jaar nog bezaaid lagen met troep omdat veel mensen nou eenmaal te bescheten zijn om hun eigen zooi op te ruimen. Tot zoverre is mijn tevredenheid over het statiegeld dus volkomen gerechtvaardigd.

Omdat ik graag de zonnige kant van dingen zie had ik niet stilgestaan bij de schaduwzijde van het fantastische plan. Toen ik laatst mijn 3 Spa-flessen, een paar fruitsapflesjes en wat blikjes in wilde leveren bij mijn vaste Albert Heijn aan de Jodenbreestraat stond er een meneer met zes volle vuilniszakken vol blikjes bij de automaat. Hij had geen horloge maar wel de tijd. Hij deed rustig aan. Tot grote ergernis van de meneer achter hem die ook een aanzienlijke buit had gescoord en kennelijk wat minder ruim in zijn tijd zat. En daarachter dus ik en nog wat mensen die een paar huishoudelijke flesjes wilde inleveren. Dat ging nog een lang verhaal worden. De automaat accepteerde niet alle blikjes in één keer of gewoon niet, dus de statiegeldjager probeerde het dan weer opnieuw, soms een paar keer. De man achter hem werd steeds bozer en een ruzie kon dan ook niet uitblijven, het werd zelfs fysiek. De achterste man sloeg de voorste man met een lege colafles op z’n hoofd, om hem aan te sporen er wat tempo in te gooien, waarop er een boel geschreeuw en geduw volgde en waarop de beveiliging erbij kwam.

Ik zag het tafereel met verbijstering aan. Dit is Nederland anno 2023, waar de economie zo kut is dat mensen met elkaar op de vuist (of op de fles) gaan bij de flessenautomaat voor een paar piekies. Wat een armoe en wat een intense treurnis. Steeds als ik denk dat het niet gekker kan in dit land dan komt er weer wat nieuws.

Ik besloot niet langer meer te wachten. Ik heb meer te doen dan te wachten op 1,75 en nam mijn paar flessen en blikjes maar weer mee. En dat was al de derde keer die week. De wat oudere kassadame achter de servicebalie luchtte haar hart aan de mevrouw die voor mij stond. Ze foeterde er in prachtig ouderwets Amsterdams op los: ‘’Ik werk hier al twintig jaar in dit filiaal, er komen hier een boel gekken, dat is nou eenmaal de buurt, maar dit heb ik nog nooit meegemaakt. Zo zout heb ik het nooit gevreten. Het is godverdomme één grote ellende hier in de winkel sinds dat statiegeld op die blikjes zit. Elke dag oorlog bij die automaat, ze gooien er halfvolle blikjes in zodat de automaat vastloopt, of ze gooien het blikje leeg op de grond waardoor de hele vloer plakt en elke dag moet er een monteur komen. En mensen zoals u kunnen niet eens meer die paar flessen inleveren omdat zo’n aso een uur staat te klootviolen voor een paar rotcenten. Ik word er krankjorem van.’’

In de middag moest ik nog even een boodschap halen en ik liep dit keer naar de Appie in de Utrechtsestraat, met mijn tasje statiegeld. Ook hier schreeuwende en tierende mensen met volgeladen tassen bij de automaat. Ik nam mijn 1,75 maar weer onverrichter zake terug naar huis. Onderweg kwam ik drie opengebroken vuilnisbakken tegen waar de fanatieke statiegeldjagers op zoek waren geweest naar een paar duppies. Het geld ligt tegenwoordig op straat en dat is alleen maar goed. Maar de troep uit de gesloopte vuilbakken helaas ook, dat vind ik dan weer minder.

De Albert Heijn op de Jodenbree heeft de automaat nu al een paar dagen dichtgegooid. Stuk, zo staat er te lezen op een geprint A4-tje. Monteur is onderweg. Een totale lulsmoes natuurlijk. Het winkelpersoneel is er gewoon even klaar mee.

Ondertussen groeit ook bij ons thuis de statiegeldberg gestaag door. Ik hoop niet dat ze me bij mijn supermarkt lelijk aankijken als ik eindelijk m’n flessen en blikjes weer eens in kan leveren en met een volle tas aankom.

Yoooo, boekie kopen? Ik heb nog wat exemplaren van mijn columnbundel ‘Lockdownsyndroom’ liggen. 15 piekies als je ‘m ophaalt in Amsterdam of 19,50 als ik ‘m moet verzenden. Laat een reactie achter of stuur een bericht naar [email protected]

Rodweek 174 De Bijenkoningin

Behoudens alle grote sterren op Pinkpop stonden er nog twee grote optredens in ons kleine kokende kikkerlandje gepland. Beyoncé betoverde de Johan Cruijff Arena en ene Burna Boy stond gepland in een uitverkochte Arnhemse Gelredome. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik nog nooit van de beste man had gehoord. Dat ligt aan mij. Het is zo’n beginnend teken van ouderdom. Pak ‘m beet 20 jaar geleden ontging niks me. Ik volgde alle muziek. Ook de muziek die ik ruk vond. Ik wist wat er op 1 stond, wat de muzikale trends waren, wie de idolen waren.. Nu? Ik heb geen idee. Maar als (fantastische) bands als The Red Hot Chili Peppers en Queens of The Stoneage nog steeds de grootste acts zijn op Pinkpop dan is er kennelijk in die 20 jaar niet veel beters bijgekomen.

