Rodweek 103 De Toppers

Mijn lieve moeder heeft helemaal niks met voetbal. Het enige dat ze met voetbal heeft is dat ze het leuk vindt dat ik het zo leuk vind. Ze weet nog net dat er lucht en geen zand in een bal zit, maar daarmee houdt haar voetbalkennis- en liefde wel zo’n beetje op.

Maar daarmee heeft mijn moeder nog altijd meer liefde voor de edele voetbalsport dan het schorem dat met een onsmakelijk staaltje eigenpijperij de ‘’Superleague’’ probeerde op te richten. Twaalf rijke Europese topclubs die zich los wilden maken om in een eliteclubje hun eigen competitietje te vormen om zo nog rijker te worden. Hoewel? Rijk? FC Barcelona en Real Madrid staan samen voor bijna 2 miljard op de pof. Ik heb voetbalclubs voor minder failliet verklaard zien worden.

En topclubs? Arsenal en Tottenham wilden ineens ook met de grote jongens mee doen. Tottenham is in 1961 voor het laatst kampioen geworden en ook bij Arsenal is de prijzenkast al zolang niet meer bijgevuld dat het sleuteltje inmiddels verroest is. Qua statuur zijn ze in Engeland niet meer dan pak ‘m beet Vitesse en FC Utrecht in Nederland: leuke subtoppers, maar ze winnen zelden een prijs, laat staan een belangrijke.

En dan Italiaanse clubs als Milan en Inter: ook al jaren niks gepresteerd, al gaat Inter dit seizoen dan wel voor het eerst sinds de 80 jarige oorlog kampioen worden. Het zou eens tijd worden.

Het gaat natuurlijk gewoon om ordinair geld. Een sport van het volk? Dat is voetbal al lang niet meer, zeker in de ‘’grote’’ voetballanden. De goedkoopste seizoenkaart voor een club in de Premier League kost minimaal 800 pond. En zelfs in Schotland is het voetbal al lang niet meer van het volk. In Schotland zijn er maar twee clubs belangrijk: Celtic en Rangers eten de kip. De rest vecht om de kliekjes die aan de kippenbotjes hangen.

Ik werd er ooit, in 2002, in Glasgow, Celtic-park  rondgeleid door een heel aardige mijnheer. Als die man zich stootte en een wondje kreeg dan kwam er groen-wit bloed uit ‘m stromen. Hij praatte prachtig plat Glaswegian en hij vertelde vol passie over ‘zijn’ club. De club waar hij al van kleins af aan fan van is. Hij had uiteraard ook seizoenskaarten. Voor het hele gezin: hij, zijn vrouw en z’n twee kinderen. 1200 pond per stuk. Maar dan mochten ze ook naar de Europese wedstrijden en de beker, zo vertelde hij trots. En dan zat hij met zijn gezin in een hoekvak, niet eens een superplek. Die man kreeg zowat een appelflauwte toen ik vertelde dat ik bij Ajax voor onder de 300 euro een seizoenkaart had.

Maar die man ademde Celtic. Zijn halve jaarinkomen ging naar die club. En hij deed het graag. Voetbal bestaat bij de gratie van supporters. Dankzij mensen zoals die mijnheer hebben clubs bestaansrecht. De fans die jaarlijks veel geld uitgeven voor hun seizoenkaart en die voor belachelijk veel geld elk jaar maar weer het nieuwste shirt voor hun koters kopen. Voor het eerst aan de hand van je vader, je oom, of je voetbalgekke buurman naar het stadion. Dat is geen sentimenteel gelul, dat is wat voetbal is. De magie van de eerste keer een stadion binnenlopen is onbetaalbaar: dat kan geen Amerikaanse miljardair of Arabische oliesjeik betalen. Nooit.

Er gaat al veel te veel geld in die sport om. Supporters draaien nog maar een extra dienstje of twee  omdat ze anders hun seizoenkaart niet kunnen betalen. Een voetballer van Manchester City kan elke week gewoon een nieuwe Porsche kopen als ie geen zin heeft om z’n auto te wassen. De grote jongens in voetballand staan al een tijdje lichtjaren ver weg van de fans die sappelen voor hun geld. Ene Marco van Basten dacht eind jaren 80 al dat een bijstandsuitkering ”een tonnetje” was. Ja, in Italiaanse lire’s misschien. In dat geval geef ik San Marco met terugwerkende kracht gelijk.

En daarom was ik zo blij met de opstand van de supporters in Engeland: ‘’We say fuck off!’’ scandeerden de Chelsea-fans bij het stadion. Woedende menigte. Fok niet met de arbeidersklasse. De rest van Engeland volgde snel. De stront had de ventilator geraakt en dat geeft een boel troep. Resultaat: de Engelse clubs trokken zich terug en kwamen met kruiperige statements. Tja, dat hadden ze niet voorzien. We deden het om de toekomst van de club te garanderen. En het was niet de bedoeling om de supporters te kwetsen en meer van dat soort tralalala.

Welnu, voorzitters van die zogenaamde superclubs: kus m’n harige bolle reet! Klootzakken die een misdaad hebben gepleegd zeggen voor de rechter ook altijd ineens dat ze heel veel spijt hebben. Ja: omdat ze gepakt zijn! En omdat hun kutgedrag consequenties gaat hebben. Maar als ze niet waren gepakt zaten ze lachend hun geld te tellen. En zo is het ook met deze dieven. Dieven die het voetbal nog meer van de gewone mensen af willen pakken. Ze zijn alleen gelijk in de kraag gepakt door het volk en nu biggelen de krokodillentranen langs hun volgevreten spekwangen, murmelen ze dat ze het allemaal niet zo bedoeld hadden en meer van dat soort gejankepoot. Alles om het volk dat met brandende fakkels en rieken klaarstaat ver van zich te houden. De hoge heren hebben de kardinale fout gemaakt om te denken dat voetbalsupporters achterlijk zijn en dachten er mee weg te komen .

Was mijn Ajax hiervoor uitgenodigd en hadden ze ook maar overwogen om mee te doen? Ik had gelijk mijn seizoenkaart doormidden geknipt. Wat dat betreft alle respect voor Bayern München die wel zijn gevraagd voor dit perverse inteelt-rijkeluis-feestje, maar die dat gewoon geweigerd hebben. Dan heb je klasse.

De Super League, de zelfbenoemde Toppers. Hey, hadden we daar niet een of ander groepje artiesten van die zichzelf zo noemen in Nederland?  Waar mensen met een slechte muzieksmaak met een cowboyhoed op hun hoofd en gekleed in een glitterpak heengaan? Inderdaad, en zelfs De Toppers en hun fans zijn minder smakeloos.  

Rodweek 102 Stedentrippenhuis

Een van de eerste dingen die ik weer ga doen, zodra dat hele Corona-gezeik voorbij is, is een lekkere stedentrip in het buitenland maken. Het is mijn favoriete manier van vakantie vieren. Ik houd van de energie van steden, lekker wandelen door een stad en met enige regelmaat op een terras neerploffen voor een versnapering. Het liefst in een stad waar de zon ook uitbundig schijnt. Blijer kun je me niet maken. Maar goed, dat is voorlopig allemaal nog lang niet aan de orde. Buiten Amsterdam ben ik in het afgelopen half jaar alleen in wat omliggende kleine plaatsjes geweest en verder kom ik eigenlijk nergens.

