Rodweek 229 De Chinees

Beroepsmopperkont Fred Schuit, vertolkt door Rijk de Gooijer, uit de legendarische Nederlandse jaren 90-serie ‘In voor en tegenspoed’ verwoordde het destijds treffend: ‘Doe maar niet van dat rare buitenlandse eten. Laten we gewoon naar de Chinees gaan.’ Dat was dan ook nog in de tijd dat Chinese restaurants nog vuistdiep in de Nederlandse cultuur verankerd zaten. In elk dorp of stad had je wel een restaurant met namen als ‘De Chinese Muur’ of ‘Shanghai’ met rood interieur en een aquarium met grote goudvissen. Op zondag een Chinesie halen, een biertje erbij voor tijdens het wachten, rond de feestdagen kreeg je een Chinese kalender en in de avond met het bord op schoot naar de voetbalsamenvattingen kijken en naar de stem van Mart Smeets luisteren tijdens Studio Sport.

Mijn gabber die al jaren in het buitenland woont hoefde geen nanoseconde na te denken over het antwoord op mijn vraag over welk eten hij nou het meeste miste aan Nederland. Het was geen drop, pindakaas, na het stappen in knoflooksaus verdronken shoarma of een diagonaaltje trekken uit de FEBO-muur. Hij mist dus dat andere typisch Nederlands culinaire fenomeen.

‘De Chinees, broer. De fokking Chinees, man. Je weet waar ik woon. Je bent er geweest. Je kunt bij mij in de stad op praktisch elke straathoek een gastronomisch orgasme krijgen, allemaal prima restaurants, lieve mensen, alles. Maar godverdomme Rod: ik ben soms in staat om een middelgrote misdaad te plegen voor een bord babi pangang! En zo’n nasi goreng met een plakje achterham en een spiegelei dat zo heftig glanst dat je je haar er in kunt kammen als je er naar kijkt. Dat wil ik soms zo graag! Maar het is er gewoon niet, althans lang niet zo lekker als in Nederland. Een echt goed Chinees restaurant is hier niet te vinden. Bij de weg, dank je wel voor deze rotvraag, Rod! Nu heb ik nog veel meer zin in babi pangang, maar het is gewoon onbereikbaar voor me. Jij loopt met je bek naar de Chinees en binnen een half uur zit jij met die bek boven een bord eten waar ik echt naar smacht. En dan heb je ook nog eens keuze naar welke van de honderd Chinezen in jouw buurt je gaat. Dat is jaloersmakend.’

Ik voel zijn gemis. Als ik in het buitenland zou wonen zou ik met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid hetzelfde antwoord hebben gegeven. Ik ben dol op mooi en lekker eten en mijn vriendin en ik kunnen allebei behoorlijk goed koken, al zeg ik het zelf. Wij halen of bestellen bijna nooit buiten de deur omdat we de meeste gerechten zelf beter, lekkerder en voor veel minder geld kunnen maken, maar voor een bord vol authentiek oer-Hollands nep-Chinees voer: daar kan je me dus echt voor wakker maken. Dus mocht je me ooit willen verrassen…

Een mooie exquise maaltijd met allemaal mooie gangen opbouwend naar een apotheose, afgemaakt met een heerlijk dessert en geserveerd met geweldige wijnen is als een fantastische voetbalwedstrijd op hoog niveau met alles er op en eraan en dan ook nog met lekker lenteweer. Een groot bord met allemaal nep-Chinese gerechten die je op een bord pleurt naar binnen harken en wegspoelen met een sloot pils is als een avond in de regen naar Telstar – Helmond Sport kijken. Dat laatste vind ik minstens zo leuk. Je doet me met beiden plezier.

Ik haal niet eens meer maandelijks Chinees, maar als ik het eet geniet ik er van als een Chinees van zeven gefrituurde hondenlullen! De Chinees is altijd gul met de porties, dus we houden altijd over. Wat we overhouden eet ik de volgende dag gewoon als ontbijt, dat is dan toch het effect van die paar druppels Aziatisch bloed die door mijn aderen stromen. Veel mensen moeten er niet aan denken, maar voor mij verslaat niets een ontbijt met nasi, babi-pangang, kip-kerrie, foe yong hai, tjap tjoy en een druipende stok saté. Dit hele ensemble top ik dan het liefst af met een gebakken ei, een berg atjar tjampoer en kroepoek.

Maar voor hoelang kunnen we hier in Nederland nog van deze briljant verzonnen eetcultuur genieten? De Chinese restaurants in Nederland sterven uit. Niet meer van deze tijd, de kinderen die de hut niet willen overnemen en de veranderende eetcultuur die oneindig veel meer keuzes biedt dan een jaar of dertig geleden: het is allemaal te billijken. Afgelopen week las ik nog een hartenkreet van vrienden van mij uit Zaandam. Hun favoriete Chinees op de Peperstraat sluit om dit soort begrijpelijke redenen na vijftig jaar de deuren. Ik ken die Chinees toevallig omdat ik eind jaren negentig stage liep in Zaandam, daar vlakbij in de buurt, en dan regelmatig na het werk met een dampende zak Chinees weer terug met de bus terug naar Amsterdam-West reed. Tegenover mijn huis zat ook een Chinees, maar die in Zaandam was goedkoper en lekkerder. Een klassieke Hollandse Chinees zoals ze niet meer worden gemaakt en die de Chinese kalender aan de wilgen hangt. Ik voel hun gemis.

Tegenwoordig woon ik bij de Nieuwmarkt, hartje Amsterdam en ook wel bekend als Chinatown, dus ik heb een ruime keuze aan Chinese restaurants om mij heen. En daar zitten ook best een paar restaurants tussen die aan mijn culinaire wensen voldoen. Maar voor mijn favoriete Chinees moet ik een stukje de andere kant oplopen, naar Happy Corner, Plantagebuurt, vlakbij Artis. Ik word ook echt altijd happy als ik daar een happie ga halen. Rood interieur, een aquarium met grote goudvissen, Chinese ‘kalendel’, en een Chinese mevrouw die 48 charmant uitspreekt als “Attavittah!” en vraagt of je “Sambal bai?’’ je eten blieft. Een klassieke oldschool afhaalchinees dus. Biertje erbij voor tijdens het wachten. Ultiem geluk voor mij. Wat zou ik moeten doen zonder mijn paar dolgelukkige Happy Corner-momenten in het jaar? Moet ik mijzelf vastketenen aan de toko wanneer sluiting dreigt? Ik vrees de dag.

Als mijn gabber weer in Nederland is gaan we op de laatste dag samen richting de Plantagebuurt wandelen en halen we als als culinair orgasme en ultiem happy end van zijn bezoek het maandmenu van de Happy Corner.

