Vleermuizen, zo werden de immer in het zwart geklede nachtbrakers in de legendarische alternatieve Amsterdamse nachtkroeg Korsakoff altijd genoemd. Die hoorde je overdag niet, maar ‘s nachts kwamen ze tot leven. En Korsakoff was de kroeg van mijn leven. Dit gezegd hebbende: mijn onderbuurvrouw heeft vleermuisoren, zoals ze dat zelf noemt. Nou ben ik niet erg bekend met het gehoor van vleermuizen, maar ze bedoelt er mee te zeggen dat ze alles hoort. En dat klopt in haar geval ook. Als iemand iets te onstuimig de trap op loopt of waar dan ook in het pand de muziek iets te hard heeft staan: zij hoort dat. En daar zal ze als het haar ook maar enigszins stoort ook altijd wat van zeggen. Ik hoor ook wel eens wat. Zo heeft mijn bovenbuurman een nogal olifanterige manier van lopen, dus die hoor ik dan even als hij door het trappenhuis dendert. Ik stoor mij daar niet aan. Ik hoor dat een seconde of twee en ga verder waar ik mee bezig was. En als ik lig te slapen dan hoor ik het sowieso niet. Mijn onderbuurvrouw woont al praktisch haar hele leven in het pand, ze is er opgegroeid. Ze is iets ouder dan ik, dus ze woont er bijna een halve eeuw. Ik woon zeven jaar in dit huis en ik heb nog nooit zo rustig gewoond eigenlijk. Sowieso stoor ik me nooit zo aan anderen. We wonen in Amsterdam vrijwel allemaal op elkaar gestapeld, dus je hoort altijd wel eens wat van elkaar. Zolang mensen zich niet asociaal gedragen moet je ook wat van elkaar accepteren, ja toch? Ik haal de aloude wijsheid van mijn vroegere buurman uit de Marco Polostraat maar weer eens van stal: “Acceptere of Almere!”
Mijn buurvrouw heeft dan ook nooit in de écht gehorige huizen in Amsterdam-West gewoond waar ik het grootste deel van mijn bestaan heb gewoond, want dan zou ze echt gillend gek worden. Dunne houten vloertjes in panden waar je letterlijk je buren kon horen pissen, een scheet hoorde laten en huiselijke ruzies tot de komma kon volgen. Dat waren de woninkies in West waar ik woonde. Waar ik nu woon is voor mij een oase van rust.
Maar buiten de bovengenoemde geluiden hoorde je ook weleens andere geluiden. Als je buren lagen te seksen bijvoorbeeld. Eind jaren 90 woonde ik in de Bestevaerstraat in Bos en Lommer. Het was een antikraakwoning waar ik twee jaar met een vriend van mij woonde. We betaalden een habbekrats: allebei rond de 200 gulden per maand. En ja, ik weet dat het niet bon ton is om terug te rekenen, maar dat was 90 euro per maand. Kom er nog maar eens om. Je energierekening is al duurder. De Bestevaer was een waanzinnig leuk huis waar ik zeer mooie herinneringen aan bewaar. Sebas en ik hadden allebei een eigen slaapkamer en we deelden de woonkamer. Helemaal leuk. Maar het was eigenlijk gewoon een gehorig vooroorlogs oud krot dat op de nominatie stond om gesloopt te worden. Dus je hoorde alles, zo ook je seksende buren.
Boven ons woonde een tijd een stelletje, een jaar of tien ouder dan wij. Hij was, om het aardig te zeggen, nou niet bepaald Brad Pitt om te zien en voor haar zou ik ook mijn nek niet verstuiken, ergo: ik zou mijn hoofd niet omdraaien als ze mij op straat zou passeren. Een wat muizig typje. Allebei ook wat introverte mensen die in het voorbijgaan even schichtig ‘hallo’ zeiden en dan snel weer doorliepen. Nooit echt in voor een praatje. Geen mensen die feestend in de lampen hingen en al helemaal geen mensen waarvan je je kon voorstellen dat ze elkaar brullend zouden verslinden in de gezamenlijke sponde.
Nou, in dat laatste vergiste ik me dus behoorlijk. Beoordeel een boek nooit z’n kaft. Stille wateren bleken behoorlijk diepe en luidruchtige gronden te hebben. Mijn slaapkamer was recht onder hun slaapkamer en die twee Stille Willies van twee hoog waren in de slaapkamer dus helemaal niet zo stil! Luidruchtige dirtytalk naar elkaar, de muizige buurvrouw die drie keer het volume kreunde van jaren negentig-tennisster Monica Seles in haar beste jaren (“Hooooo!!!! Hiiiiii!!! AAAAH!! Hooooo!!! Hiiiii! AAAH!”) en de niet al te knappe buurman die op het moment suprême altijd “Teeeeeeriiiiiinggg!” uitschreeuwde. En dan hadden ze ook nog een bed dat kraakte als de gewrichten van een bejaard molenpaard. En ik maar denken dat ik anti-kraak woonde. Die twee gingen zo hard te keer dat bijna alle buren na afloop van hun matrassenmambo ook maar een sigaret opstaken.
En de volgende dag kwam ik ze weer tegen als hun grijze muizige zelf en kreeg ik weer zo’n schichtige groet. Ik vond dat altijd wel grappig, maar ook curieus. Ik kon me werkelijk niet indenken dat dat dezelfde mensen waren die ik een paar uur daarvoor nog zo tekeer had horen gaan.
De enige in het trappenhuis die nooit wat hoorden waren de buren die dan weer precies onder mij sliepen. Dat was een bejaard echtpaar, allebei nogal hardhorend. Ik was nogal in mijn feestperiode destijds, maar ik kon de muziek zo hard zetten als ik wilde, feestjes geven en de meest wilde amoureuze nachten vieren: ze hoorden nooit iets. Ik heb weleens gevraagd of ze nooit last van ons hadden waarop ze antwoordden: “Ach jongen, wij zijn allebei zo doof als een kwartel, we slapen vroeg en dan hebben we onze Philips-oorbellen niet in, dan horen we helemaal niks. Wij hebben nergens last van. Ga lekker je gang en geniet, je bent jong.” Hun TV stond ook altijd op vol volume. Ik haalde regelmatig boodschappen voor ze en als ik dan hun huisje binnenliep met de gevraagde bestelling hoorde ik bijvoorbeeld ineens keihard Mart Smeets door de kamer tetteren, want die ouwe keek graag naar Studio Sport: “MAG IK DAT ZO ZEGGEN? JA, DAT MAG IK ZO ZEGGEN!”, schalde dan ineens door de kleine huiskamer. Als ze nu nog zouden leven zouden ze minimaal 115 zijn, hele lieve mensen. Hun achternaam (en dit schrijf ik niet om het verhaal grappiger te maken, ze heetten echt zo) was Rucken. Die hoorden nooit wat. En zo werd de oude wijsheid die ik reeds als jonge jongen leerde ineens een keiharde waarheid: van rucken word je doof!