Rodweek 219 Hey nigger



Op een mooie zonovergoten lentedag in 2006 had ik een afspraak op de Overtoom, aan het einde, al vlakbij het Surinameplein. Ik moest van de andere kant van de stad komen en had geen fiets bij me, dus ik pakte de tram. Vlakbij het Leidseplein kreeg de tram panne en het was niet bekend of en wanneer de tram verder kon rijden. Vervelend, maar de zon scheen, dus dat laatste stuk wandelen zou ook geen straf zijn. Dan maar iets te laat op de afspraak. Ik stapte de tram uit, stak het Leidseplein over en begon aan de schier oneindig lijkende Overtoomwandeling die traag door Oud West gaat, vrij naar Hendrik Marsman, kent uw klassiekers. Maar toen ik de Eerste Constantijn Huijgensstraat naderde zag ik ineens die tram weer aankomen! Hij reed weer. Dat was een mazzeltje! Kon ik die laatste drie haltes toch nog meepakken. Het zonnige weer maakt ook dat mijn humeur vaak erg zonnig is, dus ik stapte in en begroette de conducteur die een beetje op Samuel L. Jackson leek met een vrolijk ‘Hey, ben ik weer!’

Bij de Overtoomse Sluis moest ik eruit, dus ik drukte op de stopknop. Ik groette de conducteur nog vriendelijk, maar ik kreeg een vernietigende ‘Samuel L. Jackson in Pulp Fiction-waardige’ blik en een venijnige opmerking. terug

‘Dat zeg jij nooit meer tegen mij’

Ik was even verbaasd en vroeg wat hij bedoelde.

‘Jij zei net ‘Hey nigger’ tegen me.’

Ik stond even aan de grond genageld, maar ik herpakte me snel en legde uit dat ik dat absoluut niet had gezegd of dat het zelfs ooit maar in mijn hoofd op zou komen om zoiets te zeggen. Ik weet dat ik soms best een beetje binnensmonds kan praten en dat je me dan wel eens verkeerd kan verstaan, maar hoe je van ‘Hey, ben ik weer’ ‘Hey nigger’ kan maken vond ik toch wel erg bijzonder. Ik werd voor lul gezet voor de hele bevolking van de tram. Alsof iemand een pot inkt over je witte overhemd gooit. Krijg het maar schoon. Als de conducteur ten overstaan van alle aanwezigen toetert dat ik iets racistisch heb geroepen: verdedig je daar maar eens tegen. Alle ogen waren op mij gericht. Meer dan het misverstand uitleggen kon ik niet doen dus ik liep kokend van woede en verdriet de tram uit.

Ik werd gewoon voor racist uitgemaakt. Het maakte me eerder verdrietig dan boos nog trouwens. Ik vond het echt heel erg. Ik, off all people. Saillant detail: ik was in die tijd werkzaam bij het Meldpunt Discriminatie Internet. Digitale racisten opsporen was mijn baan! Kon die man ook niet weten, maar als iemand die zich juist altijd heeft ingezet tegen racisme en discriminatie voelde dat heel pijnlijk. En nog als ik het er over heb. Maanden later kwam ik die conducteur eens ergens tegen in een café. We herkenden elkaar meteen en hebben de situatie nog eens uitgepraat en definitief naar een andere wereld geholpen. Als we elkaar weleens tegenkomen zeg ik ook altijd: ‘Hey! Ben ik weer!’ en dan krijg ik nu wel een lach terug.

Weet je wat ook een andere wereld is en waar ze ook Nederlands spreken? Suriname. Daar was ik in 2010. Als ik ergens onversneden racisme heb gehoord waar zelfs een liefdesbaby van Geert Wilders, Thierry Baudet en Hans Janmaat rode oortjes van krijgt: Suriname. Niet alleen van de gekleurde bevolking naar de blanke medemens, maar ook onder elkaar. De Inheemsen die in de bossen wonen, de Creolen uit de stad, de Marrons, de Hindoes, de Javanen: ze vinden allemaal iets van elkaar en daar maken ze van hun hart bepaald geen moordkuil, om het voorzichtig uit te drukken. Ze praten over elkaar op een manier waar de Ku Klux Klan de rillingen van krijgt. En mind you: er wonen in heel Suriname minder mensen dan in Amsterdam, dus veel mensen kennen elkaar. Alles komt aan. Mijn gabber die daar toen een tijdje woonde en werkte kende daar een Surinaamse dame die ons vaak mee op sjouw nam. Zij was geboren in Suriname, opgegroeid in Nederland en sinds een aantal jaren weer terug in Suriname. Een donkerbruine dame. Een dame die gewend is aan de Nederlandse punctualiteit en zich ergert als een afspraak wat te laat komt, wat niet heel ongewoon is in Suriname. Die vrouw schreeuwde dingen tegen mensen waar de honden geen brood van lusten. En in Su heb je veel honden! Toen haar tuinman tien minuten te laat kwam (dat is in Suriname gewoon behoorlijk op tijd) kreeg die man opmerkingen naar zijn hoofd die jouw foute blanke PVV-stemmende oom niet zou durven maken.

Of ze zei toen wij ergens op een festival moesten werken: ‘Rod, koop lekker een fles wijn, ga lekker op de tribune zitten en laat die negers maar werken. Doen ze ook eens wat, want ze zijn allemaal lui.’ Dat zei deze diepdonkere mevrouw dus echt tegen mij. Ze maakte ook geen grap, ze meende het echt. Ik vond dat zo verbijsterend dat ik maar niet eens heb geantwoord en doorliep. Zij was niet pro-black, ze was een probleem.

Racisme is geen eenrichtingsverkeer. Als ik dat ergens heb geleerd is het in Suriname. Daar is het zelfs een achtbaansweg. Heen en terug. En wie het verkeer in Suriname kent weet dat het dan vaak verkeerd gaat. Als ik ergens een paar bijna dood ervaringen heb gehad was het daar. Want niemand weet of ie links of rechts moet rijden.

Dan pak ik liever de tram.

Rodweek 218 Shitshow



Aankomende zondag ga ik met met mijn bloedgabber Jazz, al 35 jaar mijn broeder van een andere moeder, naar de wedstrijd tussen de legendes van Ajax en die van Real Madrid. Mooi affiche en er doen aan beide kanten mooie namen uit het lichtere of donkergrijzere verleden mee. Maar om het nou ‘de wedstrijd van de eeuw’ te noemen voert wat ver. De 86-jarige Ajax-legende Sjaak Swart die denkt dat hij nog moeiteloos in Ajax 1 kan meekomen zit ook in de selectie, evenals andere iets jongere heren die ik ken uit de tijd dat ik bij Ajax werkte. En die zijn er, zoals wij allen, niet jonger op geworden. Gewoon een leuke show-wedstrijd. Meer niet. Daarom moest ik nogal lachen toen ik de aankomende bokswedstrijd tussen een influencer die z’n prikkertje graag in een Leerdammertje steekt en een bejaarde bokser als ‘de bokswedstrijd van de eeuw’ werd aangekondigd. Voor wie de heren niet kent: de 27-jarige Jake Paul tegen de 58-jarige Mike Tyson. Een robbertje knokken waar de heren allebei niet armer van worden. Al laat die ouwe zich in elkaar rossen door die 27-jarige koter: dan houdt hij er nog tussen de 13 en de 20 miljoen dollar aan over. Er zijn dagen dat ik het niet op mijn rekening heb staan. En dan gaf die ouwe bij die malle staredown even een klein klapje op het gezicht van die Youtuber: het zal wel. Shitshow. Veel plezier. Ik lees wel wie er gewonnen heeft. Het is nou niet bepaald Mohammed Ali tegen Joe Frazier die in hun tijd wel het gevecht van de eeuw uitvochten.