Rodweek 223 Lekker Röstig


Ons huis is niet het meest populaire huis voor bezorgdiensten. Zodra de Appie-bezorger ons adres op de rol ziet staan baalt-ie waarschijnlijk al. Bedrijven als Post NL en DHL die zetten alles in de gang neer, maar de bezorger van de Appie moet de door ons bestelde zooi naar boven sjouwen. Of wat te denken van mensen die echt zware shit als een wasmachine en een koelkast naar onze crib hebben gesleept. En zelf heb ik met twee vrienden nog eens een loeizwaar matras naar boven gesleept (waar we nog steeds plezier van hebben, dus het waren de zweetdruppels waard) en in m’n eentje nog vele andere zware zaken als vrouwlief de Zalando weer eens heeft geplunderd. Het is bepaald geen sinecure om ons huis te bevoorraden, naar vijf hoog, 68 treden zonder lift. De bezorger heeft dan meteen z’n cardiotraining gehad. Dat dan weer wel!

De bezorger die onlangs langskwam had het zichzelf per ongeluk iets te zwaar gemaakt. Met de tong op zijn schoenen kwam hij met een grote krat boodschappen aan. Mo lag nog in bed dus ik pakte die krat aan, bedankte de bezorger en begon met het uitpakken en inruimen van de spullen. Alles wat we hadden besteld zat er in, maar toen ik die eenmaal had ingeruimd zag ik dat er nog een grote plastic tas in de krat stond waar allemaal blauwe zakken in zaten. Ik pakte er een zak uit. Aviko diepvries röstirondjes met bacon en ui. Goh, apart, dacht ik nog. Het is nou niet bepaald een product dat normaal gesproken hoog op onze boodschappenlijstjes prijkt. Het staat er überhaupt nooit op. Ik keek verder in de zak. Hey, nog zo’n zak. En nog één en nog één en nog… nog… nog… Lang verhaal kort: we zaten ineens met acht diepvrieszakken röstirondjes bacon ui opgescheept. Rösti. Ik kan me die dingen nog vaag herinneren uit de jaren 80 of 90. Toen heb ik het weleens gegeten, maar ook niet echt vaak volgens mij. Daarna zijn er decennia voorbijgegaan dat ik niet meer aan rösti heb gedacht. Even nagezocht wat het ook alweer precies was: geraspte aardappel met krokant laagje eventueel aan te vullen met bijvoorbeeld bacon en ui, het gerecht heeft z’n oorsprong in de Zwitserse keuken. OK, weer wat geleerd.

Ik vroeg de liefste of ze een acute röstiverslaving had opgelopen en of ik me zorgen moest maken, maar dat bleek niet het geval. Mo zou niet eens één zak rösti bestellen. We hadden gelukkig nog precies genoeg plek in de vriezer om de zakken in elk geval even tijdelijk te huisvesten. De rösti-noodopvang. Ik belde met de klantenservice van de Zaanse grootröstigrutter en legde de situatie uit. Misschien zit er wel een heel röstiek bejaardentehuis te wachten op acht zakken rösti voor voor de grote maandelijkse ‘Wij worden zo zat als een Zwitser’-avond. Dan kunnen ze het ophalen of ik zou het zelfs nog langs kunnen brengen als het een beetje in de buurt is. Zo ben ik dan ook wel weer. Of misschien was het wel een bestelling voor Rösti Rostelli. Het vriendelijke klantenservicemeisje deed navraag en kwam weer terug aan de lijn met de mededeling dat de overdaad aan rösti inderdaad verkeerd was bezorgd, maar dat we de zakken mochten houden. Ze wenste ons nog smakelijk eten. Dus, daar zaten we dan met een vriezer, röftend van de rösti. Een app in de groepsapp van ons pand met de vraag of de buren wellicht trek hadden in rösti verloste ons in elk geval al van vijf zakken. De röst in onze vrieslade is wedergekeerd. We hebben nog drie zakken. We houden er eentje zelf. Dus als iemand die andere twee zakken wil hebben: kom maar halen.

Vanmiddag ga ik naar het voetballen. Nog een biertje toe in het clubhuis en daarna naar huis. Eten maken. Ik denk dat ik al weet wat er vanavond in de airfryer gaat. Hoef ik daar ook niet meer over na te denken. En dan op tijd naar m’n nest. Vrouw is aan het werk en komt laat thuis. Ik boekie lezen. Dat wordt een lekker röstig avondje.

Rodweek 221 Bert Visscher



Humor is als eten. Smaken verschillen, zo is het nou eenmaal en in sommige smaken zijn er nou eenmaal geen compromissen mogelijk. Neem koriander. Je vindt het heerlijk en smaakverrijkend of je vindt het totaal niet te hachelen. Ik ken mensen die al over hun nek gaan als er ook maar een nanogram koriander door de maaltijd zit. Ze vinden het naar zeep smaken. Dat schijnt genetisch bepaald te zijn. Ik ben van team koriander, voorzitter van de fanclub. Je kunt mij begraven in koriander. Vandaar dat ik het in Thailand op culinair gebied uitstekend naar mijn zin had. En over Thailand gesproken: de hoofdstad Bangkok. Of je vindt het een groot stinkend overbevolkt mierennest met veel te veel toeristen of je vindt het geweldig. Daar zitten weinig grijstinten tussen. Ik behoor als cityboy tot de groep van Bangkok-lovers en heb zelfs wel eens overwogen om er een maand of drie te gaan wonen, al zie ik dat niet meer zo snel gebeuren.

En van Bangkok naar Bert Visscher is het natuurlijk maar een kleine stap. Ook voor deze cabaretier geldt de zwart-witte gedachtegang dat je hem ongelooflijk grappig vindt of dat je niet naar hem kan kijken zonder je kapot te ergeren aan hem. Ik behoor tot de tweede categorie. Zodra ik ook maar een glimp van hem op TV zie schakel ik in blinde paniek naar elke andere willekeurige zender over. Als ik hem maar niet hoef te zien. Ik vind hem een veel te drukke gekkebekkentrekker en ik kan me niet herinneren dat ik ooit om een grap van hem heb gelachen. Misschien zal de beste man heus eens een leuke grap hebben gemaakt, maar zoals een overdosis aan pepers in een maaltijd voor mij de smaak bederft, zo overheerst de ergernis om zijn drukke performance bij mij en dan kan ik ook om geen enkele grap van hem nog lachen. Vergelijkbaar met die Amerikaanse acteur, Jim Carey, ook zo’n vreselijke gekkebekkentrekker die mij de mondhoeken vrijwel nooit ook maar een beetje naar boven doet krullen. De enige die in mijn bijzijn ongelimiteerd gekke bekken mag trekken en die ik dan ook echt grappig vindt is mijn goede vriendin Mutriba.