Maar gelukkig woon ik in een mooie stad waar ook voor mij nog voldoende te zien valt en dat valt weer te combineren met mijn nieuwste verslaving: wandelen. Eindelijk eens een gezonde verslaving en dan ook nog eens eentje die geen geld kost. Zoals eerder gezegd houd ik sowieso van wandelen door een stad, maar het heeft het laatste half jaar tamelijk maniakale vormen aangenomen. Als ik iets leuk, lekker, fijn of tof vind dan wil ik er altijd veel van. Dat is met alles zo. Dan ben ik geen amateur. Of noem het gewoon ‘verslavingsgevoelig’, zo je wilt. En zo is dat dus ook met wandelen. Ik ben elke dag al voor 9.00 op pad om mijn eerste wandeling te maken en verder op de dag maak ik nog wel minimaal twee wandelingen. Mijn nieuwe hobby cq verslaving kost me minimaal twee tot drie uur per dag. En het is dat die verschrikkelijke avondklok er nog is, want anders zou ik ’s avonds laat voor het slapen de dag afsluiten met nog een kleine avondwandeling. Ik baal ook echt als ik ‘maar’ anderhalf uur heb gelopen op een dag. Twee uur is het absolute minimum. Ik voel me er goed bij, dus dat wandelen houd ik er ook na Corona in.

Bij gebrek aan de terrassen blijf ik gewoon lekker lopen door de stad. Nadenken over dingen en natuurlijk gewoon rondkijken in die mooie stad van mij. Het is anders kijken naar de stad zonder alle drukte en toeristen. Dingen zien die je nooit op zijn gevallen of waar je simpelweg nooit de tijd voor hebt genomen om eens rustig naar te kijken.

In plaats van als een opgejaagd beest haastig snelwandelend, zigzaggend tussen de toeristen door en met oogkleppen op door de stad te crossen, om maar zo snel mogelijk van A naar B te komen, neem ik nu rustig de tijd voor mijn wandelingen. Ik heb geen haast en hoef nergens naartoe. Behalve weer een keer naar huis op een gegeven moment. Als ik iets heb geleerd van deze Coronatijd is het om meer te onthaasten. Niet alles hoeft een wedstrijdje te zijn.  

Ik kijk dus veel naar gebouwen, naar straatkunst of soms gewoon naar mensen. En als iets me interesseert dan zoek ik daar thuis wat meer over op. Zo is er bij mij om de hoek, op de Kloveniersburgwal nummer 26 een heel smal pandje. Tegenwoordig huist er een designwinkeltje in het pand. Het is niet het smalste pand van de stad, maar wel één van de smalste. Het pand heet het Klein Trippenhuis, zo vond ik uit.

Aan de overkant van de gracht, op nummer 29, staat een heel breed pand met twee voordeuren. Dat is het Groot Trippenhuis. Het meest bekende verhaal over de panden gaat als volgt: de vermogende Amsterdamse broers Louis en Hendrick Trip lieten in de zeventiende eeuw een gigantisch dubbel woonhuis bouwen. Tijdens de bouw van het pand kwam de jonge koetsier van een van de twee broers kijken naar de vorderingen. De jongeman wilde trouwen met zijn verloofde maar kon met zijn schamele inkomen geen goed huis voor hem en zijn aanstaande vinden. De koetsier verzuchtte: ‘’Ach, had ik maar een huis zo breed als de voordeur van mijn meester.’’. De koetsier werd door zijn meester op zijn schouders getikt en deze beloofde hem dat hij van de overgebleven stenen zo’n huis voor zijn koetsier zou bouwen. Aldus geschiedde. Dat is natuurlijk een mooi en romantisch verhaal. Een ander verhaal is dat de broers het pandje voor hun minnaressen lieten bouwen en zo af toe eens konden ‘overwippen’. Allebei mooie verhalen en of deze stadslegenden nou waar zijn of niet: laat de waarheid nooit een goed verhaal in de weg staan. Ik ben gek op urbane legenden en het is leuk dat ik daar de laatste tijd weer wat meer tijd aan besteed.

En zo maak ik er toch elke dag een stedentrip van in eigen stad.   

En die ouwe Rodzooi heeft ook een nieuw boek uit: ”Het nut van een gebreide condoom”. Bestellen kan via [email protected] of via Facebook Rodney Rijsdijk. Voor €15,- kun je het boek ophalen in Amsterdam-Centrum of voor €19,50 stuur ik de PostNL-duif je kant op.

Rodweek 101 Zeventien Doezoe.

Mannen en jongens en hun fascinatie voor piemels: het blijft een wonderlijk fenomeen. Gooi het woord ‘piemel’ in een gesprek en zelfs de meest serieuze man wordt op z’n minst een beetje melig of soms zelfs ronduit lacherig. Ik behoor tot de categorie van mannen die enorm  kan schaterlachen om flauwe piemelgrappen. Toen ik nog in de Melkweg-garderobe werkte en mijn collega James en ik het gevonden voorwerpen-boek moesten bijhouden: tussen alles wat wij hadden genoteerd stond er altijd een mooie piemel bij getekend. Tot wanhoop van de bedrijfsleiders soms. Die keken dan de volgende dag in dat boek en dan zagen tussen wat ze zochten gelijk weer zo’n knots van een lul. Of twee. Of drie.

Piemelstraatkunst: ik kan er onbedaarlijk hard om lachen als iemand een piemel op straat of op een muur heeft getekend. Of je kijkt naar de Tour de France en iemand heeft een grote fallus op de weg geschilderd. En afgelopen week bij de Kattenlaan, vlakbij de ingang van het Vondelpark, tegenover de tennisclub: onder een fonteinkraantje was er een pracht van een behaarde balzak getekend. Ook op mijn 44e kan ik daar nog bijzonder hartelijk om lachen.

Tegenwoordig douchen veel jongens na het voetballen in een onderbroekje, in mijn tijd als mislukte voetballer douchte iedereen gewoon in z’n blote reet en dus ook in z’n blote piemel. En hoeveel je als jongen of  man ook op vrouwen valt: onwillekeurig kijk je soms toch even een seconde naar wat er bij je teamgenoten tussen de benen hangt. In ons juniorenteam voetbalde een gozer die op z’n twaalfde al bijna volgroeid was en een werkelijk indrukwekkend klokkenspel had. Een soort baby-armpje. Ken je die grote Duitse braadworsten die twee keer zo groot zijn als het broodje waarin het geserveerd wordt? Dat was hij. De rest van het team was meer het niveau van kleine knakworstjes. We plaagden hem er ook wel mee: ‘’Hey, Miguel, hoe krijg je een paard aan het janken? Trek jij je broek maar naar beneden!’’ Gottegottegot, wat hadden we een lol om zijn lul. We waren toen beginnende pubers, maar zelfs nu ik dit dertig jaar later opschrijf moet ik er weer om lachen.

Maar zelfs mijn puberale piemelhumor kent grenzen. Die acteurs, leeftijd begin 20, die afgelopen week tijdens een livestream een jongetje van 12 uitdaagden om zijn piemel te laten zien in ruil voor ‘’17 doezoe’’, straattaal voor 17.000 ballen, moeten zich tot in de afgrond schamen. Gad-ver-dam-me. Smerig en vernederend. Ver voorbij het ‘’misplaatste grapje’’ zoals de jongeheren hun daad kwalificeerden. Hebben ze echt spijt van hun wanstaltige ‘’grap’’ of balen ze van de gevolgen die het met zich meebrengt? Ik ben bang voor het laatste. De heren waren immers aardig aan de weg aan het timmeren en worden nu overal ontslagen. Met hun leuke ”grapje”.