Beyoncé heb ik nog wel zien optreden! Lang geleden, toen ik in de Melkweg werkte was ik er bij. Zij speelde nog in het meisjesgroepje Destiny’s Child. Zo juist even opgezocht op het alwetende internet: dat was op 16 april 2000. Beyonce en de twee andere meisjes waren 18 jaar. Beyonce stond voor me in het bedrijfsleiderskantoor met haar manager. Ze was een beetje giechelig. Echt nog een meisje. Ik stond op een meter afstand van wat later toch tamelijk beroemde billen zouden worden. Ik herinner mij haar als niet al te groot. Je kon haar bijna als handbagage meenemen in het vliegtuig. De show was ook niet heel bijzonder, gewoon drie meisjes met wat ingestudeerde dansjes en Beyoncé al wel als de grote kleine blikvanger. Het was niet echt mijn muziek en ik was aan het werk, dus na een paar liedjes hield ik het weer voor gezien.

Dat zij zo’n superster zou worden kon ik niet voorzien. Als ik dan de beelden zag van die bombastische show in de Arena, haar prachtige dure jurk en haar podiumpresentatie van nu: dat is niet meer het achttienjarige meisje dat ik ooit zag optreden. Van jong popje uitgegroeid tot Queen B, de bijenkoningin. De kaartjes voor het optreden in de Melkweg zullen hooguit tussen de 25 en 35 gulden hebben gekost. Voor de show in de Arena varieerden de prijzen tussen de 62 en 202 euro. Een hoop geld, maar ik begreep dat ze een fantastische show heeft gegeven, dus voor de echte fan is dat het dan wel waard.

Dit in tegenstelling tot de meneer waar ik nog nooit van had gehoord, die Burna Boy. Die liet een vol stadion in de bloedhitte urenlang gaar stoven om vervolgens gewoon helemaal niet op te komen dagen. Terwijl hij, dat zag ik vanmorgen, in een van zijn liedjes zingt dat hij altijd levert. Die tekst mag ie dus ook aanpassen.

Ik heb het in de Melkweg wel meer mee gemaakt dat artiesten niet opkwamen dagen. Veelal in de hiphop, R and B en reggaehoek. Daar zaten vaak hoofdpijndossiers bij. Die waren dan vaak weer eens verdwaald in een coffeeshop en niemand wist welke, dus die waren dan onvindbaar.

Maar de grootste kloteklapper aller tijden was MOS DEF, die optrad onder zijn eigen naam Yasiin Bey. Fantastische rapper, maar wat zakte die als mens door het ijs. Hij kwam dus niet opdagen. Dat hoorde publiek pas na het voorprogramma. Hij bleek Amsterdam niet te kunnen bereiken omdat hij een vlucht had gemist. Het klinkt nog steeds als een kutsmoes, maar vooruit, die geven we ‘m. Een week later zou hij weer komen. Zijn publiek was vergevingsgezind en stond dus weer vol verwachting in de grote zaal van de Melkweg te wachten.
Dan zou je denken dat je na zo’n debacle als artiest alles doet om je fans te belonen met een topshow en misschien nog wat extra’s na de vorige teleurstelling. Een goedmakertje. Maar nee, meneer de superster kwam doodleuk weer dik anderhalf na het beloofde aanvangstijdstip het podium op banjeren. En meneer was vervolgens diep beledigd dat zijn publiek hem daarom uitfloot. Hij sprak zijn publiek dat dure kaartjes had gekocht als debiele kleuters aan. Ze moesten niet zeuren, hij bepaalde zelf wel wanneer hij het podium opkwam, hij was ze niks verschuldigd en wie dachten ze wel dat ze waren om hem uit te fluiten? Ze konden ook gewoon weggaan als het ze niet beviel. Hij is toch de artiest en zij niet?

Met zo’n attitude ben je schaamteloos en laat je gewoon een respectloze scheet in het gezicht van je fans. Na vier of vijf nummers beende hij ook kwaad het podium af. Ik heb nooit meer een plaat van de man opgezet. Zijn muziek is nog steeds fantastisch, maar ik kan het niet meer horen zonder erbij te denken wat voor een stuitend arrogante lul ik hem vind. Het was ook niet de eerste keer dat ik zoiets met hem meemaakte. In Paradiso al eens hetzelfde verhaal.