In het echte leven zijn er serieuzere gevechten aan de hand. Het gedoe in Rusland en de Oekraïne en het eeuwige gezanik in Israël en Palestina. Ik trek vrijwel nooit partij in dat soort conflicten waar mijn omgeving en ik geen deel van uitmaken. Het is niet mijn oorlog, zoals geen enkele dat eigenlijk is. Ik vind het voor alle inwoners van die gebieden allemaal even verschrikkelijk. Ik zit niet naar een voetbalwedstrijd te kijken waar ik een voorkeur voor een ploeg heb. ‘Voetbal is oorlog’, is een legendarische uitspraak van Rinus Michels. Ik ben het daar nooit mee eens geweest. Een voetbalwedstrijd heeft slechts drie uitkomsten: de thuisploeg wint, de uitploeg wint of het wordt een gelijkspel. Meer smaken zijn er niet. Een oorlog kent alleen maar verliezers. Oorlogen gaan over de lijken van mensen die geen flikker te maken hebben met wat de hoge piefen bepalen. Mensen die huis en haard verliezen of hun land moeten ontvluchten om de eigenpijperij van de macht. En die mensen worden dan ‘gelukszoekers’ genoemd. Geluk is toch wat we allemaal zoeken?

Iedere burger op aarde wil gewoon een rustig leven zonder al te veel gezeik aan z’n kop. Als land A ineens besluit om land B binnen te vallen dan worden er nogal wat levens op hun kop gezet door machtswellustelingen die vinden dat het anders moet. Maar die staan zelf niet aan het front. De soldaten zijn kanonnenvoer voor de pervertelingen die vanuit hun pluche stoelen maar even bepalen wat er moet gebeuren. Jongens van 19 die net haar op hun zak hebben, die net hun eerste schreden op het liefdespad hebben gezet, die net weten hoe een koud pilsje smaakt, die net…. Alles aan het ontdekken zijn. En die moeten dan sterven voor hun moederneukende vaderland. Dat is te afzichtelijk voor woorden.

Ik was er dan ook vrij duidelijk in tijdens mijn militaire dienstkeuring op 15 maart 1995 in Amsterdam op basis Kattenburg, ik was achttien jaar en drie dagen oud: ik had er totaal niet de minste interesse in om mijn vaderland op die manier te dienen. Ik had wel wat beters te doen. En dat liet ik ook in woord en gebaar blijken door zo ongeïnteresseerd en verveeld mogelijk te doen teneinde de hoge heren te overtuigen dat ze aan mij niet zo veel zouden hebben. Ik deed (en was) chagrijnig. Ik had helemaal geen zin in dit gekutklooi aan m’n hoofd. Dat ze maar niet dachten een gemotiveerde soldaat te krijgen. Desalniettemin werd ik goedgekeurd. Ik voldeed aan alle fysieke en mentale eisen. En ik had drie borden nasi goreng en rendang op. De lunch was uitstekend voor een Indo, dus mijn humeur was al een stuk beter. Ik werd na afloop van dat hele gedoe op het kantoor geroepen: ‘Rijsdijk, wil jij eigenlijk wel in militaire dienst?’ Kennelijk was mijn complete apathie toch een beetje overgekomen. Ik vertelde de pief van dienst in alle serieusheid dat die hele shizzle voor mij niet zo hoefde. Ik vang een kogel voor mijn meisie, mijn familie en mijn vrienden, maar niet voor het hele land. Ik groeide in mijn betoog en vertelde dat ik ook niet zou kunnen schieten op iemand van mijn leeftijd die zijn uniform toevallig in een ander land heeft gehad. Iemand die onder andere omstandigheden misschien wel een vriend van mij had kunnen zijn. Vrede voor de natie, maar ik ben geen nazi ouwe! Dat ‘ouwe’ zei ik er dan weer niet bij, maar dat staat leuk in het verhaal, toch?

Gelukkig had ik de tijd mee. In 1995 stond de dienstplicht op de helling, dus iedereen die niet per se wilde hoefde ook niet per se met de hele shitshow mee te doen.

‘U kunt gaan Rijsdijk, u hoort nog.’

Ik kreeg inderdaad een tijdje later nog een brief. Dat ik in geval van nood alsnog ingezet zou kunnen worden. Nou kende ik een aantal jongens, net iets ouder dan mijzelve, die net over de grens in het Duitse Seedorf waren ingezet om hun militaire dienstplicht te vervullen. En die zeiden allemaal: ‘Nou als die Moffen ergens de grens over hadden kunnen gaan was het bij ons!’ Die zaten alleen maar te zuipen en te roken. Dat deed ik ook, maar dan gewoon lekker thuis in Amsterdam. Dat vond ik een stuk relaxter. Volgens mij was ik tot mijn 45e nog oproepbaar, maar die leeftijd ben ik ook al gepasseerd, dus sorry Nederland: ik ga nu officieel geen kogels meer voor jullie terugkoppen! Voor zover ik dat al van plan was.

En nu zijn er dus constant oorlogen op micro-, meso- en macroniveau. Dus tussen individuen, groepen en op hoger niveau. Nou ben ik niet zo’n ruziemaker, maar als ik al ruzie heb dan beperk ik me tot microniveau. Aan ruzies tussen groepen heb ik nooit meegedaan. Vechtpartijen van mijn club Ajax met een rivaliserende club? Werd ik gebeld om bij Diemen of in de Bijlmer fans van Feyenoord of ADO op te vangen. Fuck off. Zoek het uit, maar niet met mij erbij. Daar heb ik echt nooit aan meegedaan.

Mijn mond is de lont en mijn pen is de bom. Gewelddadiger wordt het niet in mijn leven. Mensen die niet kunnen praten en/of schrijven gaan vechten. Dat is prima op een schoolplein (microniveau), maar met groepjes tegen elkaar vechten (meso) of in het ergste geval oorlog voeren (macro) wordt het al een stuk vervelender. Weet je, zoek het uit. Ik ga zondag dus met mijn broer van een andere moer naar die gekke showwedstrijd. We zitten op de F-Side. En daar gaan we van alles vergieten, maar geen bloed. Wij genieten van voetbal en onze vriendschap. En dan zijn we even heel ver weg van de shitshow die de wereld momenteel is.

Rodweek 213 Strandavia

Altijd voorzichtig wezen met wat je wenst, dat is een wijze les die ik ooit leerde. Maar soms gaat het dus toch weleens mis. Zo zei ik toen we twee weken geleden weer eens naar Agia Galini gingen tegen Mo: ‘Goh, misschien is het leuk om eens een dagje Heraklion te doen, of anders op de dag dat we terugvliegen, want we vliegen toch laat’. Uiteraard kwam dat er niet van. Wie de voorgaande columns heeft gelezen over onze ‘klootzakkendagen’ weet dat wij de meest luie vakantie ooit hebben gehad. We hebben elf dagen als twee lethargische slakken geleefd en dat was heerlijk. Waren we allebei erg aan toe.

