Rodweek 129 Poezenplaatjes

Wat leuk dat Marc Overmars weer een baantje heeft. In mijn geliefde Antwerpen nog wel. Kan ie mooi als Antwerp in Brussel moet spelen een dickpic met Manneken Pis maken. Maar genoeg over dickpics, laat ik het vandaag eens hebben over poezenplaatjes. Poezenplaatjes. Ik kan op sociale media soms nutteloze momenten besteden aan het kijken naar leuke foto’s van katten. Of van andere huisdieren van mijn vrienden en kennissen. Of mooie vakantiefoto’s. Of kroegfoto’s. Foto’s van de buurtbarbecue. Foto’s van de kinderen van mijn vrienden. Een etentje bij de Chinees. Gewoon leuke foto’s. Een kijkje in het privéleven van mensen die ik in meer of mindere mate ken. Even gluren. Op Facebook zijn we allemaal een beetje voyeur. Mensen kunnen zich, tot zover ze willen, laten zien.

Maar, wat je er vaak bij krijgt: ze kunnen zich ook laten horen of laten lezen. Je krijgt er in sommige gevallen ook uitgebreide meningen en theorieën bij. Want we moeten natuurlijk allemaal weten hoe jij erover denkt. En dat laatste is weleens vermoeiend. Mensen zijn nogal eens geneigd om het open riool dat internet heet vol te kakken met hun meningen. Meningen waarin ik nou niet per se in geïnteresseerd ben. Meningen zijn als anussen: iedereen heeft er eentje maar die moet je niet overal maar te pas en te onpas te gebruiken en douw de inhoud er van zeker niet door m’n strot.

Dat kleutergeleuter op dat internet. Mensen die discussies aangaan met mensen die ze in het echte leven niet of nauwelijks kennen. Ik begrijp dat niet. Waarom moet je de stoere toetsenbordheld uithangen tegen een volslagen vreemde? Ik lees ook wel eens fora, over nieuws of over voetbal. Man, wat een vermoeiende bezigheid is dat. Die mensen hebben echt heel weinig te doen in hun leven, denk ik. Ik geef toe dat ik me er vroeger zelf ook wel eens aan heb bezondigd, maar inmiddels al jaren niet meer. Ik ga me toch niet boos maken om wat Mien uit de Zesde Tuinbloemdwarsstraat of ome Joop uit Koog aan de Greppel over allerlei zaken vinden? Of wat ze van mij vinden. Hou toch op. Wat je vindt moet je naar de politie brengen, leerde ik vroeger altijd.
Maar dan lees ik die fora en hoe mensen, die elkaar nog nooit in het echte leven hebben ontmoet, op elkaar reageren, met het stoom uit de oren, een rokend toetsenbord voor zich en dan denk ik… tja… Het is mooi weer, de zon schijnt. Je kan ook gewoon wat leuks doen. Of moet je de kattenbak niet eens verschonen? Of gewoon weer aan je werk gaan in de baas z’n tijd in plaats van het internet vol te schijten met je meninkjes.

Ook zo vermoeiend: online discussies aangaan met mensen waarvan je bij voorbaat al weet dat je het nooit met elkaar eens gaat worden. Daar ben ik ook al een tijd geleden mee gestopt. Zowel online als in het echte leven trouwens. Ik ga een PVV-er toch niet overtuigen dat er ook best leuke moslims bestaan? Ik ga iemand die niet in wetenschap maar in een gesjeesde dansleraar en Google gelooft niet overtuigen dat Corona wel even wat meer is dan een griepje en geen complot van de regeringsleiders? Ik ga een overtuigd gelovige toch niet overtuigen van mijn mening dat God niet bestaat? Die discussie win je toch nooit. En die ander ook niet van mij. Ergo: het is zonde van de tijd. Ik kan m’n energie wel beter besteden. Wat dat betreft ben ik misschien een wat atypische Nederlander want Nederlanders discussiëren graag zo lang en oeverloos dat de oever op het kokende hoogtepunt van het debat niet eens meer te zien is. Als ”discussie” een gerecht zou zijn, ”discussie-goreng” ofzo, dan zijn Nederlanders veruit de slechtste koks ter wereld: ze koken namelijk elke vorm van discussie compleet tot snot. Waarom zou ik dus mijn kostbare tijd verdoen aan een ellenlange doodvermoeiende online discussie met mensen die, over wat dan ook, een totaal andere voorkeur hebben dan ik?