Maar ik ken dus ook hele volksstammen die bijkans maagkrampen van het lachen krijgen zodra de heer Visscher alleen al het podium betreedt. En met één lid van die volksstammen woon ik dus samen. Mijn meisie vindt hem echt onbedaarlijk grappig. Zo grappig dat ze zelfs vanavond naar Carré gaat om zijn show te zien. En nou heb ik veel voor mijn Mootje over, ik loop desnoods naar de andere kant van de stad om haar favoriete noedelsoepje te kopen als de liefste daar trek in heeft, maar ze krijgt me werkelijk met geen tien paarden mee naar Bert Visscher, dus ze gaat in haar eentje en ik weet zeker dat ze het ontzettend naar haar zin gaat hebben en straks weer schuddebuikend van het lachen thuiskomt. Een van de weinige vormen van humor waarin onze smaken verschillen, want doorgaans lachen we om dezelfde humor. Misschien ligt het aan mij dat ik Bert Visscher niet grappig vind. Of het is genetisch bepaald. Dat kan natuurlijk ook.

Vrouw dus nu in Carré, ik gaf haar net een kus en wenste haar veel plezier. Ik ga vanavond lekker koken. Misschien wel iets met koriander.

Rodweek 220 De Gastenlijst



Iedereen die in muziek-, theater- of sowieso in het nachtleven werkt of heeft gewerkt kent het fenomeen gastenlijst. Ik heb een kleine twintig jaar in de Melkweg gewerkt en werd wekelijks bestookt met berichtjes of telefoontjes: ‘’ Hey Rod, zeg kerel, hoe is het nou met je? Lang niet gesproken! Alles goed, jongen?! Jeetje, waar blijft de tijd hè?’

Vervolgens ontspon zich dan een veel te lang gesprek over koetjes en kalfjes en dan kwam het hoge woord eruit waarvoor ik eigenlijk werd gebeld: ‘Zeg, binnenkort treden (ik noem maar wat) MC Flamoez en The Cunters op. Zou jij niet toevallig een gastenlijst kunnen regelen? Oh ja en mijn meisje wil ook mee, kan het met een plus één?’

Dit soort gesprekjes voerde ik meerdere keren per week. En als het om grote artiesten ging haalde ik makkelijk de dubbele cijfers. Bij Queens of the Stoneage en Snoop Dogg heb ik op en un momento dado zelfs mijn telefoon uitgezet omdat lui op de meest onmogelijke tijdstippen belden. Ineens hingen er mensen aan de lijn die ik bij wijze van spreken sinds de brugklas niet meer had gesproken. ‘Ja, hoi, lang geleden, alles goed? Mooi. Zeg, ik heb een beetje een gekke vraag, maar zou jij….’

Toen ik in het nachtleven begon te werken was ik 21. En in het begin gaf ik vrijwel altijd wel aan toe aan alle verzoeken. Of ik deed er in elk geval m’n best voor. Later werd ik wat strenger in mijn gastenlijstbeleid.

1. Alleen voor mensen die ik minimaal redelijk goed ken en die ik ook nog aardig vind of iets gun
2. Voor mensen die me ook weleens bellen om gezellig af te spreken
3. Niet voor vage vriendjes van kennissen
4. Voor mensen van andere poppodia die mij bij hun tent vaak op de lijst zetten. In veel tenten had ik wel iemand lopen met wie ik zo’n deal had gesloten. Meestal maakten zij veel meer gebruik van mij dan ik van hun generositeit, maar die één of twee keer per jaar dat ik bijvoorbeeld naar Tivoli Utrecht of Patronaat Haarlem wilde had ik dan sowieso gecoverd, dus dat vond ik een prima deal.

Onderstaand, even met fictieve naam:

‘Hey Rod, je spreekt met Klaas! Ken je me nog?’
‘Euuuh nee.’

Ik bleek met die Klaas op school gezeten te hebben en hij was was op de een of andere manier aan mijn telefoonnummer gekomen.

Na enig nadenken kwam ik er achter dat die Klaas een ontstellende lul was die ik vroeger al niet mocht en hij mij ook niet. Kan gebeuren, dat je elkaar niet zo ligt, maar ga me dan niet twintig jaar later om een gunst vragen. Hij wilde naar een concert waar ik best nog wel een gastenlijstplek of twee voor over had, maar die wilde ik niet aan hem geven. Ik deed even drie seconden of ik er over nadacht en zei: ‘Hmm, nee sorry Klaas, gaat ‘m niet worden. Helemaal vol die lijst. En trouwens, waarom bel jij mij? We waren vroeger toch nooit zulke goede vrienden? Toch? Nou dan. Dag Klaas.’

Klaas hing op. Nooit meer gehoord. Gelukkig.

Voor mijn echte vrienden of zelfs nog wel die in de periferie van vrienden, oftewel kennissen, stonden deed ik wel moeite. Als mijn eigen gastenlijstplekken bezet waren dan zette ik ze die op die van een collega die toch niks met die plekken deed. Zo had ik Surinaamse collega’s die niet echt vrienden in de punkwereld hadden en had ik weinig vrienden die van nieuwerwetse hiphop hielden, dus dan mochten zij mijn lijst gebruiken. Zo hielpen we elkaar. Vond ik, voor mensen die ik echt kende nooit zo’n probleem om dat te regelen. Kleine moeite. En veel van die mensen trakteerden mij, als ik er ook was, op een drankje. Hoeft niet, maar ze deden dat gewoon, omdat ze het waardeerden dat ik een vet concert voor ze had geregeld.

Met al het gruis die ik uit een ver verleden kende had ik op den duur dus afgerekend. Daar deed ik niks meer voor. Je keek vroeger niet naar me om en toen ik in de Melkweg ging werken was ik ineens die toffe gast voor de gastenlijst. Zelfde als met die gozer die ik al wel lang kende en met enige regelmaat op de lijst zette en niet eens netjes ‘dank je wel’ tegen me zei als ie me zag. En die me ook nooit een drankje gaf. Of mensen die ik een graag gewilde gastenlijstplek gaf maar niet op kwamen dagen. Die vond ik nog irritanter: stond zo’n sukkel, die niet eens de moeite nam om af te bellen op de lijst, terwijl er een echte fan balend thuis zat. Met dat soort figuren was ik op den duur ook helemaal klaar.

En zo hield ik op den duur een select (maar nog steeds groot) gezelschap aan mensen over voor wie ik concerten regelde. Gewoon, omdat dat mensen zijn met wie ik vaak sprak of nog steeds spreek. Maar voor de eerste de beste flapdrol die ik nog van dertig jaar geleden kende deed ik later niks meer. Ik zou het zelf nog al beschamend vinden om iemand te bellen die ik vroeger amper sprak te bellen. Waarom zou je dat doen?

De periferie, de buitenring van vrienden, die belden eigenlijk het meest. De echte vrienden belden mij ook omdat ze mij aardig vonden en vroegen mij dan ook om eens lekker samen wat te eten of andere gezelligheid. Die mensen mochten en mogen altijd alles aan me vragen. De periferie, ach, het lag er een beetje aan wie het was en of ik ze echt mocht.