Maar toch kwam mijn wens dus uit, maar dan niet op de manier zoals ik het vooraf had bedacht. Onze vlucht van Transavia zou op woensdagavond 4 september om 21.40 vertrekken. Onze vaste zwijgzame chauffeur Kostas zorgde er voor dat we ruim op tijd op het vliegveld waren. Even sigaretten kopen omdat die in Griekenland nog wel betaalbaar zijn, koffer inchecken en door de douane. So far so good. We hadden nog genoeg tijd dus die tijd hielpen wij vakkundig om zeep met potjes yathzee, wijn en een broodje. Heraklion Airport is een dodelijk saai vliegveld waar niks te doen is, dus we moesten ons even vermaken. En dat kunnen wij heel goed.

Toen kwam de melding dat de vlucht vertraagd was. En even later kwam de volgende melding dat de vlucht nog iets meer vertraagd was. Kan gebeuren. Nog maar een potje yathzee en nog maar wat meer van die kleine flesjes wijn erbij halen dan. Wachten is niet erg, maar je moet er wel wat te drinken bij hebben, ja toch?

We hadden goed zicht op de rij wachtenden bij de gate en inderdaad, op een goed moment kwam er beweging in de menselijke rups. Wij hoeven nooit zo als eerste te boarden dus we lieten de massa lekker lopen om enkele minuten later als de laatsten der Mo(!)-hikanen aan te sluiten. En toen zagen we de mensen die al tijd in de rij hadden gestaan ineens weer terugkeren. Wat was hier aan de hand?
De vlucht bleek dus harder gecanceld te zijn dan de gemiddelde BN-er van tegenwoordig. Technisch mankement, zo gonsde het door de rij. De informatievoorziening van Transavia was om het zuinig te zeggen nogal zuinigjes. Terug naar de bagageband om weer een eeuwigheid te wachten op onze koffer. Nou vind ik wachten op elk vliegveld al een hel (ik heb op mijn geboortedag bepaald niet vooraan gestaan toen ze het pakket geduld uitdeelden) maar op Heraklion lijkt het echt alsof de klok achteruit loopt. Ik kan daar slecht tegen.

Daar waren de koffers dan eindelijk, maar wat nu? De nacht begon inmiddels al te puberen, dus het werd vervelend. Alle passagiers werden vervoerd naar een hotel in de buurt van het vliegveld waar ze dus kennelijk plaats hadden voor zo’n 200 gestrande reizigers. Dat kon niet veel zijn dat hotel, zo dachten wij iets te voorbarig, maar dat viel dus allezins mee. Het was zelfs een behoorlijk goed hotel in Gornes Gouvon, een plaats die feitelijk niet meer is dan de snelweg tussen Chersonissos en Malia en waar toevallig een hotel neergeplempt is. We konden er nog een kleine vier uur slapen en ontbijten en om 8.30 werden we weer opgehaald. De nieuwe vlucht zou ons namelijk om 11.00 weer terug naar Amsterdam brengen. Niet zeuren. Het was nou eenmaal niet anders.

Met kleine oogjes de bus weer in, op naar het vliegveld. Eenmaal daar bleek ook die vlucht dus niet door te gaan. Navraag bij de servicebalie leerde dat er nog tien plekken op de avondvlucht naar Amsterdam over waren, maar dat we wel zelf moesten bellen. Hartstikke leuk, maar we waren natuurlijk niet enigen. Dus toen Mo na een goede tien minuten eindelijk door de wachtrij heen was gekomen waren die tien plaatsen al foetsie natuurlijk.

Volgende optie? Vrijdag 5 september 2024. Wederom om 21.40. Vingers gekruisd. Maar we moesten dus nog snel een goede plek dichtbij regelen. Agia Galini was net iets te ver weg en zo boekten wij een appartement in het centrum van Heraklion, dus ja hoor, de wens was uitgekomen.

Heraklion is geen wonderschone stad. Je kunt het moeilijk het Kretenzer Kroonjuweel noemen. Maar we hadden tenminste onderdak met een mooi uitzicht over de haven. Maar hoe hard we ons best ook deden: we konden er maar moeilijk van genieten. We waren simpelweg te moe. Dus in plaats van des avonds copieus op kosten van Transavia uit eten te gaan kookten we zelf een eenvoudig maaltje in ons appartement en om 21.00 lagen we er compleet af en vielen we in een comateuze slaap.

Om 10.00 de volgende ochtend moesten we ons tijdelijke onderkomen alweer verlaten en hadden we dus nog een uurtje of acht om Heraklion beter te leren kennen. En inderdaad, dat beviel een stuk beter. Net als in elke andere grote stad moet je ook hier niet in de grote straten zijn, maar in de charmante steegjes en zijstraatjes en dan kun je er zomaar een leuke dag hebben en heerlijk en betaalbaar eten en drinken. Maar om er een week op vakantie gaan: nou nee.

Eind van de middag weer terug naar het aftandse vliegveld. Wijntje. Yathzee en goed uitgerust. En zowaar. Onze vlucht ging. We krijgen dus nog een standaardsom geld terug voor de vertraging en hopelijk ook het grootste gedeelte van onze gemaakte kosten en gederfde inkomsten.

Maar ik heb m’n dagje Heraklion, twee zelfs, gehad. Met dank aan het onvolprezen Strandavia.

Kretenzer Klootzakkendagen (3)



3306, 5398, 4378, 4477, 3817, 4406 en 6868: het zijn de magere cijfers van mijn stappenteller van de afgelopen zeven dagen. Als de stappenteller een Olympische discipline was zou ik met de cijfers van de afgelopen dagen niet in de buurt van een gouden plak komen. Thuis in Amsterdam is het absolute minimum op een luie dag 10.000 stappen en op een topdag tippel ik zomaar rond de 20.000 stappen door de stad. 10.000 stappen is ongeveer 7 kilometer. Vanaf Chateau Waterloo loop ik de Amstel rond, loop ik soms naar De Pijp om boodschappen te doen, loop ik naar de Jordaan om osseworst bij Louman te halen of naar Oud West om te werken of naar de markt te gaan. Dan lopen je stappen aardig op. En sowieso begin ik de dag altijd met een wandeling.

Als je 20.000 stappen in Agia Galini zet dan heb je het hele dorp minimaal zes keer rondgelopen. Ik begin ook hier met een ochtendwandeling. Boodschappen halen bij de supermarkt in de haven dan de berg weer op naar het appartement en dan begint het grote lethargische niks doen. Het is ook veel te warm om iets te doen. Het kwik tikt elke dag tegen de 35 graden aan en zonder enige vorm van inspanning biggelen de zweetdruppels over onze lijven.

Onze grootste inspanningen bestaan uit yathzee spelen, een wijntje drinken en aan het eind van de middag bedenken waar we gaan eten. Daar lopen we dan naartoe om te eten en dan gaan we weer terug die berg op. En dat ritueel herhaalt zich elke dag.

‘’Maar een beetje wijn zuipen en spelletjes doen dat kan je toch in Amsterdam toch ook?’’

Jazeker, maar met dit verschil dat we in Amsterdam altijd meteen ‘aan staan’ als we wakker worden. Er moet altijd wel iets. Werk, privé, whatever. Hier moet niks. We staan hier niet de hele dag aan. Hoogstens op een waakvlammetje. En dat is fijn. Hier kunnen we gewoon lekker klootzakken.