Zo zijn er twee soorten mensen op de wereld: mensen die koriander door hun eten lekker vinden of mensen die het ontzettend naar zeep vinden smaken. Ik ben absoluut van team koriander! Heerlijk. Dus ik ga iemand die in het andere team speelt van m’n levensdagen niet overtuigen dat koriander helemaal niet naar zeep smaakt, maar dat het echt een smaakverrijker is. Dat win ik dus nooit. En waarom moet ik dat ook willen winnen.

Trouwens, even tussendoor: voor mijn lieve vrinden en vrindinnen van onder de rivieren die dit lezen: het is patat en geen friet, oké? Weten jullie zelf ook best wel, dus dat we het daar in elk geval wel over eens zijn, ja? Duidelijk.

Dit gezegd hebbende: zinloze discussies vind ik dus doodzonde van mijn tijd. Dat betekent niet dat ik de diepgang van een pierenbadje heb. Ik heb wel degelijk een zeer grondige en gefundeerde mening over dingen, maar als ik die zonodig kwijt moet dan vertel ik je die wel in het echte leven, als ik je goed genoeg ken. En als je goede tegenargumenten hebt, ben ik prima bereid om te luisteren en mijn mening bij te stellen. Maar niet op Facebook ofzo. En als columnist geef ik natuurlijk ook wel eens een meninkje. Maar de hele wereld hoeft niet tot in detail te weten hoe ome Rodney Rijsdijk over allerlei zaken denkt. Zo belangrijk is die mening van mij niet. En ik ga dus ook niet de moeite nemen om wie dan ook te overtuigen van mijn veronderstelde gelijk. Daar zijn mijn meninkjes die ik hier en daar spui niet voor bedoeld. Ik ben niet een of andere zendeling van de Rodzooi-kerk die Rods woord even als absolute waarheid komt verkondigen. Pleur op.

Nee, doe mij dan maar poezenplaatjes. Maar dat is mijn bescheiden mening.

Rodweek 128 Keith overleeft ons allemaal (en ome Jur ook!)


Het is nu 17 maart, 2022, 15.43 en ik ben m’n nest maar weer ingedoken. Vanuit mijn bed lig ik dit stukje te typen. Zelden heb ik me beroerder gevoeld dan nu. Ernstige ziektes zijn me tot dusverre gelukkig bespaard gebleven, dus ik heb tot op heden echt geluk gehad. Het is nou niet bepaald dat ik er erg veel aan heb gedaan om een lang leven te leiden, laten we eerlijk zijn. Tot nu toe ben ik in 45 jaar met veel weggekomen, dat is gewoon pure mazzel. Ik heb wel eens een griepje gehad, maar daar was ik na een dag of twee meestal wel klaar mee. De laatste serieuze griep kan ik me eerlijk gezegd niet eens meer herinneren. Dat kan zomaar tien jaar geleden zijn. Laat staan wanneer ik me voor het laatst heb afgemeld voor werk wegens ziekte. Ik heb zo vaak doorgewerkt met een licht griepje of een verkoudheidje. Ben echt geen zeikerdje in dat soort dingen. De ‘’Mannengriep’’ waarbij mannen met een duf griepje gelijk denken dat ze sterven is mij volkomen vreemd. Ik ben best een taaie.

En toen kwam Covid. Twee jaar lang ben ik er aan ontsnapt, maar uitgerekend op of rond mijn verjaardag kreeg ik het alom gevreesde virus als verjaardagscadeautje. Het leven zit toch ook vol verrassingen! En met mij nog een stoet mensen die op mijn verjaardag waren.