Mijn telefoon heeft twintig jaar lang wekelijks zoveel gerinkeld dat ie schor werd. Ik werd er bij tijd en wijle knetterend gek van. Ik was een soort eenmanscallcenter voor goedkope concertkaartjes. Tegenwoordig schrik ik bijna als de telefoon gaat. Maar dan weet ik in elk geval dat het mijn echte vrienden of mijn familie zijn die me me bellen. Mensen die mij echt willen spreken in plaats van dat ze iets van me willen.

Dat zijn de mensen die altijd op de gastenlijst van mijn leven staan. En als ze verkering hebben: dan zet ik er ook nog een plus één erbij.

Rodweek 219 Hey nigger



Op een mooie zonovergoten lentedag in 2006 had ik een afspraak op de Overtoom, aan het einde, al vlakbij het Surinameplein. Ik moest van de andere kant van de stad komen en had geen fiets bij me, dus ik pakte de tram. Vlakbij het Leidseplein kreeg de tram panne en het was niet bekend of en wanneer de tram verder kon rijden. Vervelend, maar de zon scheen, dus dat laatste stuk wandelen zou ook geen straf zijn. Dan maar iets te laat op de afspraak. Ik stapte de tram uit, stak het Leidseplein over en begon aan de schier oneindig lijkende Overtoomwandeling die traag door Oud West gaat, vrij naar Hendrik Marsman, kent uw klassiekers. Maar toen ik de Eerste Constantijn Huijgensstraat naderde zag ik ineens die tram weer aankomen! Hij reed weer. Dat was een mazzeltje! Kon ik die laatste drie haltes toch nog meepakken. Het zonnige weer maakt ook dat mijn humeur vaak erg zonnig is, dus ik stapte in en begroette de conducteur die een beetje op Samuel L. Jackson leek met een vrolijk ‘Hey, ben ik weer!’

Bij de Overtoomse Sluis moest ik eruit, dus ik drukte op de stopknop. Ik groette de conducteur nog vriendelijk, maar ik kreeg een vernietigende ‘Samuel L. Jackson in Pulp Fiction-waardige’ blik en een venijnige opmerking. terug

‘Dat zeg jij nooit meer tegen mij’

Ik was even verbaasd en vroeg wat hij bedoelde.

‘Jij zei net ‘Hey nigger’ tegen me.’

Ik stond even aan de grond genageld, maar ik herpakte me snel en legde uit dat ik dat absoluut niet had gezegd of dat het zelfs ooit maar in mijn hoofd op zou komen om zoiets te zeggen. Ik weet dat ik soms best een beetje binnensmonds kan praten en dat je me dan wel eens verkeerd kan verstaan, maar hoe je van ‘Hey, ben ik weer’ ‘Hey nigger’ kan maken vond ik toch wel erg bijzonder. Ik werd voor lul gezet voor de hele bevolking van de tram. Alsof iemand een pot inkt over je witte overhemd gooit. Krijg het maar schoon. Als de conducteur ten overstaan van alle aanwezigen toetert dat ik iets racistisch heb geroepen: verdedig je daar maar eens tegen. Alle ogen waren op mij gericht. Meer dan het misverstand uitleggen kon ik niet doen dus ik liep kokend van woede en verdriet de tram uit.

Ik werd gewoon voor racist uitgemaakt. Het maakte me eerder verdrietig dan boos nog trouwens. Ik vond het echt heel erg. Ik, off all people. Saillant detail: ik was in die tijd werkzaam bij het Meldpunt Discriminatie Internet. Digitale racisten opsporen was mijn baan! Kon die man ook niet weten, maar als iemand die zich juist altijd heeft ingezet tegen racisme en discriminatie voelde dat heel pijnlijk. En nog als ik het er over heb. Maanden later kwam ik die conducteur eens ergens tegen in een café. We herkenden elkaar meteen en hebben de situatie nog eens uitgepraat en definitief naar een andere wereld geholpen. Als we elkaar weleens tegenkomen zeg ik ook altijd: ‘Hey! Ben ik weer!’ en dan krijg ik nu wel een lach terug.

Weet je wat ook een andere wereld is en waar ze ook Nederlands spreken? Suriname. Daar was ik in 2010. Als ik ergens onversneden racisme heb gehoord waar zelfs een liefdesbaby van Geert Wilders, Thierry Baudet en Hans Janmaat rode oortjes van krijgt: Suriname. Niet alleen van de gekleurde bevolking naar de blanke medemens, maar ook onder elkaar. De Inheemsen die in de bossen wonen, de Creolen uit de stad, de Marrons, de Hindoes, de Javanen: ze vinden allemaal iets van elkaar en daar maken ze van hun hart bepaald geen moordkuil, om het voorzichtig uit te drukken. Ze praten over elkaar op een manier waar de Ku Klux Klan de rillingen van krijgt. En mind you: er wonen in heel Suriname minder mensen dan in Amsterdam, dus veel mensen kennen elkaar. Alles komt aan. Mijn gabber die daar toen een tijdje woonde en werkte kende daar een Surinaamse dame die ons vaak mee op sjouw nam. Zij was geboren in Suriname, opgegroeid in Nederland en sinds een aantal jaren weer terug in Suriname. Een donkerbruine dame. Een dame die gewend is aan de Nederlandse punctualiteit en zich ergert als een afspraak wat te laat komt, wat niet heel ongewoon is in Suriname. Die vrouw schreeuwde dingen tegen mensen waar de honden geen brood van lusten. En in Su heb je veel honden! Toen haar tuinman tien minuten te laat kwam (dat is in Suriname gewoon behoorlijk op tijd) kreeg die man opmerkingen naar zijn hoofd die jouw foute blanke PVV-stemmende oom niet zou durven maken.

Of ze zei toen wij ergens op een festival moesten werken: ‘Rod, koop lekker een fles wijn, ga lekker op de tribune zitten en laat die negers maar werken. Doen ze ook eens wat, want ze zijn allemaal lui.’ Dat zei deze diepdonkere mevrouw dus echt tegen mij. Ze maakte ook geen grap, ze meende het echt. Ik vond dat zo verbijsterend dat ik maar niet eens heb geantwoord en doorliep. Zij was niet pro-black, ze was een probleem.

Racisme is geen eenrichtingsverkeer. Als ik dat ergens heb geleerd is het in Suriname. Daar is het zelfs een achtbaansweg. Heen en terug. En wie het verkeer in Suriname kent weet dat het dan vaak verkeerd gaat. Als ik ergens een paar bijna dood ervaringen heb gehad was het daar. Want niemand weet of ie links of rechts moet rijden.

Dan pak ik liever de tram.