Aankomende maandag gaan we iets doen wat op een activiteit lijkt. We gaan midgetgolfen met onze vrienden Vicky en George. Met die achttien holes die we moeten aflopen probeer ik mijn abominabele stappentellergemiddelde van deze week nog enigszins op te krikken.

En nou loop ik deze vakantie voor mijn doen al extreem weinig: Mo loopt nog veel minder. De enige stappen die zij maakt is als ze van het balkon naar de koelkast loopt om wijn voor ons in te schenken. En om in de avond ergens te gaan eten. Dat is niet om haar belachelijk te maken: ze houdt gewoon niet van wandelen. Ik kan haar vrijwel nooit verleiden tot een lekkere wandeling. En in de ochtend al helemaal niet. In de middag met een eventuele stop op een terras is kansrijker. Mo loopt al genoeg op haar werk. En daar is wat voor te zeggen. Ik loop ook veel tijdens mijn horecawerk, maar ik vind wandelen in mijn vrije tijd heerlijk en ontspannend. En dan kan ik ook lekker nadenken over de stukken die ik wil schrijven of over andere zaken. Dat heeft niet iedereen.

Vandaar dat ik laatst zowat een tia kreeg toen mijn liefste tijdens het eten ineens zei: ‘Zullen we van de week eens de pier af lopen? Dan kunnen we ook nog een stukje naar boven klimmen.’

Ik wist niet wat ik hoorde! Even dacht ik dat mijn liefste door de hitte bevangen was, maar ze meende het echt!

Ik zal vandaag toch maar eens vragen of ze het echt meent. Ik zal mijn stappenteller aanzetten. En ondertussen klootzakken we lekker door.

Rodweek 211 Kretenzer Klootzakkendagen (2)


Gisteren op dag 2 gingen we even langsklootzakken bij onze vrienden Babis en Nektaria, die een camping en een restaurant bestieren aan de rand van het dorp. Even de bush bush door en je bent er. Babis’ motto is ‘never trust a skinny cook’ en hij doet zijn motto eer aan. Babis is ook een bijzonder genereuze kok. Wie bij Babis met honger de deur uitgaat moet een koe zijn, iemand met vier magen. Het eten is er belachelijk lekker. En belachelijk veel. Nektaria bestiert de bar en zij schenkt de lekkerste raki in town. Die raki krijgen we altijd na afloop en ze drinkt graag een glaasje mee met ons. Nektaria gelooft ook heilig dat raki overal goed voor is. Ziek? Raki. Wond? Raki. Poot gebroken? Raki. Ze zijn onze favoriete Griekse ‘moordenaars’ omdat we daar altijd zo vol van alles weglopen dat het lijkt of ze een moordaanslag op ons hebben beraamd.

Vandaag is de derde dag van de vakantie en even als de twee dagen daarvoor viert de lethargie hoogtij in ons kleine appartement. We zijn zo lui als onze katten. Ik heb slakken gezien die er een hoger leeftempo op nahouden dan wij. Wij behoren qua leeftijd tot de jongeren in dit ouwe lullen-oord, maar ik denk dat de meeste grijskopjes een stuk actiever zijn dan wij. Ook vannacht hebben we weer tien uur geslapen. Iets waar we in Amsterdam nooit aan toe komen. We hebben het kennelijk echt even nodig.

Eenmaal wakker en bereid om op te staan gooi ik een staart in mijn immer ontplofte ochtendkapsel, doe een petje achterstevoren op mijn hoofd, schiet in een basketbalshirtje, een korte broek en een paar slippers en dan ga ik aan de wandel. Luchtje op en gaan. Ontbijt hadden we nog liggen, dus ik hoefde alleen cola, fanta en water om koffie en thee mee te maken te kopen. En wijn natuurlijk. Even een rondje door het dorp, hier en daar even gedag zeggen en met de zojuist aangeschafte liquide middelen weer het trappetje de berg op. 82 ongelijke treden. Ik heb ze geteld. En dan nog 17 treden naar ons appartement. Ach, we zijn wat gewend: wij wonen in Amsterdam op vijf hoog zonder lift: 68 treden. Wij vergeten dus niks als we boodschappen moeten doen. Bovendien is het trappenlopen even geen sinecure voor mij omdat ik vorige week een knieblessure heb opgelopen. Dus ik vergeet echt niks.

Na het ontbijt, een croissant met onze zelf meegebrachte Tynjetalerkaas (onze favoriete kaas, absolute aanrader, we nemen het ook mee voor onze Griekse vrienden: sterker nog, we komen het dorp niet eens meer in zonder!) maar weer even op bed liggen. Mo las de nieuwe Linda en ik die van de vorige maand. Luister piemelepoges die daar om lacht: ik ben 47 en alle schaamte allang voorbij. Ik lees de Linda, OK? Gewoon een mooi blad, Mo is een abonnee. Mo wil haar Linda’s soms wel eens weggeven, maar dan moet ik er soms even voor gaan liggen omdat ik de laatste nog niet gelezen heb.

Na het lezen der Linda’s een paar potjes Yathzee . We spelen altijd het hele blaadje, dus alle zes kolommen tegelijk. Een uurtje per potje. Paar glaasjes wijn erbij en het is zomaar ineens 16.00.
Het is inmiddels 17.00. We zijn allebei net gedoucht. We klootzakken de dag dus weer aardig door. Normaal heeft een van ons altijd wel een soort van stellig idee over wat we willen eten in de avond, maar we hebben nu eigenlijk allebei nog geen idee.

We gaan zo naar het strand waar onze amigo Jorgos in een strandtent werkt. Nog steeds geen idee wat we gaan eten, maar dan klootzakken we daar lekker verder.

Rodweek 207 Vriends-schappelijk

Afgelopen week noemde René van der Gijp (U weet wel, het hinnekende orakel van Vandaag Inside) Virgil van Dijk, Memphis Depay, Steven Bergwijn en Georginho Wijnaldum dom. Althans, dat deed hij niet letterlijk, maar hij formuleerde het wel letterlijk als volgt:

“Als ik naar Van Dijk, Wijnaldum, Bergwijn en Memphis kijk overheerst bij mij één gevoel: één hersencel. Ik zeg niet dat dat ook echt waar is, maar zo komen ze wel op mij over.”

Ik vind dat nogal een boude uitspraak van een man die zodra hij aan de tafel niet goed kan meepraten over een onderwerp waar hij het fijne niet van weet (bijvoorbeeld politiek en economie) flauwe grapjes gaat maken en dan gelijk in een overdreven hysterische gierlach uitbarst om zijn eigen flauwe grapjes. Tja Gijp, het is nou niet zo dat homerisch schaterlachen om onwetendheid te verbloemen heel intelligent overkomt. Als je andere mensen zo de maat neemt over een vermeend gebrek aan intelligentie dan verwacht ik op zijn minst dat je zelf dan ook wat snuggerder overkomt.

Ik hou er sowieso niet van om mensen zomaar als ‘dom’ af te serveren. Iedereen heeft z’n kwaliteiten. Als ik iemand al als dom bestempel dan heb ik daar een verdomd (!) goede reden voor. Een puntje voor Gijp: veel interviews met voetballers zijn vaak zaaddodend saai. Of ze hebben teveel mediatraining gehad of ze zijn inderdaad bepaald geen materiaal om mee te doen aan een programma als ‘De Slimste Mens’, waar ik altijd graag naar mag kijken.