In beginsel viel het allemaal mee. Beetje keelpijn, beetje hoesten, niks ernstigs. Het zou in normale omstandigheden (twee jaar geleden) voor mij niet eens een reden zijn om me ziek te melden. Gewoon werken en niet zeiken. Ziek zijn kan altijd nog, toch? Maar de tijden zijn anders, je hebt ook met andere mensen rekening te houden en omdat ik ineens van meerdere mensen die op mijn verjaardag waren geweest hoorden dat ze positief waren getest heb ik me ook maar eens laten testen. En godnondeju: ik had het ook. M’n meisie dan gek genoeg weer niet, maar ik moest me dus afmelden voor werk. En wij hebben een dun team, dus als er eentje tussen uitvalt, en vooral iemand die veel diensten draait, dan is dat al snel problematisch.

Omdat ik niet echt weet hoe het is om ziek te zijn ging ik er eigenlijk vanuit dat dit gedoe binnen 2 of 3 dagen wel weer voorbij zou zijn. Veel rusten, wat extra vitaminen, et cetera. Mijn lichaam is doorgaans tamelijk resistent voor dit soort dingen. Dacht ik. Het ging ook wel. Niet helemaal lekker, maar wel oké. Gewoon even rusten en weer door. Maar vandaag, op dag 4, voel ik me dus echt alsof tram 17 drie keer over me heen is gereden. Heen en terug. Ik hoest me de blaftering, m’n keel voelt als schuurpapier en ik heb het energielevel van een przewalskipaard dat zich zuchtend en steunend naar z’n laatste rustplaats sleept. En nee, geen mannengriep.

Ik probeer nog zoveel mogelijk te doen. Wassen, koken en al dat soort huishoudelijke shizzle. Van de hele dag in bed liggen word ik ook niet beter. Wat dat betreft ben ik de meest talentloze patiënt ooit. Ook daar heb ik dus geen talent voor. Ik wil gewoon niet de hele dag in m’n nest liggen. Ik wil dingen doen. En dat terwijl ik Pleegzuster Bloedwijn de hele dag om me heen heb die juist alles voor me wil doen! Genoeg mensen die zich dat uitstekend zouden laten welgevallen, maar ik word daar dus heel onrustig van. En waar ik me eigenlijk nog het meeste zorgen om maak is dat ik Ajax-Feyenoord zondag mis! Geen klassieker, maar een klaszieker. Dat zal me godverdomme helemaal gebeuren. Ik hoop echt dat ik er zondag weer bij ben, maar dan zal er nog heel snel wat moeten veranderen aan mijn fysieke toestand.

Maar goed, ik doe het dus wel wat rustiger aan. Ik pak m’n rust. Lig meer in bed dan ik leuk vind. Soms slaap ik een paar uur, soms schrijf ik (zoals nu) en soms check ik het nieuws. De Rolling Stones komen weer in Nederland! Jawel! De dinosauriërs onder de rockbands spelen nog steeds. En weer in de Johan Cruijff Arena, daar heb ik ze in 1998 gezien. Vijf keer. Ik werd er ervoor betaald. De prijs van de kaartjes weet ik nog, want ik was van de kaartjescontrole. 98 gulden. Een kleine 44 euro. Dat vonden mijn collega’s en ik bizar duur. Wat een geld! De goedkoopste kaartjes beginnen nu bij 84 euro en de duurste zijn rond de 500. Tijden veranderen, maar ik vind het nogal wat geld om een paar puissant rijke bejaarde mannen te zien optreden.

Maar goed, tenslotte moeten die jongens ook aan de oude dag van Keith Richards denken. Die overleeft ons allemaal. En ome Jur van de Maloe Meloe ook. Daar kan geen virus tegenop.