Ik heb op m’n 20e en later ook wel, stomme dingen gedaan en gezegd, maar nooit en zeker niet op die manier en al helemaal niet ten koste van een kind. Ik hoop van harte dat de rechter dan ook zal besluiten dat die jongeheren dat arme kind een veelvoud van die ‘’17 doezoe’’ mogen betalen.

Maar genoeg gelul over deze lullen.

Afgelopen week was er op het nieuws dat 195 Nederlanders komende zomer een proefvakantie mogen maken naar Rhodos. Uiteraard onder voorwaarde dat je bent getest, maar dan mag je dus ook niet van het resort af. Dan moet je wel een ontzettende hekel aan je eigen huis hebben, dacht ik gelijk. ‘Wie wil dat nou?’, dacht ik nog. ‘’Ze mogen blij zijn als ze 195 mafkezen vinden die op die voorwaarden op vakantie willen.’’ Nou wil ik ook heel erg graag weer op vakantie, maar dan moet ik me wel gezellig kunnen bewegen als ik dat wil. Ik ben niet zo desperaat dat ik me terwijl ik er voor moet betalen in een Grieks hotel laat opsluiten. Weet je hoeveel mensen zich hebben aangemeld voor die Griekse gevangenistrip? Geen grap: 17 doezoe!    

En die ouwe Rodzooi heeft ook een nieuw boek uit: ”Het nut van een gebreide condoom”. Bestellen kan via [email protected] of via Facebook Rodney Rijsdijk. Voor €15,- kun je het boek ophalen in Amsterdam-Centrum of voor €19,50 stuur ik de PostNL-duif je kant op.

Rodweek 100 Liefdesbaby’s

Afgelopen week maakten we kennis met het fenomeen Hendrik Pieter de Jongh. Ik had nog nooit van de beste man gehoord, maar is hij is een Nederlandse voetbaltrainer in Zimbabwe. Nou ben ik weliswaar een groot voetbalfan, maar er gaan dagen voorbij dat ik de competitie in Zimbabwe niet goed volg. Hoe dan ook: afgelopen week ging er een filmpje viraal van deze man. Het was al een filmpje van een jaar oud, dus kennelijk zijn er meer mensen die de Zimbabwanese competitie niet zo goed bijhouden. De trainer, die zichzelf “The Champ” noemt, wordt na afloop van een belangrijke wedstrijd, die zijn team heeft gewonnen geïnterviewd. Hij doet dat in zulk onnavolgbaar next level steenkolen Engels dat er een ernstig vermoeden rijst dat we hier met de liefdesbaby van talenwonders als Louis van Gaal en Ruud Krol te maken hebben.
Zinnen als “I heur niet wat joe say. I can no anser gif als joe niet clear English speakt” en “Er komen er nog more” zijn slechts twee van de parels in zijn onnavolgbare interview.

Het zijn van die lichtpunten in deze donkere tijden. Toch nog wat te lachen en belangrijk: Henk Pieter de Jongh weet zelf ook wel dat hij zijn Engels op het AJLO (Alle Jezus Lager Onderwijs) heeft gevolgd en dus kon hij er zelf ook vrolijk om mee lachen toen hij hoorde dat zijn filmpje in Nederland zo massaal werd bekeken.  

En zoveel wordt er niet meer gelachen in ons steeds chagrijniger wordende landje.  Behalve dan door de man met de eeuwige glimlach op z’n porem, de man die voor de vierde achtereenvolgende keer is verkozen tot Minister-President: Mark Rutte. Het verraste me niet dat zijn partij weer met gemak de grootste werd. Nederlanders zijn nou eenmaal hardleers, maar het gekke is dat ik weinig tot geen VVD-stemmers ken. Wie stemmen daar dan allemaal op? Wat zijn dat voor mensen? Volgens Facebook heb ik 3293 contacten. Daar zitten onvermijdelijk een paar rechtse stemmers tussen, maar partijen als VVD, Forum voor Democratie en PVV zouden, als die malle Maurice de Hond in mijn FB-lijst zijn peilingen zou doen,  kleine splinterpartijen zijn. Allemaal 0 tot 1 of hooguit 2 zetels schat ik. De mensen in mijn wereld staan doorgaans aan de andere kant van het politieke spectrum. Het zijn mensen die doorgaans een wat socialere kijk op de samenleving hebben dan een boze boreale FvD- of PVV-stemmer. Ik sluit mensen overigens niet per se uit om een politieke voorkeur die niet de mijne is, tenzij het racisten zijn. Die zijn af.

Maar hoeveel VVD-ers ken ik? Wie houden die Rutte nou toch steeds op die stoel? Ik ken er maar heel weinig. Of zou ik een paar stiekeme VVD-ers kennen die er niet voor uit durven te komen en in het stemhokje keurig dat hokje ”Rutte” rood kleuren? Wonen ze niet in Amsterdam? Zouden ze er eerder voor uitkomen dat ze dwergenporno leuk vinden dan voor het feit dat ze VVD stemmen? Ik weet het niet.

De verkiezingsuitslag: ik had tegen beter weten in gehoopt dat het volk wat verstandiger was geworden, maar helaas. Deze uitslag is de liefdesbaby vol met haat van de immer klagende boze Nederlander en de “ikke ikke ikke en de rest kan stikken”-mentaliteit. We zullen het er weer mee moeten doen. Weer vier jaar naar die grijnzende VVD-kop kijken. Overal zag, las en hoorde ik geklaag over Rutte. Ook buiten mijn linkse bubbel. Je zou denken dat mensen dan wat wijzer en doordachter zouden stemmen, maar zodra de stemmen weer geteld zijn is Mark Rutte weer de man die het laatst lacht.

Onbegrijpelijk. Zelfs het Engels van Henk Pieter de Jongh is begrijpelijker. Henk Pieter zou zeggen: ”There ar wie mooi reddie wit! Wie ar ferrie heffie the lul. But i mien ferrie heffie! If joe no wat i mien.”     

En die ouwe Rodzooi heeft ook een nieuw boek uit: ”Het nut van een gebreide condoom”. Bestellen kan via [email protected] of via Facebook Rodney Rijsdijk. Voor €15,- kun je het boek ophalen in Amsterdam-Centrum of voor €19,50 stuur ik de PostNL-duif je kant op.

Rodweek 99 Pippi Langkous

De afgelopen week was een rare. Zo stonden mijn gabber en ik ineens te juichen voor Feyenoord. Niet omdat we nou ineens voor Feyenoord zijn, maar we zijn gewoon voor iedere club die tegen PSV speelt, dus dat verklaart ons wat vreemde juichende gedrag tijdens PSV-Feyenoord afgelopen weekend.

Nog gekker was het dat ik, buiten het feit dat we allebei Indo-bloed hebben, toch nog een andere overeenkomst met Thierry Baudet bleek te hebben: als ik het ergens niet naar m’n zin heb loop ik ook gewoon weg. Of het nou om werk of om een stom feestje gaat: als ik het ergens niet leuk of gezellig vind neem ik de pleiterik. Het leven is te kort om je op plekken te begeven waar het niet leuk is, toch? Maar ik zal nooit weglopen voor kritieken of directe aanvallen op mijn persoon.