De fans van Beyoncé hebben in elk geval wel waar voor hun geld gekregen en die Burna Boy, wie dat ook moge zijn, heeft wat goed te maken met zijn fans. Ik hoop dat hij dat doet. Wees geen Yasiin Bey, die geen bij is, maar gewoon een vervelende stekende wesp is. Wees Beyoncé die als een ware bijenkoningin zorgt voor haar kolonie. Of wees in elk geval een werkbij die altijd levert. Dat zong je toch, Burna Boy? Ik ben er in elk geval niet ‘bij’.

Yooooo! Lekker stukkie gelezen? Daar is meer van. Ook in boekvorm! Ik heb nog een aantal exemplaren van mijn laatste columnbundel ‘Lockdownsyndroom’ liggen. Als je ‘m komt ophalen is ie voor 15 piek van jou. Als ik ‘m op moet sturen 19,50. Van elk verkocht boek gaat er een euro naar de voedselbank. Interesse? Laat een reactie achter of stuur een mail naar [email protected]

Rodweek 171 Kleine Mannen, lange Jannen

In de nieuwe Videolandserie ‘’My Massive Cock’’ worden een aantal mannen geportretteerd die een boomstam van een piemel met zich meetorsen. Formaat kinderarmpje. Nou scheppen veel mannen op over het formaat van hun mannelijkheid, maar de mannen in de docu (die dus écht een grote hebben) ervaren het hebben van een grote joekeloeres bepaald niet als een onverdeeld genoegen. Eerder een last dan als iets waar ze erg veel plezier van hebben.

Zo kende ik in mijn wilde uitgaanstijd een gozer die ook nog al fors aan de maat was, zo gingen de verhalen. Die kon een groot paard aan het janken maken als hij z’n broek naar beneden zou trekken. Het moest nog al wat zijn. Deze informatie had ik van een aantal vriendinnen en scharrels die op zijn erelijst prijkten. Niet alle dames waren even blij verrast als ze gulzig zijn broek open ritsten en vervolgens niet tegen een Amsterdams paaltje maar tegen het Monument op de Dam aankeken. De seks scheen nogal eens pijnlijk te zijn voor de ontvangende partij, desalniettemin heeft de man heden ten dage bij een redelijk petit dametje twee prachtige kinderen verwekt.

Mijn eerste aangezicht van iemand met een echt grote lul was van een jongen uit mijn junioren voetbalteam, Miguel. We waren dertien of veertien. Het was nog in de tijd dat de jeugd nog niet zo preuts was als in deze tijd, met hun onderbroekjes onder de douche, dus douchen deden wij gewoon in onze blote reet. Daar was niks bijzonders aan. En natuurlijk keken we naar elkaars lul en natuurlijk maakten we daar geintjes over. Op een dag speelde Miguel dus mee met ons. Miguel speelde eigenlijk een team hoger maar af en toe hadden wij het geluk dat hij met ons kneuzenteam meedeed. We waren dezelfde leeftijd, maar hij was minstens een kop groter dan de meesten van ons. En een stuk breder ook. Bijna een volwassen vent om te zien. En dat fysieke verschil zag je zeker ook onder de douche. De kleine Hollandse garnaaltjes van ons stonden in schril contrast met de tijgergamba van Miguel.

De kleinste grote fallus zag ik ooit op het platteland van Hongarije. Mijn vriend Ramses en ik gingen op kraambezoek bij vrienden van ons die net van Budapest naar Esztergom waren verhuisd, op de grens met Slowakije. Een dorpje in compleet niemandsland waar de tijd al lang geleden is stilgestaan. We kwamen binnen en op dat moment lag de kleine pasgeborene in zijn blote Jodokusje op een soort commode. Hoewel, Jodokusje??? Ramses en ik keken elkaar even aan en we dachten hetzelfde, dat wist ik. Dus toen we na ons bezoek weer door het desolate dorp liepen zeiden we allebei: ‘Kolere, zag je de lul van dat kind?’ We hadden allebei weleens een blote baby gezien, maar dit was echt niet normaal voor een baby. Kleine mannen, lange Jannen! Het kind is nu inmiddels achttien jaar. Als zijn apparaat zich na de bliksemstart in hetzelfde tempo heeft doorontwikkeld dan vrees ik dat hij nu drie benen heeft!

Als we het met auto’s vergelijken hebben de meeste mannen geen lullige Canta, maar ook geen te grote vrachtwagen die nergens doorheen kan. Gewoon, net als schrijver dezes, een gezellige middenklasser met wat kilometers op de teller die z’n werk altijd goed heeft gedaan. En de oude les die ik altijd heb geleerd: beter een kleine die steigert dan een grote die weigert! Anders sta je ook zo voor lul.