Rodweek 127 Virussen of vier Russen

‘’Oh nee hè, daar zal je het hebben, het komt steeds dichterbij, de eerste Rus valt het café binnen!’’, riep ik toen de deur van ons café openzwaaide. Het was op de dag dat Poetin besloot dat het een leuk idee was om Oekraïne binnen te vallen. Gelukkig was het gevaar niet heel groot en ging het om een van onze stamgasten die toevallig Rus van zijn achternaam heet.

Tja, waar moeten we tegenwoordig nou meer bang voor zijn: van virussen of van vier Russen? Voorlopig het laatste. Dat virus waar de hele wereld twee jaar lang mee heeft moeten dealen lijkt inmiddels redelijk onder controle en dan krijgen we dit gezeik weer. We leven in een rare tijd.

Ineens moeten alle mannen van 18 tot 60 in de Oekraïne beschikbaar zijn om onder de wapenen te gaan. Ik moet er niet aan denken dat het hier ooit gebeurt. Mijn keuring voor de militaire dienstplicht was op 15 maart 1995, drie dagen na mijn 18e verjaardag op de marinekazerne bij Kattenburg, vlakbij het Centraal Station in Amsterdam. Ik had totaal geen zin om in dienst te gaan, maar ik had het geluk dat de dienstplicht in die tijd op de helling stond. Het negen maanden verplicht getraind te worden om mensen neer te schieten hoefde allemaal niet zo per se meer. Maar desalniettemin probeerde ik het lot toch een handje te helpen door net iets te bijdehand, onhandig of op andere wijze vervelend te doen. Dan zagen ze vast mijn ongeschiktheid en mijn totale gebrek aan motivatie. Er was wel één gelukkige omstandigheid aan deze voor mij totaal zinloze dag: het was op een woensdag en op die dag was het op Kattenburg altijd ‘’blauwe hap’’, dus Indonesische rijsttafel! Woohooooo! Dat hoefden ze deze achttienjarige pinda die destijds de eetlust van een Indische olifant had geen twee keer te zeggen, dus toen we mochten eten schepte ik drie keer op. En ik at veel in die tijd, dus bordjes met een kop er op. Dat ik toen amper 65 kilo woog is een wonder.

Aan het einde van de keuring werd ik op een kantoor geroepen. Ik was ondanks mijn vervelende gedrag en onhandigheid volledig goedgekeurd om het land te dienen. Maar of ik wel zin had om in dienst te gaan? Ik zei dat ik eerlijk gezegd wel wat andere plannen met mijn leven had. En dat ik het onzin vond om ooit voor zaken te vechten waar ik niks mee te maken heb. Als ik, of één van mijn vrienden ergens ruzie krijgt en ik daar op micro-niveau even een klein oorlogje mee moet uitvechten: prima. Dan is dat even mijn strijdje. Maar wat heb ik te maken met ruzies tussen wereldleiders? Helemaal niks. Zoek het uit. Oorlog voeren voor vrede is als neuken voor maagdelijkheid, het is zinloos. Maar gelukkig zijn er zat strijdvaardige mannen die dat vechtersvuur wel hebben. Laat die het lekker doen.

Met die verklaring nam de hoge pief genoegen. Ik had de tijd gelukkig mee, omdat de dienstplicht in 1995 dus zo ongeveer op afschaffen stond. Ik zou er nog wel van horen. Nooit meer wat van gehoord gelukkig. Bovendien hadden ze aan mij toch niet veel gehad. Wat moet je nou met ongemotiveerde soldaten? Ik ben voor een beroepsleger met mannen die het echt willen. Vrienden van mij die iets ouder waren hebben nog wel dienstplicht moeten doen en kwamen met de wildste verhalen over elke avond zuipen, roken, blowen, hoerensnoeren en er nog geld voor krijgen ook. Die vonden het fantastisch. Een aantal waren gelegerd in Seedorf, net over de grens bij Duitsland. ‘’Nou, als die Duitsers ergens Nederland konden binnenvallen dan was het bij ons!’’ Dat soort stoere verhalen hoorde ik dan. Misschien net iets te hanig verteld door de jongens in kwestie. Maar ik denk niet dat ik een veel betere soldaat was geweest. Aan mij is geen goeie militair verloren gegaan. En dat zuipen en achter de meiden aangaan deed ik liever gewoon in Amsterdam. Dat leek me wel spannend genoeg.