Rodweek 218 Shitshow



Aankomende zondag ga ik met met mijn bloedgabber Jazz, al 35 jaar mijn broeder van een andere moeder, naar de wedstrijd tussen de legendes van Ajax en die van Real Madrid. Mooi affiche en er doen aan beide kanten mooie namen uit het lichtere of donkergrijzere verleden mee. Maar om het nou ‘de wedstrijd van de eeuw’ te noemen voert wat ver. De 86-jarige Ajax-legende Sjaak Swart die denkt dat hij nog moeiteloos in Ajax 1 kan meekomen zit ook in de selectie, evenals andere iets jongere heren die ik ken uit de tijd dat ik bij Ajax werkte. En die zijn er, zoals wij allen, niet jonger op geworden. Gewoon een leuke show-wedstrijd. Meer niet. Daarom moest ik nogal lachen toen ik de aankomende bokswedstrijd tussen een influencer die z’n prikkertje graag in een Leerdammertje steekt en een bejaarde bokser als ‘de bokswedstrijd van de eeuw’ werd aangekondigd. Voor wie de heren niet kent: de 27-jarige Jake Paul tegen de 58-jarige Mike Tyson. Een robbertje knokken waar de heren allebei niet armer van worden. Al laat die ouwe zich in elkaar rossen door die 27-jarige koter: dan houdt hij er nog tussen de 13 en de 20 miljoen dollar aan over. Er zijn dagen dat ik het niet op mijn rekening heb staan. En dan gaf die ouwe bij die malle staredown even een klein klapje op het gezicht van die Youtuber: het zal wel. Shitshow. Veel plezier. Ik lees wel wie er gewonnen heeft. Het is nou niet bepaald Mohammed Ali tegen Joe Frazier die in hun tijd wel het gevecht van de eeuw uitvochten.

In het echte leven zijn er serieuzere gevechten aan de hand. Het gedoe in Rusland en de Oekraïne en het eeuwige gezanik in Israël en Palestina. Ik trek vrijwel nooit partij in dat soort conflicten waar mijn omgeving en ik geen deel van uitmaken. Het is niet mijn oorlog, zoals geen enkele dat eigenlijk is. Ik vind het voor alle inwoners van die gebieden allemaal even verschrikkelijk. Ik zit niet naar een voetbalwedstrijd te kijken waar ik een voorkeur voor een ploeg heb. ‘Voetbal is oorlog’, is een legendarische uitspraak van Rinus Michels. Ik ben het daar nooit mee eens geweest. Een voetbalwedstrijd heeft slechts drie uitkomsten: de thuisploeg wint, de uitploeg wint of het wordt een gelijkspel. Meer smaken zijn er niet. Een oorlog kent alleen maar verliezers. Oorlogen gaan over de lijken van mensen die geen flikker te maken hebben met wat de hoge piefen bepalen. Mensen die huis en haard verliezen of hun land moeten ontvluchten om de eigenpijperij van de macht. En die mensen worden dan ‘gelukszoekers’ genoemd. Geluk is toch wat we allemaal zoeken?

Iedere burger op aarde wil gewoon een rustig leven zonder al te veel gezeik aan z’n kop. Als land A ineens besluit om land B binnen te vallen dan worden er nogal wat levens op hun kop gezet door machtswellustelingen die vinden dat het anders moet. Maar die staan zelf niet aan het front. De soldaten zijn kanonnenvoer voor de pervertelingen die vanuit hun pluche stoelen maar even bepalen wat er moet gebeuren. Jongens van 19 die net haar op hun zak hebben, die net hun eerste schreden op het liefdespad hebben gezet, die net weten hoe een koud pilsje smaakt, die net…. Alles aan het ontdekken zijn. En die moeten dan sterven voor hun moederneukende vaderland. Dat is te afzichtelijk voor woorden.

Ik was er dan ook vrij duidelijk in tijdens mijn militaire dienstkeuring op 15 maart 1995 in Amsterdam op basis Kattenburg, ik was achttien jaar en drie dagen oud: ik had er totaal niet de minste interesse in om mijn vaderland op die manier te dienen. Ik had wel wat beters te doen. En dat liet ik ook in woord en gebaar blijken door zo ongeïnteresseerd en verveeld mogelijk te doen teneinde de hoge heren te overtuigen dat ze aan mij niet zo veel zouden hebben. Ik deed (en was) chagrijnig. Ik had helemaal geen zin in dit gekutklooi aan m’n hoofd. Dat ze maar niet dachten een gemotiveerde soldaat te krijgen. Desalniettemin werd ik goedgekeurd. Ik voldeed aan alle fysieke en mentale eisen. En ik had drie borden nasi goreng en rendang op. De lunch was uitstekend voor een Indo, dus mijn humeur was al een stuk beter. Ik werd na afloop van dat hele gedoe op het kantoor geroepen: ‘Rijsdijk, wil jij eigenlijk wel in militaire dienst?’ Kennelijk was mijn complete apathie toch een beetje overgekomen. Ik vertelde de pief van dienst in alle serieusheid dat die hele shizzle voor mij niet zo hoefde. Ik vang een kogel voor mijn meisie, mijn familie en mijn vrienden, maar niet voor het hele land. Ik groeide in mijn betoog en vertelde dat ik ook niet zou kunnen schieten op iemand van mijn leeftijd die zijn uniform toevallig in een ander land heeft gehad. Iemand die onder andere omstandigheden misschien wel een vriend van mij had kunnen zijn. Vrede voor de natie, maar ik ben geen nazi ouwe! Dat ‘ouwe’ zei ik er dan weer niet bij, maar dat staat leuk in het verhaal, toch?

Gelukkig had ik de tijd mee. In 1995 stond de dienstplicht op de helling, dus iedereen die niet per se wilde hoefde ook niet per se met de hele shitshow mee te doen.

‘U kunt gaan Rijsdijk, u hoort nog.’

Ik kreeg inderdaad een tijdje later nog een brief. Dat ik in geval van nood alsnog ingezet zou kunnen worden. Nou kende ik een aantal jongens, net iets ouder dan mijzelve, die net over de grens in het Duitse Seedorf waren ingezet om hun militaire dienstplicht te vervullen. En die zeiden allemaal: ‘Nou als die Moffen ergens de grens over hadden kunnen gaan was het bij ons!’ Die zaten alleen maar te zuipen en te roken. Dat deed ik ook, maar dan gewoon lekker thuis in Amsterdam. Dat vond ik een stuk relaxter. Volgens mij was ik tot mijn 45e nog oproepbaar, maar die leeftijd ben ik ook al gepasseerd, dus sorry Nederland: ik ga nu officieel geen kogels meer voor jullie terugkoppen! Voor zover ik dat al van plan was.