Zondag is het moederdag! Dan kun je natuurlijk met een lullig cadeautje aankomen, maar je kunt natuurlijk ook een gesigneerd boek van mij voor haar kopen! Of gewoon een boek vol lekkere stukken voor jezelf, dat kan natuurlijk ook. 15 euro per stuk als je het boek ophaalt in Amsterdam of 19,50 als ik ‘m voor je moet versturen. Laat een reactie achter op FB of stuur een berichtje naar [email protected].

Rodweek 170 Escapades

Iedere voetballer weet dat je op je hoogtepunt moet stoppen. Op welk niveau ook. Anders wordt het zielig. Dat moment was bij mij vandaag op de kop af vijfentwintig jaar en een week geleden. Ik piekte vroeg. Op de niet al te seniore leeftijd van 21 jaar en een maand hing ik mijn kicksen aan de wilgen. Andere werkzaamheden en studie vroegen even aandacht.

Het decor van mijn laatste wedstrijd was op een zonnige 29 april 1998 uit bij RKAVIC 7, diep in Amstelveen. Veld 3 op Sportpark Escapade. Toeschouwers: een hond die aan z’n ballen zat te likken, twee plaatselijke schone Amstelveense dames die de nodige aandacht trokken van ons team en twee oude mannetjes die echt niks beters hadden te doen op deze dag. Of het moest zijn om de lokale deernen te bewonderen. Om onze voetbalkwaliteiten kon het niet zijn.

Het was de dag voor Koninginnedag en na afloop van de wedstrijd zouden we met onze sterrenselectie nog even de de stad ingaan om dit voor ons tamelijk succesvolle seizoen met elkaar af te sluiten. Goed, we speelden dan weliswaar in de kelder van de kelder van de Amsterdamse onderbond, maar op ons betreurenswaardige niveau hadden we het bijzonder verdienstelijk gedaan. We konden tweede worden! We waren zelfs nog even outsider voor het kampioenschap, maar dat zat er op de laatste speeldag niet meer in. Samen met RKAVIC streden we nog om plek twee.

Omdat ik gewoontegetrouw niet was komen trainen die week stond ik wissel. Meestal kwam ik wel weg met mijn gebrek aan training, want we hadden vaak net niet genoeg of precies elf spelers. Dus dan kon ik altijd spelen. Maar op deze dag waren we zowaar compleet en we hadden ook nog een gastspeler uit een ander elftal, dus we hadden de ongekende luxe van twee wissels. Ik was dus een van de wissels, dus ik moest vlaggen. Gelukkig speelden we veel op hun helft dus ik kon heerlijk van een heerlijk lentezonnetje genieten langs de kant. En van de twee plaatselijke schonen langs het veld. Ik stond daar wel prima.

Na een kwartier in de tweede helft, bij een stand van 2-2, mocht ik dan toch de wei in. Het was een spannende wedstrijd. Wij moesten winnen om de tweede plek veilig te stellen. Zij ook. Ik moest rechtsbuiten spelen. Rechtsbuiten-adem. Maar ook het verdedigende werk schuwde ik niet. Bij een tegenaanval haalde ik de bal met een wereldactie van de lijn. Of die gozer schoot gewoon en ik stond precies goed in de weg. Sluit ik ook niet uit. Hoe dan ook: ik had een zekere tegengoal voorkomen.

Het einde van de wedstrijd naderde en de Amstelveners zetten zware druk op ons. De 3-2 voor RKAVIC hing in de lucht. Maar toen kwam het magische moment. Een lange uittrap van onze keeper, doorgekopt door de centrale middenvelder, onze spits passeerde hun laatste man en stond ineens alleen voor de keeper. De keeper redde knap op het schot van onze topscorer maar had niet gerekend op Lulletje Lampekatoen die de terugstuitende bal met een meedogenloze streep in de lege goal joeg. Of ‘m gewoon intikte. Dat zou ook nog kunnen. En zo werd het 2-3 voor ons, de scheidsrechter floot af en ik ging op de schouders het veld af. Dat kan zijn uit dankbaarheid voor mijn doelpunt of als dank omdat ik voor de wedstrijd had gezegd dat dit mijn laatste wedstrijd was. Laten we het voor de gezelligheid houden op de viering van mijn doelpunt. Een perfecte afsluiting van mijn verder niet al te verheffende tijd op de amateurvelden.

Ik was altijd op mijn best in de derde helft in de kantine en bij RKAVIC was het goed toeven met bier en prima gehaktballen. Wij waren al bezig met de warming-up voor Koninginnenacht. Hun keeper liep nog even langs me en stootte me knipogend aan: ‘Jij mag nooit meer invallen.’

Dat beloofde ik de doelman plechtig. En daar heb ik me tot de dag van vandaag aan gehouden. Mijn laatste officiële voetballende escapades waren op Sportpark Escapade.