Maar er zijn dus nu mannen van mijn leeftijd in de Oekraïne die nu ineens een wapen in hun hand gedrukt krijgen: ‘’Zo, hier, kijk eens Evgeniy, hier is een geweer, trekkertje naar je toe trekken, richten, schieten en succes ermee.’’ Ik moet er niet aan denken. Geld ook voor de mannen aan de tegenpartij. Dit is niet hun strijd. Het is de strijd van de grote mannen boven ze. De mannen die nu gaan sneuvelen geven hun leven, maar voor wat? En voor wie? Voor je land? Hou op. Om maar te zwijgen over alle burgerslachtoffers die nergens wat mee te maken hebben.

Het is wellicht utopisch, want die Poetin is zo geschift als een pak yoghurt, maar ik hoop dat deze ellende snel voorbij is. En dat mijn stamgast de meest gevaarlijke Rus blijft die ik in mijn zaak krijg.

Rodweek 126 Rubbertegel-ouders

Een van de redenen waarom ik ooit ben gaan schrijven laat zich vangen in één simpel woord: verbazing. Ik kan met verbazing kijken naar de wereld en wat er allemaal gebeurt. Waarom doen mensen wat ze doen? En dus is het voor mij als columnist in deze tijden smullen geblazen, als ik alleen al naar Nederland kijk.

Hangende de onderzoeken:

Waarom zit een beroemde zanger aan veel te jonge meisjes? Waarom mishandelt een beroemde rapper zijn vriendin? Waarom maakt een beroemde directeur van Ajax foto’s van zijn Jodokus en stuurt hij die door naar jongedames die onder zijn gezag werken? Waarom gaat een beroemde zangeres met een knokploeg naar een supermarkt in de Jordaan om personeel te mishandelen terwijl haar zoontje het nodig vond om een elektronische sigaret aan te steken in diezelfde supermarkt? Waarom zit een andere beroemde rapper aan jonge vrouwen die kandidaat zijn in het programma waar hij aan meewerkt? En zoveel meer nog!

Het jaar is nog geen twee maanden ver en ik zit alweer vol met vragen. Dit zijn mensen die alles hebben. Waarom doen ze dit? Of zouden ze dit gedaan hebben, als alles echt zo is gegaan als we allemaal hebben kunnen lezen?

Als het allemaal waar is, goed ik ben niet zo groot, maar al was ik 3 meter 12: ik kan er met mijn pet niet bij. Waarom? Het gaat hier om mensen die alles hebben en dus ook veel te verliezen hebben. Zou roem en macht dan echt perverteren? Ik weet het niet. Ik ben nooit beroemd geweest. Een hele enkele keer word ik door een onbekende die mijn columns leest aangesproken in de stad. En dat vind ik dan al gek.
De eerste keer dat ik iets van mijn zogenaamde ‘beroemdheid’ merkte was een jaar of zeven terug in Volendam. Mijn vrienden en ik waren naar een wedstrijd van de plaatselijke FC geweest en we hadden ons rijkelijk gelaafd aan kibbeling en bier. Vooral bier. Kibbeling moet namelijk zwemmen. Terwijl ik zwalkend over de even beroemde als beruchte Dijk liep kwam er een gozer een café uitgestormd. ‘’JIJ BENT RODNEY RIJSDIJK!!!’’ schreeuwde hij mij toe. ‘’IK LEES ALTIJD ALLES VAN JOU!’’ Ik stamelde beduusd (en een tikje dronken) dat ik inderdaad Rodney Rijsdijk ben. Mijn fan was gelijk woest enthousiast, pakte me stevig vast, sloeg een arm over mijn schouder, hield me in een beklemmende greep en nam gelijk een selfie met mij, zonder mij daar verder om toestemming voor te vragen. ‘’FANTASTISCH! DANK JE WEL!!!’’ En hij sloeg mij nog even een paar keer triomfantelijk op mijn schouders en rende terug naar het café waar hij de foto aan al zijn maten liet zien. Ik vond dat raar. Zo vaak gebeuren dit soort dingen me niet. Een enkele keer word ik wel eens herkend, maar doorgaans niet.