En nu zijn er dus constant oorlogen op micro-, meso- en macroniveau. Dus tussen individuen, groepen en op hoger niveau. Nou ben ik niet zo’n ruziemaker, maar als ik al ruzie heb dan beperk ik me tot microniveau. Aan ruzies tussen groepen heb ik nooit meegedaan. Vechtpartijen van mijn club Ajax met een rivaliserende club? Werd ik gebeld om bij Diemen of in de Bijlmer fans van Feyenoord of ADO op te vangen. Fuck off. Zoek het uit, maar niet met mij erbij. Daar heb ik echt nooit aan meegedaan.

Mijn mond is de lont en mijn pen is de bom. Gewelddadiger wordt het niet in mijn leven. Mensen die niet kunnen praten en/of schrijven gaan vechten. Dat is prima op een schoolplein (microniveau), maar met groepjes tegen elkaar vechten (meso) of in het ergste geval oorlog voeren (macro) wordt het al een stuk vervelender. Weet je, zoek het uit. Ik ga zondag dus met mijn broer van een andere moer naar die gekke showwedstrijd. We zitten op de F-Side. En daar gaan we van alles vergieten, maar geen bloed. Wij genieten van voetbal en onze vriendschap. En dan zijn we even heel ver weg van de shitshow die de wereld momenteel is.

Rodweek 213 Strandavia

Altijd voorzichtig wezen met wat je wenst, dat is een wijze les die ik ooit leerde. Maar soms gaat het dus toch weleens mis. Zo zei ik toen we twee weken geleden weer eens naar Agia Galini gingen tegen Mo: ‘Goh, misschien is het leuk om eens een dagje Heraklion te doen, of anders op de dag dat we terugvliegen, want we vliegen toch laat’. Uiteraard kwam dat er niet van. Wie de voorgaande columns heeft gelezen over onze ‘klootzakkendagen’ weet dat wij de meest luie vakantie ooit hebben gehad. We hebben elf dagen als twee lethargische slakken geleefd en dat was heerlijk. Waren we allebei erg aan toe.

Maar toch kwam mijn wens dus uit, maar dan niet op de manier zoals ik het vooraf had bedacht. Onze vlucht van Transavia zou op woensdagavond 4 september om 21.40 vertrekken. Onze vaste zwijgzame chauffeur Kostas zorgde er voor dat we ruim op tijd op het vliegveld waren. Even sigaretten kopen omdat die in Griekenland nog wel betaalbaar zijn, koffer inchecken en door de douane. So far so good. We hadden nog genoeg tijd dus die tijd hielpen wij vakkundig om zeep met potjes yathzee, wijn en een broodje. Heraklion Airport is een dodelijk saai vliegveld waar niks te doen is, dus we moesten ons even vermaken. En dat kunnen wij heel goed.

Toen kwam de melding dat de vlucht vertraagd was. En even later kwam de volgende melding dat de vlucht nog iets meer vertraagd was. Kan gebeuren. Nog maar een potje yathzee en nog maar wat meer van die kleine flesjes wijn erbij halen dan. Wachten is niet erg, maar je moet er wel wat te drinken bij hebben, ja toch?

We hadden goed zicht op de rij wachtenden bij de gate en inderdaad, op een goed moment kwam er beweging in de menselijke rups. Wij hoeven nooit zo als eerste te boarden dus we lieten de massa lekker lopen om enkele minuten later als de laatsten der Mo(!)-hikanen aan te sluiten. En toen zagen we de mensen die al tijd in de rij hadden gestaan ineens weer terugkeren. Wat was hier aan de hand?
De vlucht bleek dus harder gecanceld te zijn dan de gemiddelde BN-er van tegenwoordig. Technisch mankement, zo gonsde het door de rij. De informatievoorziening van Transavia was om het zuinig te zeggen nogal zuinigjes. Terug naar de bagageband om weer een eeuwigheid te wachten op onze koffer. Nou vind ik wachten op elk vliegveld al een hel (ik heb op mijn geboortedag bepaald niet vooraan gestaan toen ze het pakket geduld uitdeelden) maar op Heraklion lijkt het echt alsof de klok achteruit loopt. Ik kan daar slecht tegen.

Daar waren de koffers dan eindelijk, maar wat nu? De nacht begon inmiddels al te puberen, dus het werd vervelend. Alle passagiers werden vervoerd naar een hotel in de buurt van het vliegveld waar ze dus kennelijk plaats hadden voor zo’n 200 gestrande reizigers. Dat kon niet veel zijn dat hotel, zo dachten wij iets te voorbarig, maar dat viel dus allezins mee. Het was zelfs een behoorlijk goed hotel in Gornes Gouvon, een plaats die feitelijk niet meer is dan de snelweg tussen Chersonissos en Malia en waar toevallig een hotel neergeplempt is. We konden er nog een kleine vier uur slapen en ontbijten en om 8.30 werden we weer opgehaald. De nieuwe vlucht zou ons namelijk om 11.00 weer terug naar Amsterdam brengen. Niet zeuren. Het was nou eenmaal niet anders.

Met kleine oogjes de bus weer in, op naar het vliegveld. Eenmaal daar bleek ook die vlucht dus niet door te gaan. Navraag bij de servicebalie leerde dat er nog tien plekken op de avondvlucht naar Amsterdam over waren, maar dat we wel zelf moesten bellen. Hartstikke leuk, maar we waren natuurlijk niet enigen. Dus toen Mo na een goede tien minuten eindelijk door de wachtrij heen was gekomen waren die tien plaatsen al foetsie natuurlijk.

Volgende optie? Vrijdag 5 september 2024. Wederom om 21.40. Vingers gekruisd. Maar we moesten dus nog snel een goede plek dichtbij regelen. Agia Galini was net iets te ver weg en zo boekten wij een appartement in het centrum van Heraklion, dus ja hoor, de wens was uitgekomen.

Heraklion is geen wonderschone stad. Je kunt het moeilijk het Kretenzer Kroonjuweel noemen. Maar we hadden tenminste onderdak met een mooi uitzicht over de haven. Maar hoe hard we ons best ook deden: we konden er maar moeilijk van genieten. We waren simpelweg te moe. Dus in plaats van des avonds copieus op kosten van Transavia uit eten te gaan kookten we zelf een eenvoudig maaltje in ons appartement en om 21.00 lagen we er compleet af en vielen we in een comateuze slaap.

Om 10.00 de volgende ochtend moesten we ons tijdelijke onderkomen alweer verlaten en hadden we dus nog een uurtje of acht om Heraklion beter te leren kennen. En inderdaad, dat beviel een stuk beter. Net als in elke andere grote stad moet je ook hier niet in de grote straten zijn, maar in de charmante steegjes en zijstraatjes en dan kun je er zomaar een leuke dag hebben en heerlijk en betaalbaar eten en drinken. Maar om er een week op vakantie gaan: nou nee.