En dat brengt mij dan weer bij Bart Vriends. Bart Vriends is een modale eredivisievoetballer die jarenlang voetbalde voor mijn (na Ajax natuurlijk) twee favoriete eredivisieclubs Go Ahead Eagles en Sparta. Twee historierijke clubs met de twee mooiste stadions van de eredivisie: De Adelaarshorst en het Kasteel. Maar Bart Vriends was geen materiaal voor de top van de eredivisie of het Nederlands elftal. Gewoon een prima verdediger voor de subtop/middenmoot van het vaderlandse voetbal. Maar toch viel Vriends altijd op door zijn welbespraaktheid in interviews en een wereldbeeld dat zich verder strekt dan de lijnen van een voetbalveld. Dat is natuurlijk op zich al wonderlijk dat veel mensen zich later eerder de welbespraakte intelligente Bart Vriends weten te herinneren dan de bekende voetballer.

Als ik mensen niet ken en ze min of meer beoordeel leg ik ze onder mijn persoonlijke meetlat: zou ik een avond met diegene in de kroeg kunnen zitten? Dat durf ik in het geval van Bart Vriends wel te bevestigen. Als ik Vriends zou kennen zou ik zomaar een vriendschappelijke band met hem kunnen hebben. Hij komt over als een aimabel mens. We hebben sowieso een overeenkomst: wij hebben dezelfde nerdy topografische kennis. Hij vertelde in een interview eens dat hij van elk land in de wereld de hoofdstad wist te noemen. De interviewer testte hem en noemde vijf willekeurige landen op en Bart wist feilloos te vertellen wat de hoofdsteden zijn. Bij de laatste wankelde hij even. Madagaskar… ‘Eh… ja… ik weet ‘m hoor… wacht even… Antananarivo!’ Hij redde zich net op tijd. Als klein jongetje wist ik ook al die hoofdsteden. En ik denk dat ik nu ook nog wel tot 95 % kom. Ik wist ook alle vlaggen. Andere 8-jarigen lazen Pinkeltje of de Donald Duck, maar mijn favoriete boek was De Grote Bosatlas. Ik kon uren landkaarten bestuderen. Ik heb me zelfs ooit nog voor ‘Wedden Dat’ opgegeven, maar Jos Brink en consorten vonden een 8-jarige die alle landen, vlaggen en hoofdsteden feilloos uit z’n hoofd kende niet bijzonder genoeg dus ik kreeg een keurige standaard afwijzing. Helaas, de roem, de eer, de chickies, een kus van Sandra Reemer en de Wedden Dat-trofee gingen aan mijn neus voorbij.

Maar Bart Vriends mocht dus meedoen aan De Slimste Mens en daar deed hij het nog vrij aardig ook. En ook in voetbalouwehoerprogramma’s vind ik hem altijd een leuke gast, echt een verademing. Ik hoop echt dat hij daar na zijn voetballoopbaan meer mee gaat doen.

Het nieuwe seizoen komt er weer aan: het gemiddelde salaris in de Eredivisie stijgt weer maar het gemiddelde IQ daalt een beetje want de vriendelijke Vriends maakt een mooie avontuurlijke transfer naar Australië. Naar Adelaide. Het is hem gegund in de de nadagen van zijn voetballoopbaan. Adelaide ligt in het zuiden van Australië. Vriends en ik weten dat omdat we allebei een goede topografische kennis hebben. Van der Gijp, die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid nog nooit van Adelaide heeft gehoord, zou dan keihard gaan lachen en iets zeggen als ‘Waar gaat ie spelen? To get laid?! Nou dat mag ie hopen, die Vriends! Whahahahahahahihihihihihihohohohiiiiiiiiiii!!!!!’

Ja. Dus. Hoeveel hersencellen heb je daarvoor nodig, Gijp?

Rodweek 206 Travolta op noppen

Toen ik een jaar of veertien was moest ik van mijn ouders op dansles. ‘Want dan kun kun je later op bruiloften en partijen dansen met je partner’, zo redeneerden mijn ouders. Ik vond het meer dan afschuwelijk en ik heb het ook maar een jaar gedaan. Precies genoeg om mijn ‘brons’ te halen. Dan heb je de basics. Dat betekent dat je met een mager zesje bent geslaagd. Dat leek me voldoende, ik had aan mijn zoonplicht voldaan en ik was van het dansgezeik af. In de drieëndertig jaren daarna heb ik op bruiloften overigens nog nooit een pas op die dansvloer gezet om de quickstep, de rumba, de tango, de chachacha of de jive te dansen. Pas als de muziek wat minder stijf wordt en ik mijn ongecontroleerde bewegingen aritmisch uit mijn lendenen kan gooien vind ik het leuk.

Ga je weg, ik heb de souplesse van een blok beton en het ritmegevoel van een ouwe trutteschudder. Ook op mijn veertiende al. Ik vond die danslessen een totale hel. Prima dat mensen in 1962 dachten dat het allemaal zo hoorde dat je moest dansen op een bruiloft, maar ome Rodje stond en staat op een bruiloft gewoon liever aan de bar te ouwehoeren onder het genot van een versnapering dan te dansen met z’n ouwe tante of met weet ik veel wie. Ik was dus ook al niet bepaald de nieuwe John Travolta, hoewel mijn geboortejaar 1977 is: het jaar dat ‘Saturdaynight Fever’ uitkwam en de latere Scientologykerk-wappie Travolta de ultieme koning van de dansvloer was.

Ik maak even een gekke switch in dit verhaal: ik kwam vannacht thuis, nog net de laatste tram gehaald omdat ik van mijn collega’s wat eerder weg mocht van het werk.


Gewerkt in de kroeg.


Lekker gewerkt ook. Het betere ram- en beukwerk tijdens een voetbalwedstrijd. Noem het masochisme, maar ik hou daarvan.


Nederland – Engeland, 1-2 dus.


Ik heb er bijzonder weinig van meegekregen. Dit soort dagen zijn een soort mini-koningsdag voor mensen die achter een bar werken. Niet denken, maar tappen en afrekenen. Bam bam bam! Je juicht mee omdat je hoort dat Xavi Simons de 1-0 heeft gemaakt. Nog even snel de herhaling kijken terwijl je je bestelling maakt en dan ga je gelijk weer door met werken. Die tap moet nou eenmaal blijven stromen, die kassa moet blijven rinkelen en die fooienpot moet vol. Dan hoor je even later de teleurstelling na de 1-1. Een penalty die naar ik hoorde onterecht was. En dan krijg je op het einde de deceptie bij de in het oranje geklede mensen mee na de 1-2 in extremis.


Zoals ik al schreef: als barman krijg je daar echt maar bijzonder weinig van mee. Je bent een drankautomaat op dit soort dagen. Dan kijk je later thuis nog even de samenvatting om te zien wat er nou precies is gebeurd. Zoals ik het bij elk toernooi doe bij een wedstrijd waar ik de hele tijd bij ben geweest. Ik was allang blij dat het geen verlenging werd zodat ik tenminste m’n laatste tram kon halen, laat ik eerlijk zijn.

Dus lekker op tijd thuis. Ik opende mijn voordeur en kwam de overbuurvrouw tegen, zij opende haar voordeur.

Ze zei: “Nou, we mogen weer naar huis”

Ik antwoordde met de sleutels nog in mijn handen: ‘Dat is letterlijk en figuurlijk, buurvrouw”

Zij: ”Het is gelukkig geen Ajax”, knipoogde ze. Ze ziet mij vele malen vaker in Ajax-shirts dan in het oranje door de buurt schuiven.