De echt beroemde mensen die ik hierboven noemde, die hebben daar in honderdduizendvoud mee te maken. En alles ligt bij hen onder een vergrootglas. En ze zijn gewend dat iedereen alles geweldig vindt wat ze doen. Veel jaknikkers om zich heen. Ze worden allang niet meer gecorrigeerd door hun entourage. Als ik een keer iets stoms doe dan tikken er altijd wel wat mensen in mijn omgeving me op mijn vingers: ‘’Rijsdijk, kappen nou en niet zo dom doen.’’ En daar ben ik ook blij mee. Dat is wat deze mensen, denk ik, inmiddels een beetje missen. Zonder hier overigens de amateurpsycholoog uit te willen hangen. Ik ben gewoon een barman die schrijft, of omgekeerd, wat je wilt. Geen haptonoom, maar een taptonoom.

Maar ik blijf me verbazen over de wereld en al die gekke mensen. En waar ik me ook over verbaas: hoe truttig we zijn geworden. Vroeger na het voetballen douchen? Gewoon in je blote hol. Lachen om elkaars lul. Niet douchen met een onderbroek aan zoals je tegenwoordig vaak hoort, hou op. Dames zonnend op het strand? Gewoon topless. En steeds als ik denk dat we niet truttiger kunnen worden met z’n allen: afgelopen week waren er een paar ouders die aanstoot namen aan Mr. Bean. Serieus? Vroeger had je Charlie Chaplin of Laurel & Hardy. Slapstick. Charlie gleed uit over een banaan en stuiterde op z’n reet. De dikke gaf de dunne een klap en die laatste viel dan met z’n harses in een taart. Of zoiets. Niet per se mijn humor, maar als de rest van de wereld dat geweldige humor vindt: prima. Ik zoek er niks achter. Mr. Bean was een beetje nieuwerwetse slapstick, uit de jaren 90. Vaak ontstellend flauw, maar soms ook best grappig. Maar gewelddadig of grensoverschrijdend? Hou op met me. Dan slaan we dus heel ernstig door. ‘’Rubbertegel-ouders’’ noemt een vriend van mij dat soort trut-ouders altijd. Van die overbeschermende ouders die hun koters maar tegen alles willen beschermen en van de echte wereld willen afsluiten. Maar die ondertussen wel de hele tijd met hun snuit in hun telefoon hangen en geen aandacht voor die koters hebben. En maar janken als die kinderen iets heftigs zien. Je moest eens weten naar wat voor vreselijke dingen wij vroeger keken! The A-Team: die gasten schoten hele mitrailleurs leeg. Bloedbad, zou je denken. Resultaat: 98 afleveringen, 1 dooie. En dan was die ene dooie waarschijnlijk per ongeluk gevallen. Nochtans ben ik daar redelijk onbeschadigd uitgekomen, uit al die gewelddadige beelden. Maar goed, de tijden zijn veranderd. Zo stoer als in de jaren 70 worden kinderen kennelijk niet meer gemaakt. Al ligt dat meer aan de ouders dan aan die kids.

Advies: dan kunnen we SBS Shownieuws beter ook maar van de buis halen of naar een veel later tijdstip verplaatsen, zodat de overgevoelige kinderzieltjes dat maar niet zien. Want op dat Shownieuws krijgen de kindertjes de laatste tijd veel ergere dingen tegen hun fragiele koppies gesmeten. Daar helpt geen rubberen tegeltje meer tegen.