Eind van de middag weer terug naar het aftandse vliegveld. Wijntje. Yathzee en goed uitgerust. En zowaar. Onze vlucht ging. We krijgen dus nog een standaardsom geld terug voor de vertraging en hopelijk ook het grootste gedeelte van onze gemaakte kosten en gederfde inkomsten.

Maar ik heb m’n dagje Heraklion, twee zelfs, gehad. Met dank aan het onvolprezen Strandavia.

Kretenzer Klootzakkendagen (3)



3306, 5398, 4378, 4477, 3817, 4406 en 6868: het zijn de magere cijfers van mijn stappenteller van de afgelopen zeven dagen. Als de stappenteller een Olympische discipline was zou ik met de cijfers van de afgelopen dagen niet in de buurt van een gouden plak komen. Thuis in Amsterdam is het absolute minimum op een luie dag 10.000 stappen en op een topdag tippel ik zomaar rond de 20.000 stappen door de stad. 10.000 stappen is ongeveer 7 kilometer. Vanaf Chateau Waterloo loop ik de Amstel rond, loop ik soms naar De Pijp om boodschappen te doen, loop ik naar de Jordaan om osseworst bij Louman te halen of naar Oud West om te werken of naar de markt te gaan. Dan lopen je stappen aardig op. En sowieso begin ik de dag altijd met een wandeling.

Als je 20.000 stappen in Agia Galini zet dan heb je het hele dorp minimaal zes keer rondgelopen. Ik begin ook hier met een ochtendwandeling. Boodschappen halen bij de supermarkt in de haven dan de berg weer op naar het appartement en dan begint het grote lethargische niks doen. Het is ook veel te warm om iets te doen. Het kwik tikt elke dag tegen de 35 graden aan en zonder enige vorm van inspanning biggelen de zweetdruppels over onze lijven.

Onze grootste inspanningen bestaan uit yathzee spelen, een wijntje drinken en aan het eind van de middag bedenken waar we gaan eten. Daar lopen we dan naartoe om te eten en dan gaan we weer terug die berg op. En dat ritueel herhaalt zich elke dag.

‘’Maar een beetje wijn zuipen en spelletjes doen dat kan je toch in Amsterdam toch ook?’’

Jazeker, maar met dit verschil dat we in Amsterdam altijd meteen ‘aan staan’ als we wakker worden. Er moet altijd wel iets. Werk, privé, whatever. Hier moet niks. We staan hier niet de hele dag aan. Hoogstens op een waakvlammetje. En dat is fijn. Hier kunnen we gewoon lekker klootzakken.

Aankomende maandag gaan we iets doen wat op een activiteit lijkt. We gaan midgetgolfen met onze vrienden Vicky en George. Met die achttien holes die we moeten aflopen probeer ik mijn abominabele stappentellergemiddelde van deze week nog enigszins op te krikken.

En nou loop ik deze vakantie voor mijn doen al extreem weinig: Mo loopt nog veel minder. De enige stappen die zij maakt is als ze van het balkon naar de koelkast loopt om wijn voor ons in te schenken. En om in de avond ergens te gaan eten. Dat is niet om haar belachelijk te maken: ze houdt gewoon niet van wandelen. Ik kan haar vrijwel nooit verleiden tot een lekkere wandeling. En in de ochtend al helemaal niet. In de middag met een eventuele stop op een terras is kansrijker. Mo loopt al genoeg op haar werk. En daar is wat voor te zeggen. Ik loop ook veel tijdens mijn horecawerk, maar ik vind wandelen in mijn vrije tijd heerlijk en ontspannend. En dan kan ik ook lekker nadenken over de stukken die ik wil schrijven of over andere zaken. Dat heeft niet iedereen.

Vandaar dat ik laatst zowat een tia kreeg toen mijn liefste tijdens het eten ineens zei: ‘Zullen we van de week eens de pier af lopen? Dan kunnen we ook nog een stukje naar boven klimmen.’

Ik wist niet wat ik hoorde! Even dacht ik dat mijn liefste door de hitte bevangen was, maar ze meende het echt!

Ik zal vandaag toch maar eens vragen of ze het echt meent. Ik zal mijn stappenteller aanzetten. En ondertussen klootzakken we lekker door.

Rodweek 211 Kretenzer Klootzakkendagen (2)


Gisteren op dag 2 gingen we even langsklootzakken bij onze vrienden Babis en Nektaria, die een camping en een restaurant bestieren aan de rand van het dorp. Even de bush bush door en je bent er. Babis’ motto is ‘never trust a skinny cook’ en hij doet zijn motto eer aan. Babis is ook een bijzonder genereuze kok. Wie bij Babis met honger de deur uitgaat moet een koe zijn, iemand met vier magen. Het eten is er belachelijk lekker. En belachelijk veel. Nektaria bestiert de bar en zij schenkt de lekkerste raki in town. Die raki krijgen we altijd na afloop en ze drinkt graag een glaasje mee met ons. Nektaria gelooft ook heilig dat raki overal goed voor is. Ziek? Raki. Wond? Raki. Poot gebroken? Raki. Ze zijn onze favoriete Griekse ‘moordenaars’ omdat we daar altijd zo vol van alles weglopen dat het lijkt of ze een moordaanslag op ons hebben beraamd.

Vandaag is de derde dag van de vakantie en even als de twee dagen daarvoor viert de lethargie hoogtij in ons kleine appartement. We zijn zo lui als onze katten. Ik heb slakken gezien die er een hoger leeftempo op nahouden dan wij. Wij behoren qua leeftijd tot de jongeren in dit ouwe lullen-oord, maar ik denk dat de meeste grijskopjes een stuk actiever zijn dan wij. Ook vannacht hebben we weer tien uur geslapen. Iets waar we in Amsterdam nooit aan toe komen. We hebben het kennelijk echt even nodig.

Eenmaal wakker en bereid om op te staan gooi ik een staart in mijn immer ontplofte ochtendkapsel, doe een petje achterstevoren op mijn hoofd, schiet in een basketbalshirtje, een korte broek en een paar slippers en dan ga ik aan de wandel. Luchtje op en gaan. Ontbijt hadden we nog liggen, dus ik hoefde alleen cola, fanta en water om koffie en thee mee te maken te kopen. En wijn natuurlijk. Even een rondje door het dorp, hier en daar even gedag zeggen en met de zojuist aangeschafte liquide middelen weer het trappetje de berg op. 82 ongelijke treden. Ik heb ze geteld. En dan nog 17 treden naar ons appartement. Ach, we zijn wat gewend: wij wonen in Amsterdam op vijf hoog zonder lift: 68 treden. Wij vergeten dus niks als we boodschappen moeten doen. Bovendien is het trappenlopen even geen sinecure voor mij omdat ik vorige week een knieblessure heb opgelopen. Dus ik vergeet echt niks.