Ik beaamde haar woorden en zei: “Slaap lekker buuv.”

“Jij ook”, zei zij.

Het is niet dat ik iets tegen Oranje heb. Sommige mensen denken dat weleens. ‘Want jij geeft toch geen fuck om het Nederlands Elftal’ hoor ik dan weer. Dat is dus een hardnekkig misverstand, dus ach, omdat ik het toch elk toernooi weer moet uitleggen: ik heb gewoon meer met Ajax. Dat is het. Tijdens de WK-finale van 2010 werkte ik ook achter de bar, maar dan in een andere kroeg. Spanje-Nederland. We weten het allemaal nog. 1-0 voor de Spanjaarden in de verlenging, de kans van Robben en de teen van Casillas die ‘ons’ van de wereldtitel hield. Ik heb er geen traan om gelaten. Niet eens vochtige oogjes. De tent stroomde snel leeg. In een vlot tempo de kroeg opgeruimd en schoongemaakt, kas opgemaakt, fooi geteld, een borrel met de collega’s gedronken en dat was dat weer. Ik heb die nacht geen nanoseconde minder geslapen dan gebruikelijk. Vrienden van mij kunnen de beelden van toen nog steeds niet terug zien. Dat heb ik niet. Al draaien ze die beelden een dag lang voor me af. Het emotioneert me totaal niet. Het patriottische ‘Wij zijn Nederland, hup Holland, Viva Hollandia, lalalalala’-gen zit gewoon niet in mij geïmplementeerd.

Dat is anders bij Ajax. De wedstrijd tegen Tottenham in de ArenA die ‘we’ in 2019 thuis in de laatste seconde verloren, de verloren Champions League-finale van 1996 of de 6-0 pandoering tegen Feyenoord: die potjes hoef ik gewoon nooit meer terug te zien. Die wedstrijden deden me echt emotioneel zeer. Oranje heeft dat soort gevoelens nooit bij me op weten te wekken. Ajax wel.

Dat neemt niet weg dat ik het oprecht leuk gevonden als Nederland minimaal de finale had gehaald. Ik had dit dapper strijdende Nederlands Elftal echt wel een beter lot gegund. Maar let op mijn woordkeuze: ik had het slechts ‘leuk’ gevonden. Niet meer dan dat. Dus voor mij was het gisteravond wat het was: jammer. Niet meer dan jammer.

Thuis nog even de samenvatting gekeken en tegen m’n meisie aangekropen. En ik heb er ook nu geen nanoseconde minder om geslapen.


Een geruststellende wetenschap en nu gooi ik er even wat poëtisch uit: dit Engelse team heeft totaal geen franje. Ik stond vandaag bij mijn weten gezond weer op in de wetenschap dat ook Engeland in de finale kansloos is tegen het soepel door het toernooi dansende Spanje. Nederland en Engeland zijn beide houterige danspartners zoals ik die hooguit eens op de tenen trappen. Wat dat betreft is het maar goed dat Nederland de finale niet heeft gehaald: dit Spanje zou dit Nederland platwalsen.

En zo kom ik weer terug bij mijn kortstondige periode als danscursist als metafoor voor dit toernooi.

Spanje zou de enige verdiende afdanser zijn op dit Europese kampioenenbal. En niet voor brons of zilver, maar voor goud.


Aankomende zondag heerst er Sunday Night Fever in Spanje. En de fantastische Lamine Yamal die zaterdag pas zijn zeventiende verjaardag viert is dan de nieuwe John Travolta op noppen.

Rodweek 205 Mindfuck

Een van mijn vrienden poneerde onlangs de volgende stelling op een van zijn socials: dit EK voetbal is voor mensen van onze leeftijd best een mindfuck. Ik ben het roerend met hem eens en ik leg zo uit waarom. Wij zijn ongeveer van dezelfde leeftijd. Zijn bouwjaar is 1975, ik ben van 1977. Wij waren allebei dus beginnende pubers toen wij het Nederlands Elftal in 1988 Europees kampioen zagen worden.

Dat toernooi verliep als volgt: een zwaar onverdiende nederlaag tegen Sovjet-Unie in de eerste wedstrijd. Ik herinner me zelfs de snedige krantenkop van de volgende ochtend nog: ‘Nederland in de Rats.’ Een verwijzing naar de Russische doelpuntenmaker Vasili Rats. De hattrick van Van Basten tegen Engeland. Die vreemde doch cruciale kopbal van Kieft tegen Ierland. De epische gewonnen pot tegen West-Duitsland in de halve finale. Het WK74-trauma zat nog diep en de onversneden en rabiate ‘moffenhaat’ was vooral onder de oudere generaties nog groot. Daar hielp een irritante etterbak als Lothar Matthaüs ook bepaald niet aan mee. En natuurlijk de wereldgoal van ‘San Marco’ in de finale tegen de Russen waar ‘we’ eerder van verloren: elke voetballiefhebber van onze generatie kan de wedstrijden en de goals blind uittekenen.

Maar nu dus die mindfuck. Bondscoach Rinus Michels was destijds 60 jaar oud. Met de nadruk op oud. Als ik nu foto’s zie van dat EK dan zie ik Michels als een heel oude man. Met brilliantine in de dunne grijze haren. Stijfjes gekleed. Oud gezicht. Bedenk je dan even: onze huidige bondscoach Ronald Koeman, tijdens het gouden EK88 een 25-jarige speler, is nu 61 jaar oud. Een jaar ouder dan Michels tijdens dat gouden EK was. Alleen zag Michels er op zijn 60e minstens tien jaar ouder uit en ziet Koeman er op zijn 61e zeker tien jaar jonger uit.

Gullit, Rijkaard, Van ‘t Schip, Vanenburg: allemaal spelers van toen die nu minimaal de leeftijd van Michels hebben maar er stuk voor stuk veel jonger uitzien. Ik heb ook vrienden en vriendinnen die rond de zestig of nog al iets ouder zijn: ze hebben allemaal nog dat jongens- of meisjesachtige in hun uitstraling, in de blik in hun ogen, in hun kleding en in hun hele manier van doen. Michels was toen al jaren een echte ‘meneer’. Dat was hij als bondscoach in 1974 al. Als 46-jarige, een jaar jonger dan ik nu ben. En in 1988 was hij een gezellige oude opa. Op z’n zestigste. En zo wordt er dus met je brein geneukt.

Mensen zagen er vroeger sowieso vaak ouder uit. Pak dat EK88-elftal er maar bij, haal je oude Panini-voetbalplaatjesboek maar eens uit het stof. Of google het gewoon. Dat kan ook. Berry van Aerle, Jan Wouters en Adri van Tiggelen waren midden- of eindtwintigers die er minimaal uitzagen als eind-dertigers, misschien wel begin veertigers. De senior van het team, Arnold Mühren, de man die de afzwaaier produceerde die Van Basten tot wereldgoal promoveerde was 37. Ik ken begin vijftigers die er jonger uitzien dan hij destijds.

Mensen zien er over het algemeen tegenwoordig veel jonger en energieker uit dan in mijn jeugd. Waar zit dat ‘m in dat mensen er vroeger zoveel ouder uitzagen of mensen van nu jonger? Harder werken? Leefomstandigheden? Voeding? De manier van kleden? Haardracht? Snorren? Als ik oude klassenfoto’s zie uit die tijd en ik mijn meesters of juffen bekijk: die waren midden of eind dertig, tien jaar jonger dan dat ik nu zelf ben, maar ze zagen er veel ouder uit.