Of ik begreep dat de grote boreale leider wegliep bij de roast van Martijn Konings zoals hij dat eerder ook bij onder andere Emma Wortelboer en Simone Weimans deed? Nee dus. De roast van Konings was verre van humoristisch. Het was een aanval met twee gestrekte benen. Niet eens bedoeld om grappig te zijn maar om een racist te fileren. Met feiten. Dan kun je weglopen of je kunt een vent zijn en blijven zitten en de aanval pareren. Baudet koos voor het eerste. Dat zou ik dan weer niet doen. Hij wist natuurlijk op welke punten hij zou worden gepakt, dus dan moet je ook zo stoer zijn om die gozer terug te pakken. Maar Baudet deed wat ie altijd doet zodra het leven moeilijk wordt: weglopen omdat hij er in de voorgehouden spiegel nou eenmaal niet zo mooi uitziet als hij denkt.

Maar onze Thierry liep weg als een bange Tante Poes. Als ik heel complottheorie-achtig zou denken zou ik bijna aan een één-tweetje tussen Thierry en Martijn denken. ‘’Hey thanks man, hier heb je duizend euro, dit TV-moment levert me heel veel stemmen op!’’

Maar nee, ik ben totaal niet complotterig aangelegd en ik ben ook niet zo’n hele snelle wegloper. Sterker nog: ik ben een wandelende comfortzone. Als ik het ergens naar m’n zin heb dan ben ik bijna niet van mijn plek te slaan. Ik heb bijna 20 jaar in mijn huis in Amsterdam-West gewoond, bijna 20 jaar in de Melkweg gewerkt en ook op andere plekken lang gewerkt. Ik werk vrijwel nergens voor een maandje ofzo. Maar soms is het gewoon tijd om eens verder te kijken  en dan ga ik.

Niet dat ik het achter de bar in Café de Toog niet naar mijn zin heb, want anders was ik allang weggeweest: nee, het is gewoon tijd voor wat anders. En dat anders houdt dus in dat ik de zorg in ga! Sinds de tweede lockdown ben ik werkzaam in een verpleeghuis. Had je me dit een jaar geleden verteld dan had ik je zelf in een tehuis laten opsluiten. Maar de zorgsector heeft me gegrepen en ik ga nu een opleiding tot verpleegkundige volgen. Een leer/werktraject waarin ik binnen twee jaar tot gediplomeerd verpleegkundige word omgeschoold. Een prachtige nieuwe uitdaging. En omdat ik als zelfbenoemde Mr. Comfortzone ook weer niet helemaal gelijk uit mijn bubbel wil stappen blijf ik tot wanneer mogelijk nog minimaal een dag in de week achter mijn vertrouwde barretje staan. Omdat ik het werken in de horeca simpelweg te leuk vind. Ik kan niet wachten tot de terrassen weer open mogen, ik weer bier mag tappen en met mijn dienblad over het terras mag paraderen.

Of het werk in de zorg me gaat bevallen? Geen idee. Of ik het kan? Geen idee: maar ik ga altijd graag voor het adagium van Pippi Langkous: ‘’Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan!’’ Ik loop er in elk geval niet voor weg.

En die ouwe Rodzooi heeft ook een nieuw boek uit: ”Het nut van een gebreide condoom”. Bestellen kan via [email protected] of via Facebook Rodney Rijsdijk. Voor €15,- kun je het boek ophalen in Amsterdam-Centrum of voor €19,50 stuur ik de PostNL-duif je kant op.

  

Rodweek 96 Geschiedenis

Afgelopen weekend ben ik voor eerst sinds eind augustus weer eens in de grote gevaarlijke wereld buiten de ring Amsterdam geweest. Goed, Haarlem en Weesp, dat zijn nou niet direct wat je noemt wereldafstanden, maar toch, even die stadsgrens weer over. Het is een klein half jaar, maar het voelde als honderd jaar geleden dat ik de stad was uitgeweest.

Wat niet als honderd jaar geleden voelt maar inmiddels wel al tientallen jaren geleden is: de jaren 90! De jaren 90 was voor mij de tofste tijd van mijn leven, de tijd van alles ontdekken: op jezelf wonen, liefde en lust vieren (die 2 haalde ik nogal eens door elkaar), uitgaan, concerten, drinken, roken, naar voetbalwedstrijden gaan door Nederland en Europa, soms wel geld, soms geen geld, soep leren koken want dat is goedkoop en voedzaam, voor jezelf leren zorgen, op je platte muil gaan, maar bovenal waren de jaren 90 voor mij één groot feest. Goed, af en toe moest er school of werk gedaan worden als hinderlijke onderbreking tussen alle festiviteiten door, maar ik zou die tijd zo weer overdoen. Het uitgaansleven in Amsterdam stond aan de mondiale top en Ajax ook. Ajax won Europacups en de wereldbeker voor clubs. Kluivert en Blind: ik denk nog steeds eerder aan Patrick en Danny dan aan Justin en Daley, hun zonen die nu voetballen.

De jaren 90: Ik waande me de koning van de nacht en de Korsakoff en de Melkweg waren mijn paleizen.

Voor mijn gevoel is het allemaal hooguit een paar jaar geleden. Maar dat gevoel is bedrieglijk. Wij kregen op de HAVO ook geschiedenisles. Als het dan over de jaren 60 of 70 ging dan klonk dat heel ver weg. We zagen zwartwitbeelden en hoorden de Polygoonjournaalstem van Philip Bloemendal. John F. Kennedy dood, Vietnamoorlog, Hippies, Nozems, Dijkers, Pleiners, Nieuwmarktrellen, Woodstock, Jimi Hendrix, Johan Cruijff, Piet Keizer: dat was allemaal voor onze tijd. Ver voor onze tijd. Als onze ouders weer eens vertelden dat ze in hun jeugd een patatje mayo voor twee kwartjes en een pakkie sigaretten voor een gulden kochten keken we verveeld. Sentimenteel ouwelullengeziek.

’’Oh ja joh? Dat was zeker nog in zwart-wit!’’ schamperden wij, als onze ouders weer eens een verhaal uit die stoffige ouwe doos opdisten. Maar nee, lieve generatiegenoten: hun verhalen waren ook maar 20 tot 30 jaar oud. Net als de verhalen die wij nu vertellen aan de jongere generaties.

’’Ja, ja De Meer was veel gezelliger dan de Arena, voetballers voetbalden vroeger op zwarte kicksen en zagen er bijna allemaal uit als Oost-Albanese bouwvakkers.’’ Je ziet de jeugd verveeld kijken, zoals wij verveeld keken als onze vaders of ooms weer begonnen over het Gouden Ajax van de jaren 70 of over het WK74 dat ‘we’ hadden moeten winnen, als je de steeds sterker wordende verhalen mocht geloven. Terecht dat de jeugd ons nu ook ouwe zeikerds vindt. We zijn gewoon dezelfde sentimentele ouwe dwazen als onze ouders geworden.