Na het ontbijt, een croissant met onze zelf meegebrachte Tynjetalerkaas (onze favoriete kaas, absolute aanrader, we nemen het ook mee voor onze Griekse vrienden: sterker nog, we komen het dorp niet eens meer in zonder!) maar weer even op bed liggen. Mo las de nieuwe Linda en ik die van de vorige maand. Luister piemelepoges die daar om lacht: ik ben 47 en alle schaamte allang voorbij. Ik lees de Linda, OK? Gewoon een mooi blad, Mo is een abonnee. Mo wil haar Linda’s soms wel eens weggeven, maar dan moet ik er soms even voor gaan liggen omdat ik de laatste nog niet gelezen heb.

Na het lezen der Linda’s een paar potjes Yathzee . We spelen altijd het hele blaadje, dus alle zes kolommen tegelijk. Een uurtje per potje. Paar glaasjes wijn erbij en het is zomaar ineens 16.00.
Het is inmiddels 17.00. We zijn allebei net gedoucht. We klootzakken de dag dus weer aardig door. Normaal heeft een van ons altijd wel een soort van stellig idee over wat we willen eten in de avond, maar we hebben nu eigenlijk allebei nog geen idee.

We gaan zo naar het strand waar onze amigo Jorgos in een strandtent werkt. Nog steeds geen idee wat we gaan eten, maar dan klootzakken we daar lekker verder.

Rodweek 207 Vriends-schappelijk

Afgelopen week noemde René van der Gijp (U weet wel, het hinnekende orakel van Vandaag Inside) Virgil van Dijk, Memphis Depay, Steven Bergwijn en Georginho Wijnaldum dom. Althans, dat deed hij niet letterlijk, maar hij formuleerde het wel letterlijk als volgt:

“Als ik naar Van Dijk, Wijnaldum, Bergwijn en Memphis kijk overheerst bij mij één gevoel: één hersencel. Ik zeg niet dat dat ook echt waar is, maar zo komen ze wel op mij over.”

Ik vind dat nogal een boude uitspraak van een man die zodra hij aan de tafel niet goed kan meepraten over een onderwerp waar hij het fijne niet van weet (bijvoorbeeld politiek en economie) flauwe grapjes gaat maken en dan gelijk in een overdreven hysterische gierlach uitbarst om zijn eigen flauwe grapjes. Tja Gijp, het is nou niet zo dat homerisch schaterlachen om onwetendheid te verbloemen heel intelligent overkomt. Als je andere mensen zo de maat neemt over een vermeend gebrek aan intelligentie dan verwacht ik op zijn minst dat je zelf dan ook wat snuggerder overkomt.

Ik hou er sowieso niet van om mensen zomaar als ‘dom’ af te serveren. Iedereen heeft z’n kwaliteiten. Als ik iemand al als dom bestempel dan heb ik daar een verdomd (!) goede reden voor. Een puntje voor Gijp: veel interviews met voetballers zijn vaak zaaddodend saai. Of ze hebben teveel mediatraining gehad of ze zijn inderdaad bepaald geen materiaal om mee te doen aan een programma als ‘De Slimste Mens’, waar ik altijd graag naar mag kijken.

En dat brengt mij dan weer bij Bart Vriends. Bart Vriends is een modale eredivisievoetballer die jarenlang voetbalde voor mijn (na Ajax natuurlijk) twee favoriete eredivisieclubs Go Ahead Eagles en Sparta. Twee historierijke clubs met de twee mooiste stadions van de eredivisie: De Adelaarshorst en het Kasteel. Maar Bart Vriends was geen materiaal voor de top van de eredivisie of het Nederlands elftal. Gewoon een prima verdediger voor de subtop/middenmoot van het vaderlandse voetbal. Maar toch viel Vriends altijd op door zijn welbespraaktheid in interviews en een wereldbeeld dat zich verder strekt dan de lijnen van een voetbalveld. Dat is natuurlijk op zich al wonderlijk dat veel mensen zich later eerder de welbespraakte intelligente Bart Vriends weten te herinneren dan de bekende voetballer.

Als ik mensen niet ken en ze min of meer beoordeel leg ik ze onder mijn persoonlijke meetlat: zou ik een avond met diegene in de kroeg kunnen zitten? Dat durf ik in het geval van Bart Vriends wel te bevestigen. Als ik Vriends zou kennen zou ik zomaar een vriendschappelijke band met hem kunnen hebben. Hij komt over als een aimabel mens. We hebben sowieso een overeenkomst: wij hebben dezelfde nerdy topografische kennis. Hij vertelde in een interview eens dat hij van elk land in de wereld de hoofdstad wist te noemen. De interviewer testte hem en noemde vijf willekeurige landen op en Bart wist feilloos te vertellen wat de hoofdsteden zijn. Bij de laatste wankelde hij even. Madagaskar… ‘Eh… ja… ik weet ‘m hoor… wacht even… Antananarivo!’ Hij redde zich net op tijd. Als klein jongetje wist ik ook al die hoofdsteden. En ik denk dat ik nu ook nog wel tot 95 % kom. Ik wist ook alle vlaggen. Andere 8-jarigen lazen Pinkeltje of de Donald Duck, maar mijn favoriete boek was De Grote Bosatlas. Ik kon uren landkaarten bestuderen. Ik heb me zelfs ooit nog voor ‘Wedden Dat’ opgegeven, maar Jos Brink en consorten vonden een 8-jarige die alle landen, vlaggen en hoofdsteden feilloos uit z’n hoofd kende niet bijzonder genoeg dus ik kreeg een keurige standaard afwijzing. Helaas, de roem, de eer, de chickies, een kus van Sandra Reemer en de Wedden Dat-trofee gingen aan mijn neus voorbij.

Maar Bart Vriends mocht dus meedoen aan De Slimste Mens en daar deed hij het nog vrij aardig ook. En ook in voetbalouwehoerprogramma’s vind ik hem altijd een leuke gast, echt een verademing. Ik hoop echt dat hij daar na zijn voetballoopbaan meer mee gaat doen.

Het nieuwe seizoen komt er weer aan: het gemiddelde salaris in de Eredivisie stijgt weer maar het gemiddelde IQ daalt een beetje want de vriendelijke Vriends maakt een mooie avontuurlijke transfer naar Australië. Naar Adelaide. Het is hem gegund in de de nadagen van zijn voetballoopbaan. Adelaide ligt in het zuiden van Australië. Vriends en ik weten dat omdat we allebei een goede topografische kennis hebben. Van der Gijp, die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid nog nooit van Adelaide heeft gehoord, zou dan keihard gaan lachen en iets zeggen als ‘Waar gaat ie spelen? To get laid?! Nou dat mag ie hopen, die Vriends! Whahahahahahahihihihihihihohohohiiiiiiiiiii!!!!!’

Ja. Dus. Hoeveel hersencellen heb je daarvoor nodig, Gijp?