Nou snap ik ook dat de perceptie anders is. Als twaalfjarige lijkt de veertienjarige zittenblijver in jouw klas ook veel ouder. Als je zestien bent lijkt iemand van twintig al een hele volwassene. En toen ik twintig was vond ik mensen van dertig ook al best oud. Die perceptie verandert dus. Maar feit blijft dat mensen er tegenwoordig vaak echt jonger uit zien dan dat ze dertig of veertig jaar geleden op die leeftijd eruit zagen.

Mijn opa bijvoorbeeld zag er ook ouder uit dan hij was, zie ik als ik oude foto’s van hem zie. Zijn zoon, mijn vader ziet er op zijn 68e veel jeugdiger uit als mijn opa op die leeftijd. Mijn opa en oma woonden in Den Haag, dus mijn oma en ik gingen als ik daar logeerde in de zomer naar het strand in Scheveningen. En al vielen de duiven koerend van het Kurhaus door de hitte, mijn opa kwam dan altijd na zijn werk in een driedelig pak aan op het strand. Mijn oma zei ook altijd: ‘Let maar op de enige man die hier op het strand loopt in driedelig pak. Dan komt opa eraan.’ En inderdaad, op een gegeven moment kwam opa dan aangelopen: onberispelijk gekleed als altijd. Mooi pak en dito schoenen. Ouderwetse opa-pet op het kalende hoofd.

Tijden en kleding veranderen.

Ik ga op mijn 47e ook nog altijd driedelig gekleed naar het strand, alleen is de vorm bij mij iets anders dan bij mijn opa: korte spijkerbroek, basketbalhemdje en een petje achterstevoren op mijn met lange haren begroeide hoofd. En een snelle planga op mijn ongeschoren bakkes. En ik denk dat dat op mijn 60e of op mijn 65e niet veel anders zal zijn.

Mijn opa zou het hoofdschuddend doch glimlachend aanzien.

Om mensen van mijn generatie zich nog ouder te laten voelen, een andere vriend van mij kwam met de volgende mindfuck: de film Back to the Future kwam uit in 1985. Marty McFly reisde terug naar 1955. Dertig jaar eerder. We leven nu bijna veertig jaar na Back to the Future. Als er volgend jaar in 2025 een Back to the Future zou komen zou Marty Ajax de Champions League zien winnen. Die dag staat nog levendig in mijn geheugen gegrift. Daar was ik als jong volwassene bij op het Leidseplein. Ik weet er nog alles van. Ik dreun nog de opstelling van Ajax uit mijn hoofd op.

Denk daar maar eens over na, ouwe!

Rodweek 204 Schip-hel (en andere stomme vliegvelden)

Op het moment van schrijven zit ik in een vliegtuig. We staan nog op de startbaan in Heraklion, Kreta en het is de dato 20 mei 2024, 22.35. Ons vliegtuig naar Amsterdam staat op het punt van opstijgen. Laat ik in dezen meteen maar duidelijk zijn: als vliegvelden een ras zou zijn zou ik de hardste racist van deze planeet zijn. Ik haat vliegvelden tot in het diepst van mijn vezels. Totaal anti-airport. Ik ben dol op reizen en heb daardoor ook veel van de wereld mogen zien, maar ik heb een bloedhekel aan reizen. Steden als Londen, Parijs of Berlijn zijn tegenwoordig heel makkelijk per trein te bereiken, dus als die mogelijkheid er is dan kies ik absoluut daarvoor. Neem Londen. Niet meer dat eeuwige gekloot op vliegvelden als dat nare en onhandige Heatrow of anderhalf uur uit de stad worden gedropt in naargeestige oorden als Gatwick of Luton.

Wij wonen praktisch naast Amsterdam Centraal Station. Ik ben vaak in Londen geweest maar ik vond het de laatste keer dat ik er was een verademing om daar met de trein heen te gaan. Opstappen op Amsterdam Centraal, wat te eten en een fles wijn of twee mee, een paar afleveringen van een leuke serie kijken, een spelletje spelen en hoepla de poepla: voor je het weet stopt die trein ineens op Kings Cross, hartje Londen. Die vier uur zijn voorbij voor je het weet. Nul stress en dito gezeik. Je slingert je zooi neer in het shabby hotel aan de overkant en dan gaan we in één streep door naar mijn nabijgelegen favoriete wijken als Camden of Islington!

Dat is zo anders en zoveel fijner dan minimaal twee uur van te voren op het vliegveld te moeten zijn. Dat eeuwige wachten en alle controles die je moet ondergaan. Behandeld worden als verdachte in plaats van als iemand die gezellig een reisje maakt. Ik snap alle maatregelen heus wel, want de mensheid is al een tijdje geleden ontspoord, maar dat ellenlange wachten en gedoe op het vliegveld voelt voor mij als alles behalve relaxed en gezellig reizen. En dan die mensen die zodra de gate opent gelijk als eerste in het vliegtuig willen zitten. Luister ouwe, dat ding vertrekt niet zomaar zonder je. En die mensen willen er ook altijd weer als eerste uit als we zijn geland. Met voordringen en alles erbij. Die mensen zijn nog bang dat ze te laat op hun eigen begrafenis komen. Hou op met me. Ik loop altijd zo ongeveer als laatste dat ding uit.

En dan is er ook nog dat eeuwige wachten op je bagage. Bij het uitdelen van de gave die ‘geduld’ heet heb ik bepaald niet vooraan gestaan. Dus als iets naar mijn zin te lang duurt word ik snel narrig. En onze koffer rolt dus nooit als eerste van de bagageband. Altijd als een van de laatste. Zelfs in zo’n veredelde tramhalte als Heraklion gaat het zo. Dat gewacht vind ik dus gekmakend. En dan heb ik ook nog eens razende trek in een sigaret, waardoor ik er ook niet gezelliger op word. Ik voel me telkens als ik een vliegveld verlaat alsof tram 17 vijf keer over me heen is gereden. Heen en terug. En dan heb je honger op zo’n vliegveld: vieze kleffe prefab-broodjes kopen voor woekerprijzen. Of je drankjes die de hoofdprijs kosten. Ik ben toch godverdomme niet bij Ajax?! Wij bakken dus altijd lekker broodjes met gebakken ei voordat we op reis gaan. En geloof mij maar als ik zeg dat weinig mensen een beter ei kunnen bakken dan ome Rod, dus dan ga ik geen tientje voor een hooguit matig voorverpakt broodje betalen.

Hoe groot mijn weerzin tegen vliegen ook is: de favoriete vakantiebestemming van mijn meisie en mij is nu eenmaal Agia Galini op Kreta. En daar kom je niet zo makkelijk met de trein. Dus we zijn gewoon veroordeeld tot die vermaledijde vliegreis naar Kreta. Een vliegreis voelt voor mij als een bezoek aan de tandarts: ik zie er altijd tegenop en ik haat het intens, maar uiteindelijk komt het goed. En als het er eenmaal opzit ben ik ook weer blij. Blij om in ‘ons’ dorp te zijn en om onze vrienden daar weer te zien. Dan ben ik de hele vliegveldellende op slag weer vergeten.