De definitieve bevestiging dat mijn generatie nu ook officieel oud tot het ”Gilde der Ouwe Fossielen” is toegetreden zag ik vanmorgen op Twitter. Iemand merkte op dat de jaren 90 dit jaar een examenonderwerp is op het HAVO-examen. HAVO? Hey, dat heb ik ook gedaan! Ja, ouwe, 26 jaar geleden in 1995. Mijn puberteit, adolescentie en ultieme feesttijd ligt al veel verder achter me dan ik ooit zal toegeven. Ik zie veel mensen met wie ik in de jaren 90 omging ook nog. Goed, we zijn dus kennelijk allemaal ineens een jaar of 25 a 30 ouder sinds we elkaar leerden kennen en voor sommigen geldt zo’n zelfde toename niet alleen in jaren, maar ook in kilo’s. Sommige mensen zijn grijs geworden. Bij sommigen zijn de lange haren weg. Roken en drinken is vervangen door yoga en hardlopen. Bij het lezen komt er ineens een brilletje tevoorschijn. Ineens hebben sommige mensen kinderen. Sommige van die mensen hebben zelfs al volwassen kinderen. De eerste mensen in mijn vrienden- en kennissenkring die opa of oma zijn voor hun vijftigste hebben zich reeds enkele jaren geleden aangediend.

”Mijn” jaren negentig zijn kennelijk al zo antiek dat het een examenonderwerp is. Ik vind dat bizar.

Ik leerde in 1991 op de HAVO dat het al 22 jaar geleden was dat Neil Armstrong in 1969 als eerste mens op de maan landde. Kinderen die anno 2021 muziekgeschiedenis leren zullen horen dat het legendarische album ‘Nevermind’ van Nirvana in 1991 uitkwam. En ja, dat is zomaar, 3… eh….30 jaar geleden, ouwe!      

En die ouwe Rodzooi heeft ook een nieuw boek uit: ”Het nut van een gebreide condoom”. Bestellen kan via [email protected] of via Facebook Rodney Rijsdijk. Voor €15,- kun je het boek ophalen in Amsterdam-Centrum of voor €19,50 stuur ik de PostNL-duif je kant op.

Rodweek 95 Broederschap

Hoewel ik in meer dan een kwart eeuw door heel Nederland en Europa enorm veel concerten heb mogen zien, heb ik Golden Earring slechts één keer zien optreden. En dat is nog niet eens zo gek lang geleden. In 2017, toen het Haagse equivalent van The Rolling Stones al 56 jaar bestonden en reeds 48 jaar in dezelfde samenstelling speelde zag ik ze pas voor het eerst live spelen. Plaats van handeling: een festival in recreatiegebied de Groene Ster te Leeuwarden, de hometown van mijn toenmalige aanstaande ex.

Ik zou ze ooit jaren eerder eens ergens gaan zien, maar dat ging om de een of andere reden niet door. Daarvoor en daarna is het er gek genoeg nooit van gekomen, terwijl de Earring toch echt zo ongeveer in elke uithoek van Nederland heeft gespeeld. Van Sexbierum tot Koeiestront aan den Huyg en alles er tussenin: de Earring speelde overal. Maar ik was er, op die ene keer in Leeuwarden na, nooit bij.

En dat terwijl ik de Earring altijd wel een toffe band heb gevonden. Mijn eerste kennismaking met de heren Hay, Kooymans, Gerritsen en Zuiderwijk was in 1984 met die vreemde clip van When the Lady Smiles. Als zevenjarig jongetje met natte haren op de bank naar Countdown of Toppop kijkend. Golden Earring was niet de eerste band die de muziekfan echt in mij wakker kuste. Dat was Queen, een jaar later op Live Aid. Die overdonderden me echt en maakten van mij definitief een fanatieke muziekfan. Mijn smaak zou later nog vele vertakkingen krijgen. Van hiphop tot Hazes, van soul tot Sepultura, van punk tot klassiek, van Jimi Hendrix tot reggae en van alles daartussen en omheen.

Maar ik vond de Earring als ontluikende muziekliefhebber leuk, sympathiek en ik vond het cool dat ze gewoon uit Nederland kwamen. Ze waren zo on-Nederlands tof. Maar hun echte grootsheid ging ik pas later zien. Ik leerde buiten de grote hits als Radar Love, Twilight Zone en When the Lady Smiles meer van hun oeuvre kennen, ging over ze lezen en besefte me eigenlijk toen pas dat dit hele grote meneren in de internationale muziekwereld waren. Ik denk dat ik me dat pas rond mijn twintigste pas echt begon te realiseren. Ik had dan al een hoop internationale bands gezien in de Melkweg, Paradiso, Tivoli, Patronaat, nog wat zalen in den lande, ik was al op wat festivals geweest  en ik had al wereldsterren in de ArenA gezien, maar ik besefte me nog niet welke wereldsterren wij binnen onze landsgrenzen hadden. Die moest ik dus een keer live zien.

Dat moest er gewoon een keer van komen, zo beloofde ik mijzelf. Het zou schandalig zijn als ik Nederlands’ grootste rockband nooit live zou hebben gezien. Ik loste die belofte aan mezelf dus pas op mijn veertigste in. En ik heb duizenden concerten gezien en ik ga nu niet heel schijnheilig zeggen dat dit het beste optreden was dat ik ooit heb gezien, maar ze maakten absoluut indruk op me. Ik zag niet vier oude mannen, maar vier jongens van rond de 70 jaar heel veel plezier hebben met hun bandje. Dat jongensachtige enthousiasme wat ze nog steeds uitstraalden op het podium daar kan menige verveelde rapper die een halfuurtje over een bandje heen ouwehoert of plichtmatig spelend rockbandje een voorbeeld aan nemen.

Ik was dus zeker van plan om de heren dus nog eens te gaan zien. Dat zou toch wel lukken? Sommige bands houden namelijk gewoon nooit op, vandaar mijn vergelijking met de Rolling Stones. Die zijn zelfs nog ouder qua leeftijd. Charlie Watts tikt dit jaar de 80 aan, al zag die er 30 jaar geleden ook al uit als een man van 80. Keith Richards wordt tegen elke natuurwet 78, evenals Mick Jagger en benjamin Ron Wood is de snotneus van de band met z’n bijna 74 jaar. Dan moet Golden Earring toch ook nog een paar meegaan, dacht ik? Of in elk geval met een mooie afscheidstour afzwaaien.

Maar helaas, het heeft niet zo mogen zijn. Gedwongen door de ziekte van oerlid George Kooymans stopt de band. Het was de afspraak tussen de mannen: zodra er eentje van de band omvalt of niet meer kan stopt de band. ‘’Een gitarist is te vervangen, maar een broertje niet’’, zo sprak Barry Hay toen deze week het officiële einde van Nederlands grootste rockband ooit een feit werd. Ze hebben hun eigen afscheid helaas niet mogen regisseren, maar mijn god wat laten ze, gelukkig allemaal nog bij leven, een ongelooflijk grote muzikale erfenis na.

Ik ben blij dat ik ze in elk geval één keer heb zien optreden. Voor nu past slechts een grote buiging voor het broederschap Golden Earring, dank voor alle mooie muziek en heel veel sterkte aan George Kooymans.  

En die ome Rodzooi heeft ook een nieuw boek uit: ”Het nut van een gebreide condoom”. Bestellen kan via [email protected] of via Facebook Rodney Rijsdijk. Voor €15,- kun je het boek ophalen in Amsterdam-Centrum of voor €19,50 stuur ik de PostNL-duif je kant op.

Rodweek 94 Uitglijer

Een vriend van mij zei het vandaag treffend op Facebook, aangaande de avondklok, de clockdown: ”Zie het zo, je krijgt nu huisarrest voor alles wat je vroeger gedaan hebt, waar je ouders nooit achter gekomen zijn.” Een mooi staaltje omdenken.

Ik dacht gelijk: ‘Nou, dat kan dan nog wel een tijdje duren voor ik weer naar buiten mag!’

Eerlijk gezegd valt de herfst/winterlockdown me mee. Het is vies druilerig baggerweer. Als die lockdown er niet was geweest dan had ik mezelf wel opgesloten. Ik doe dat ook overigens elk jaar in de winter. Ik kom buiten om naar werk te gaan, om boodschappen te doen of naar Ajax te gaan, maar voor de rest wil ik zo min mogelijk met winterse of zelfs herfstige omstandigheden te maken hebben. Ik ben geboren in de winter, nog net, op 12 maart, maar ik ben een echt zomerkind. Als er één straal zon in die stad van mij schijnt loop ik er in en dan speelt mijn hele leven zich zoveel mogelijk buiten af. 

Met sneeuw en ijs heb ik niks. Nooit gehad ook. Als kind vond ik het al een verschrikking. Het is koud, het is nat, het is goor en je glijdt er over uit. Nee, het enthousiasme van verschillende Facebook-vrienden die kraaiden van geluk bij het zien van sneeuw afgelopen weekend deel ik niet. Ik dacht alleen maar: ‘’Kut, nu moet ik met de tram naar werk en moet ik weer zo’n vervelend muilmasker op, maar als ik ga fietsen dan kan ik op m’n muil pleuren en dan heb ik er pijn op m’n muil van.’’ Het zal de eerste keer niet zijn dat ik een salto met m’n fiets heb gemaakt door een straat die in een ijsbaan was getransformeerd. Een jaar of vijftien geleden fietste ik over de Marnixstraat, ’s nachts, midden in het centrum, bijna bij het Leidseplein. Het had geijzeld en ik moest vol in de remmen voor een gast die ineens uit een zijstraatje kwam gescheurd. Met een dubbele salto gevolgd door een schroef, een axel en een dubbele Rittberger eindigde ik vol met m’n bakkes op het ijzige asfalt. Althans als ik de verhalen van de omstanders mag geloven, want ik had in elk geval genoeg publiek en al stonden ze dan nog net niet met jurybordjes omhoog: zo mooi als mij hadden ze nog nooit iemand op z’n plaat zien gaan. En toen ik opstond gleed ik nog een keer op m’n reet.


 Mijn fiets was wonder boven wonder nog heel en ik dacht ik zelf ook nog wel en strompelde naar huis, maar toen ik de volgende dag wakker werd kon ik helemaal niks meer. Geen salto’s meer voor mij.

Nee, salto’s maken kan ik beter aan mensen als Epke Zonderland overlaten. Die zijn daar beter in. Epke zit op turnen. En dat doet onze Epke lang niet slecht. Europese titels, Wereldtitels, Olympische titels en nog een paar honderd andere titels: Epke heeft ze allemaal en kan dubbele ruilen. Het staat in schril contrast met mijn turnprestaties op de gymles op school. Ik kon er werkelijk niks van.

Ik vond het gewoon niet leuk en dan druk ik me heel voorzichtig uit. Als ik iets op gymles HAATTE met hoofdletters dan was het turnen. Ik had en heb dan ook de souplesse van een blok beton en ben over menig bok of rekstok heen gekletterd na weer een mislukte Arabier, salto of een andere naargeestige circusoefening waar ik het praktisch nut totaal niet van inzag. Dat ik, behalve mijn hart, in mijn tienerjaren verder nooit wat gebroken heb mag een wonder heten.

Daarom moest ik ook zo lachen om de tekening van Hein de Kort van afgelopen weekend. Epke heeft zijn vrouw weer eens bezwangerd en op de tekening zie je dat Epke zojuist naakt al flikflakkend en radslagend in de slaapkamer is beland en dan op zijn handen op de rand van het bed staat. Zijn reeds in bed liggende vrouw zegt dan verveeld dat ‘’een keer recht op en neer ook wel eens leuk zou zijn.’’ 

Nee, acrobatische toeren zijn nooit aan mij besteed geweest. Een paar jaar geleden probeerde ik nog met een Arabiersprong over een hekje in het stadion van FC Volendam te springen. Waarom het me nou handig leek om juist op die manier deze horde te nemen weet ik niet meer precies. Laten we het er maar op houden dat overvloedig overmoedig maakte, want we hadden het in de middag nogal vrolijk gemaakt daar aan de boorden van het IJsselmeer. Een paar stukjes kibbeling en twee bitterballen per persoon bleek onvoldoende bodem voor de hoeveelheid bier die we tot ons hadden genomen. Door mijn compleet mislukte acrobatische act zat ik diezelfde avond met een gebroken sleutelbeen en een gat in m’n kop in OLVG-West en lag ik er bijna vier weken uit. Ik kon ook niet werken, dus die gezellige dag heeft me nog een lieve duit gekost.

Dat soort strapatsen haal ik dus maar niet meer uit. Ik ben overigens blij dat er in mijn jeugd nog geen smarthphones en social media waren. Als al mijn uitglijers waren gefilmd en uitgezonden, dan had ik het serieus zwaar gehad.

En over uitglijers gesproken: die dame die zondag op het Museumplein met haar wappiematties achter een groot spandoek stond waarop in chocoladeletters werd verkondigd dat een vaccin tegen Corona vergif is, ‘want je weet maar nooit wat er in zit!’ Die mevrouw is natuurlijk af. Niet zozeer omdat ze dat vindt, want dat mag, maar wel omdat ze met een sigaret in haar handen stond. Die mevrouw vergiftigt zichzelf elke dag willens wetens en die heeft dan wat snuggers te melden over een vaccin. Toedeledoki, mevrouw de Google-viroloog.

En over uitglijers op het Museumplein gesproken: die woordblinde wappie die heel groot ‘’VRIJHIED’’ op een muur had gespoten was ook hilarisch.

En in hoeverre ik het met iemand eens ben maakt dan niet uit. Sta voor je principes, zeg ik altijd maar. Maar spel ze dan in elk geval goed. Ik zeg maar zo: vrie de poeple!


En die ome Rodzooi heeft ook een nieuw boek uit: ”Het nut van een gebreide condoom”. Bestellen kan via [email protected] of via Facebook Rodney Rijsdijk. €15,- ophalen in Amsterdam-Centrum of €19,50 voor verzenden.


Bejaardenblog 4 Rijkdom

Vrijwel dagelijks passeer ik, net als op een Monopolybord, de Kalverstraat, maar 20.000 euro krijgen als je daarna Start passeert zit er dan weer niet in. Ik woon er vlak bij, maar de beroemdste winkelstraat van het land inlopen doe ik vrijwel nooit. Goed beschouwd is het een straat die van dezelfde truttige saaiheid is als elke andere winkelstraat in Nederland. Alleen is de Kalverstraat groter en bekender. Het enige dat wat mij betreft ooit van belang is geweest aan de Kalverstraat is dat Ajax er op 18 maart 1900 is opgericht. Voor de rest heb ik niks met die straat.