Het vliegen zelf houd ik ook niet van, maar dat heb ik inmiddels zo vaak gedaan dat ik dat een soort van gedoog. Daar kon ik vroeger gigantisch tegenop zien, maar dat valt mee tegenwoordig. Ik heb geen Bergkampiaanse vliegangst meer. Het voelt even vervelend bij het opstijgen. Ik houd ook niet van achtbanen. Dat vind ik niet leuk, maar vooruit, daar kan ik inmiddels me dealen. Het ergste van de hele reis vind ik gewoon vliegvelden. Ik koester daar diep verwrongen haat tegen. Mijn vrouw is wat dat betreft evenwichtiger in dit soort zaken. Dat reisgedoe interesseert haar niet zoveel en ze vindt dat ik daar niet zo veel over moet zeiken. Maar ze zit nu drie rijen achter me dus ik kan lekker schrijven wat ik wil nu.

Mijn antipathie tegen vliegvelden grenst aan hondsdolheid. Ik kan me dus de hele dag al druk maken over hoe weinig zin ik in de vlucht heb, maar vooral in hoe erg ik geen zin in dat vliegveld heb. Mijn vrouw ligt dus drie rijen achter mij te slapen. Dat zou ik ook wel willen. Ik ben namelijk bekaf. Maar ik kan ook al niet goed slapen in het vliegtuig. Ook omdat ik dat niet wil, want ik snurk zo hard dat mensen het vliegtuig uit willen springen, dus dat wil ik ook niemand aandoen. En er zit natuurlijk weer een of andere jankende baby vlakbij me, dus ik kán niet eens slapen. En dus blijf ik gewoon maar wakker om een lekker zuur stukje te schrijven over mijn intense vliegveldenhaat.

Ik zie er nu al weer tegenop om om 2.30 Nederlandse tijd te landen en dan te moeten wachten op die kutkoffer die natuurlijk weer als laatste van die oneindige bagageband rolt. Die hoopvolle blik die we hebben als er weer verse koffers op de band kletteren en dat dat het ‘m dan elke keer niet is. Ik haat dat intens.

Maar alles komt goed. Mijn meisje ligt drie rijen achter mij te slapen. Vol en zoet. Nadromend over onze heerlijke vakantie.

Mijn stip aan de horizon is dat we straks zijn weer fijn thuis zijn thuis zijn bij Ouwe en Dibbes. Onze geweldige oppas Nicky heeft gezorgd voor een flessie wijn voor onze thuiskomst en voor broodjes en eieren voor als we morgen wakker worden. Als ik dat straks allemaal zie: dan ben ik die kolerevliegvelden op slag vergeten. Maar eerst de Schip-hel maar weer overleven.

Rodweek 201 Fuck a Duckstore

In de Amsterdamse buurtkroeg in West die ik eind jaren negentig graag frequenteerde kwam altijd een grote gozer met lang haar. Dus nee, het gaat niet over mij. Ik was ‘die kleine’ met lang haar. Hij was ook een brede gast. Een stoere verschijning om te zien. Dus het gaat echt niet over mij. Mario heette hij. Maar op een dag kwam ik daar binnen en de barman keek mij grijnzend aan. ‘Hier, moet je kijken, Rod.’ Hij toverde een Donald Duck uit 1984 tevoorschijn die hij had gevonden. Ik sloeg het blad open bij de brievenrubriek. Ik ben zelf vroeger ook lid geweest van de Donald Duck en het eerste dat ik altijd las was de brievenrubriek. ‘Kijk jij maar eens wie de brief van de week was.’ En inderdaad, daar stond inderdaad de toen 8-jarige Mario uit Amsterdam, met foto erbij. Het was ‘m echt. De brieven begonnen vaak met een aanhef als ‘Lieve Oom Donald’, maar Mario had het wat prozaïscher aangepakt en begon met ‘Lief donzig duckje’ en dan vervolgens een heel verhaal over wat hij allemaal had gedaan in het weekend. Afgesloten met kusjes van Mario. Te lief. De barman en ik hadden er wel lol over en we plakten de brief van de week op een paal bij de bar, zodat iedereen het kon zien. Even later kwam onze Mario zoals gewoonlijk weer met veel bombarie binnen, maar dat werd gauw in de kiem gesmoord door de barman: ‘Zo, lief donzig duckje, gaat alles goed met je? Wil je wat drinken?’ Mario kreeg een kop als een boei toen hij zag wat de barman had gevonden, maar kon er ook wel om lachen. We hebben er nog vaak plezier om gehad.

Van Mario naar een verhaal over eendjes is een kleine stap. Ik kijk vanuit mijn woonkamer uit op een gracht, de Zwanenburgwal om het maar bij gevogelte te houden, en daar zwemmen weleens lieve donzige duckjes. Eenden met hun pasgeboren kroost. Superlief om te zien. Maar nog vaker zie je een ander soort eendjes in mijn buurt. Dat heeft een kleine introductie nodig. Kijk: als je zoals ik in een toeristenbuurt als Amsterdam-Centrum woont dan ben je wel gewend aan veel onzinwinkels. Nutellawinkels, veel te dure kaaswinkels waar ze troep verkopen, stroopwafelwinkels waar je dertien euro voor een stroopwafel betaalt, een overdaad aan hippe koffietentjes waar hipsters hartjes in je cappuccino gieten en je 6,50 voor een kopje koffie betaalt, patatzaken waar om een of andere bullshitreden een rij van honderd meter voor staat en je kunt sinds kort naar de puppy yoga: i shit you not. Ik zie de hoofdstedelijke gekte hoofdschuddend aan, maar goed, als mensen zich willen laten besodemieteren voor al die gebakken lucht: ‘I don’t give a duck… eh.. fuck… Eh fuck a duck! Men doet maar. Waarmee ik dus tot mijn punt kom: de meest onzinnige winkels die er dus in ons toeristendorp bestaan vind ik de duckstores. Winkels waar ze badeendjes verkopen. Badeendjes in allerlei soorten, maten en uitdossingen. In Amsterdam mag je al blij zijn als je een woning hebt, laat staan eentje met een bad. Dus de meeste Amsterdammers vallen al af als clientèle. En bovendien: als je al badeendjes wil: hoeveel wil je er hebben?

OK, ik vind het dus een totale onzinwinkel. Dat kan. Dus ik ga er niet heen en ik verbaas me over mensen die dat wel doen, maar hey, ieder z’n ding. Bij mij om de hoek zit er een. Het is er nooit druk. Mensen komen er even kijken en dan gaan ze weer weg. Ik heb er nog nooit iemand met een tas vol badeendjes naar buiten zien lopen. Eén zo’n winkel in de buurt lijkt me dus rijkelijk genoeg voor de badeendjesfetisjisten onder ons. Maar nee. Weet je hoeveel van die belachelijke duckstores er binnen een straal van een kilometer rond mijn huis bestaan? Vier! Vier fucking badeendjeswinkels! En het waren er tot vorig jaar vijf. We bleken er toch eendje te veel te hebben. En waar betalen al die belachelijke duckstores de huur op absolute A-locaties van? Wat is hun verdienmodel? Of krijgen die gele eendjes daar fiscaal wit spoelinkje? Fuck a duckstore, schiet mij maar lek. Ik heb het concept nooit begrepen en ik verwacht ook niet dat ik het kan, laat staan wil begrijpen.

Het is weer lente, althans volgens de kalender. Hopelijk gaat de zon weer snel schijnen en kan ik binnenkort op de Zwanenburgwal weer echte donzige duckjes zien in plaats van de plastic exemplaren in de duckstores.