Door het Coronagedoe is het er al vrijwel heel 2020 rustig, maar afgelopen vrijdag vond de overheid kennelijk dat we als volk wel weer eens een uitje hadden verdiend in deze zware tijd. We zijn tenslotte allemaal al een tijdje niet naar voetbal, de kroeg of naar een concert geweest en dus mocht Black Friday gewoon een heel weekend doorgaan. Dus we hebben allemaal geld over nu, toch? Dus het volk mocht los en zich als een kudde uitgehongerde beesten op de aanbiedingen storten. Black Friday Matters, zullen we dan maar zeggen. De hele Kalverstraat was weer ouderwets druk bezaaid met koopjesjagers. Wat je in een treurgoot als de Kalverstraat moet kopen op een Black Friday, ik zou het niet weten, dus ik fietste maar snel door naar huis. 

Thuis aangekomen keek ik eens op Funda. Eens kijken of de huizenmarkt ook aan zwarte vrijdag deed. Dat onze nationale huisjesmelker Prins Bernhard jr. bijvoorbeeld twee woningen voor de prijs van één verkoopt of zo. Of een grachtenpand met een stuntkorting van 90%. Maar nee. Dat was niet het geval. Een woning in Amsterdam kopen heb ik sowieso allang uit mijn hoofd gezet. Tenzij de loterijballen een keer lekker vallen word ik toch nooit rijk.

Althans, niet in materieel opzicht. Ik verdien genoeg om te kunnen leven zoals ik dat wil. En veel meer heb ik niet nodig. Geld is makkelijk, maar het interesseert me te weinig. Ik zou m’n laatste joetje nog weggeven. Daarbij heb ik ook het zakelijk instinct van een tosti-ijzer, dus dat helpt ook niet mee met rijk worden. De echte rijkdom zit ‘m in gezondheid. Dat is zo cliché als een bord koude babi pangang, maar clichés zijn cliché omdat ze waar zijn.

Ik besef me die rijkdom steeds meer sinds ik in het verzorgingstehuis werk. Ingeborg, de oudste van de afdeling en behept met een smaak die een materieel rijk verleden verraadt heb ik al in één van de eerdere verhalen gememoreerd. Maar ook Karel, die elke dag tegenover haar zit heeft ooit een zeer welgesteld leven geleid. Hij was directeur bij een bedrijf. En ik zie hem ook wel voor me, een jaar of vijftien jonger, in een mooi pak, goed gecoiffeerd, kekke schoenen en met zijn kenmerkende stem leiding gevend aan een team van werknemers. En dan in de avond dineren in mooie restaurants en thuiskomen in een duur huis.

Dat was zijn leven. Zijn leven is nu, na een ongeluk en een daarbij opgelopen hersenbeschadiging, dat hij in een rolstoel op een gesloten afdeling in een verzorgingshuis woont. Ik hoor hem elke dag schreeuwen van de pijn als de zusters hem uit bed halen. Hij draagt geen mooie pakken meer, maar een trainingsbroek en een trui. Echt praten lukt niet meer, al kan hij in een goede bui nog wel wat korte zinnen formuleren. Zinnen waaraan je kunt horen dat hij een mooi taalgebruik had. Als ik hem iets vraag of hem help met het voeren van zijn eten registreert hij mijn vraag de ene keer gelijk, soms pas een halve minuut later of soms ook helemaal niet. En hij is nog niet eens heel oud hè? Karel is begin zestig. Ik ken verschillende mensen die ouder dan hij zijn en het grote geluk hebben dat ze er nog een uiterst vitaal leven kunnen nahouden. Die rijkdom heeft Karel dus niet.

Karel is van de herenliefde en hij schroomt niet om mannen die hij aantrekkelijk vindt uitgebreid te complimenteren. Zo noemt hij Henk, de grijsharige vrijwilliger en broer van Klara, altijd ‘mijn blonde God’ en tegen mij zegt hij continu dat hij mij zo’n ontzettend mooie man vindt en dat hij heel veel mij houdt. Zo af en toe begint hij ineens uit volle borst te zingen en te schreeuwen. En dan herhaalt hij het liedje ook meerdere keren. We hebben in mijn eerste twee weken ontelbaar vaak naar zijn uitvoering van ‘Row your boat gently down the stream’ moeten luisteren, tegenwoordig klinkt, in de repeatstand, het lied over ‘Dudeljoo’’ uit zijn zoetgevooisde keel. Soms begint hij ineens in het Engels te praten want daar heeft hij ook gewoond. Karel houdt er ook wel van om wat aandacht te trekken.

Maar afgelopen week kwam er zomaar ineens even een breuk in zijn liefde voor mij. Zijn rolstoel moest even verplaatst worden en toen ik hem terugzette op zijn plaats kwam hij heel lichtjes in aanraking met de tafel. Ik schampte hem amper. Nou kan ik zijn pijn natuurlijk niet voelen, maar Karel ontstak in blinde woede. En als Karel pijn heeft wordt zijn taalgebruik ineens een stuk minder parlementair. Ineens was ik een ‘LUL!’ en een ‘KLOOTZAK!’ en haatte hij me. De liefde was in één keer over. ‘’Eerst vond ik jou aardig! Maar nu vind ik jou een ZAK! IK HAAT JE!! GODVERDOMME! KUT!!! IK HAAT ALLES! IK WIL DOOD!’’

Ik probeerde hem nog te kalmeren, maar ik had het compleet verbruid. Hij ging in één seconde van nul naar honderd. Woest was ie. En zo ging het nog even door. Na zijn tirade viel Karel in slaap. Rust in de tent. Een uur later was de lunch en ik maakte Karel voorzichtig wakker voor zijn broodje. Ik hielp hem met voeren en thee drinken. Ik ging het er toch maar even over hebben met hem.
‘’Hey Karel, je moet niet meer zo boos doen en tegen mij schelden hoor, dat vind ik namelijk echt niet leuk. Ik dacht wij vrienden waren. ’’
‘’Ik zou nooit op jou schelden, mooie man.’’
‘’Dus we zijn weer vrienden?’’
‘’Wij zijn altijd vrienden! Ik hou van jou!’’
‘’Daarnet vond je me nog een lul.’’
‘’Dat zou ik nooit zeggen tegen jou, lieve schat.’’

Tja. Hoe kwam ik er inderdaad bij? Mijn oren suisden nog na van zijn gebulder en hij wist het niet eens meer. Dat houdt het leven wel lekker overzichtelijk. Dat dan weer wel.

De zeven bewoners op mijn afdeling zijn allemaal van verschillende komaf, maar hier zijn ze allemaal gelijk. Sommigen hebben een leven met relatief veel welvaart gehad, anderen minder. Uiteindelijk wonen ze nu allemaal op dezelfde gesloten afdeling, eten ze allemaal hetzelfde eten, hebben ze allemaal hun kwalen en moeten ze allemaal geholpen worden met douchen en toiletbezoek. Dan heb je weinig meer aan materiële rijkdom. En wie denkt dat een leven met heel veel geld en roem gelukkig maakt moet de documentaire over Diego Maradona maar eens kijken. Die man werd driekwart van zijn zestigjarige leven volkomen geleefd en is daar hartstikke aan kapot gegaan.

Dan ben ik liever blij met een goede geestelijke en lichamelijke gezondheid, goede mensen om me heen en een prima dak boven mijn hoofd. Dat ik dan af en toe eens na moet denken of ik ergens wel genoeg geld voor heb houdt me met beide benen op de grond. Dat is voor mij genoeg rijkdom. En dan besef ik me dat ik elke dag dat ik gezond ben na de Kalverstraat langs Start rijd.

PS: De namen van bewoners en medewerkers zijn in het kader van de privacy gefingeerd.

Voor Bejaardenblog 1: klik hiero

Voor Bejaardenblog 2: klik daaro

Voor Bejaardenblog 3: klik andere daaro

En die ouwe Rodzooi komt komende maand ook met z’n nieuwe boek uit: ”Het nut van een gebreide condoom”. Bestellen kan via [email protected] of via Facebook Rodney Rijsdijk.

Bejaardenblog 2 MAFKEES

Bejaardenblog 2 MAFKEES

Je hebt van die mensen die zodra ze wakker zijn ook meteen echt op stand ‘AAN’ staan. Die gelijk beginnen te ouwehoeren dat het een aard heeft en gelijk helemaal scherp en gefocust zijn op wat er op de nieuwe dag allemaal moet gebeuren. Ik niet. Ik heb altijd even tijd nodig om in de dag te komen. Mijn tijdelijke nieuwe ritme in het verzorgingstehuis is een compleet andere dan dat ik gewend ben. Om 9.00 moet ik aanwezig en ‘AAN’ zijn. Op zich kan ik om 8.15 opstaan, snel onder de douche springen, een broodje en thee naar binnen knallen en om 8.40 op de fiets zitten en dan precies op tijd op het werk zijn. Maar ik hou niet van gehaast. Ik sta tussen 6.30 en 7.00 op, maak rustig ontbijt, lees het nieuws, douche rustig en dan fiets ik rond 8.30 relaxed richting De Klinker. Tien minuten voor ik begin maak ik dan even een kopje thee voor mezelf en dan wacht ik tot mijn club van zeven de ontbijtzaal binnendruppelt.

Dan ben ik dus al zo’n twee uur wakker en dan begin het lampje redelijk op ‘AAN’ te staan bij mij. Moet ook wel. Klara, mijn downie die nooit down is, wordt als eerste de huiskamer ingeloodst. En Klara is altijd vrolijk, lacht altijd, dus ik wens haar vrolijk goedemorgen. Haar begeleidster wijst naar me en zegt tegen Klara: ‘’Hey wat leuk! Die ken je toch wel? Hoe heet hij ook alweer?’’ Waarop Klara lachend naar mij wijst en roept: ‘’MAFKEES!’’  

Blijf dan nog maar eens in je laatste restje duffe ochtendchagrijn hangen. Ik word daar gelijk net zo vrolijk als Klara van. ”Je bent zelf een mafkees!”, zeg ik dan en dan moeten we allebei lachen.

De rest van de goegemeente komt ook binnen en ondertussen maak ik voor iedereen ontbijt. Karel is altijd blij om mij te zien en zegt zodra hij binnenkomt: ‘’Ach, daar is die mooie man weer!’’ En dat herhaalt ie nog een keer of vijftig gedurende mijn shift. Met Leo neem ik nog even snel het voetbal van het weekend door.

Ingeborg is wat later. Ik hoor haar schreeuwen vanuit haar kamer. Schreeuwen van de pijn. Ze is een chique dame, maar als ze pijn heeft kan ze vloeken als een vrachtwagenchauffeur. Het gaat me door merg en been. Als ze even later binnenzit vraag ik wat ze precies mankeert en waarom ze zo’n pijn heeft. Ze heeft neuropathie en dan de extreem pijnlijke variant daarvan. Ik weet niet wat neuropathie is maar ze legt me uit dat het een neurologische stoornis is die leidt tot hele heftige chronische pijn in haar voeten. Letterlijk zo heftig dat als ze een slechte dag heeft een neerdwarrelend veertje op haar voeten al helse pijnen kan veroorzaken.

Ze kijkt treurig. ‘’Weet je, Ronnie: oud worden is een zegen, maar oud zijn valt best tegen.’’ Ik merk dat ik dat best naar vind om te horen. Ik zou niets liever willen dan zo’n gezegende leeftijd als Ingeborg halen, maar als je elke dag schreeuwend van de pijn wakker wordt en je ook niet meer zelfstandig naar buiten mag: het lijkt mij heel heftig. Niet iedereen op mijn afdeling is geestelijk even goed meer bij, maar Ingeborg is dat wel. Zij kan soms hooguit wat versuft zijn door de medicatie, maar met haar kun je echt wel een gesprek op niveau voeren.

Ingeborg noemt mij dus ‘Ronnie’. Ramona noemt me ‘Rocky’. Leo noemt me ‘Robbie’. Noortje en Eduard zijn communicatief niet meer zo vaardig, dus bij die twee hou ik zelf in de gaten wat ze nodig hebben. Karel noemt me altijd ‘lieverd’, ‘schattebout’ of ‘die mooie man’ en Klara houdt het gewoon bij ‘’MAFKEES!’’ Ik luister naar alles. Ik had in de jaren negentig in Bos en Lommer twee hoogbejaarde onderburen. Als ze nog zouden leven zouden ze minstens 115 zijn. Die hebben me in de twee jaar dat we in hetzelfde portiek woonden letterlijk elke naam beginnend met een ‘R’ genoemd, behalve Rodney. Het zal een moeilijke naam zijn voor ouderen, ik vind het prima.

Behalve ontbijt en lunch bereiden voor mijn club van zeven, helpen met voeren, monden afvegen,  ouwehoeren en spelletjes spelen heb ik er ook een nieuwe taak bij gekregen: roken. Een bewoner van een andere gang, ik noem ‘m Humphrey, wil twee keer roken, maar degene die hem normaal begeleidt naar de rookruimte is bezig om te stoppen met roken. Dus of ik mee wil met hem. Nou ben ik nooit echt een ochtendroker geweest en zelfs ’s middags moet ik er vaak nog niet eens aan denken, maar vooruit, dan rook ik maar wat eerder voor de goede zaak, want dat vindt Humphrey gezellig. Humphrey houdt gelukkig ook van voetbal dus tijdens onze rooksessies praten we daarover. Hij speelde in Suriname voor een van de grote clubs daar en kende ook de vaders van Gullit en Rijkaard nog.  

Terug op de afdeling meldt Karel mij dat ik zijn dikke vriend ben en ik reageer daarop: ‘’Wat zeg jij nou Karel? Zeg je nou gewoon dat ik dik ben? Dan zijn we geen vrienden meer!’’ Bij Karel duurt het wat langer voor hij een boodschap of grapje heeft geregistreerd maar omdat hij ziet dat iedereen om hem heen lacht, lacht hij ook mee en zegt hij nog maar eens voor de vijftigste keer dat hij mij een mooie man vindt. Klara hoort het gelach ook en lacht ook mee.

Mijn shift zit er op. Ik ga naar huis. Ik zeg iedereen gedag en zeg dat ik er vrijdag weer ben.

‘’Dag mooie man!’’, zegt Karel nu voor de eenenvijftigste keer.

Klara kijkt me vragend aan als ze me in mijn jas ziet staan.

‘’Doei, Klara tot vrijdag!’’

‘’DAAAAAAAAG!!!! MAFKEES!!!’’

PS 1: De namen van alle bewoners en personeel heb ik in het kader van de privacy gefingeerd. Eerste deel van de Bejaardenblog lezen? Klik hiero .

PS 2: Mijn nieuwe boek ”Het nut van een gebreide condoom” komt binnenkort uit. Bestellen? Mail naar [email protected] of via Facebook een PB naar Rodney Rijsdijk.