Rodweek 124 Denkend aan Turkey

‘’Denkend aan Holland zie ik breede rivieren traag door oneindig laagland gaan.’’ Het is de eerste zin van het gedicht ‘’Herinneringen aan Holland’’ van Hendrik Marsman uit 1936. Een gedicht dat tot een van de beroemdste uit de Nederlandstalige literatuur behoort. Die fameuze eerste regel kan ik moeiteloos één op één Turkije betrekken, waar ik een keer of drie, kan ook vier zijn, compleet pretentieloze strandvakanties in all-inclusivehotels heb gevierd. Zo’n vakantie die je doet als je compleet gesloopt bent van je werk en liever niks anders aan je hoofd hebt dan dingen als: zon, zee, onbeperkt eten en onbeperkt drinken.

Daar komt ie dan: ‘’Denkend aan Turkije zie ik brede stromen toeristen traag langs oneindige buffetten met lauw eten en slecht getapt bier gaan.’’ Veel meer heb ik eerlijk gezegd niet van het land meegekregen in die keren dat ik er ben geweest. Daar kwam ik ook niet voor. Ik kwam daar altijd om mijn hoofd leeg en mijn pens vol te maken en daar waren dat soort vakanties altijd perfect geschikt voor.

Maar sinds een paar dagen denk ik, als ik zomaar plotsklaps aan Turkije denk, ineens dingen als: ‘Op hoeveel graden moet ik de oven eigenlijk zetten?’, ‘Waar vul ik het mee?’ of ‘Is dat ook lekker met rozemarijn en tijm?’

Dat komt door de president van het land, de heer Erdogan. Recep Erdogan zit tegenwoordig klaarblijkelijk op een cursus Engelands. En eenmaal bij de letter ‘T’ aanbeland kwam de machtigste man van het land er pardoes achter dat Turkije in de Engelse taal ‘Turkey’ heet. En de hele wereld, behalve de Turkse president kennelijk, wist allang dat Turkey ook het woord is voor ‘kalkoen’. Daar wil je als volk natuurlijk niet mee vergeleken worden, bedacht de lange arm der Turkse wet. ”Kom zeg, kalkoenen. Dat zijn nou niet de knapste dieren uit het dierenrijk en bovendien klinkt hun stemgeluid als slechte B-porno-actrices die bepaalde orale handelingen verrichten bij een man.” (Dit laatste weet ik uiteraard van een vriend). Maar zoiets moet Recep gedacht hebben, toch?

Ik denk dus nu bij Turkije alleen maar aan kalkoen. Dankzij ome Recep(t).

En dus vindt de president dat de naam internationaal anders moet worden. Zodat mensen niet meer die vergelijking van Turkije met een kalkoen kunnen maken. Dit is dus geen bericht van het onovertroffen medium De Speld, dit is dus gewoon echt waar. Wellicht zal het idee navolging krijgen van Mongolië, alwaar het staatshoofd er inmiddels achter komt dat Mongolen in de westerse wereld worden geassocieerd met mensen die het Syndroom van Down hebben. En voor je het weet denkt de rest van de planeet ook nog dat de hele Mongoolse bevolking een chromosoompje te veel heeft.

China! Toen T’Pau in de jaren 80 een hitje had met ‘China in your hand’ begreep ik daar helemaal niks van. Wat nou, China in je hand? Wat een stom kutlied. Pas later begreep ik dat ‘China’ ook voor porselein stond. Wellicht is Recep ook al zover in zijn Engelandse taalcursus.

Of wat dacht je van Hongarije? Dat is ‘Hungary’ in het Engels, maar als je dat snel uitspreekt klinkt het als ‘Hungry’ En straks denkt de hele wereld nog dat alle Hongaren honger hebben. Die Orban zal wel denken: ‘Dat moeten we allemaal niet willen! Snel een andere naam voor de Magyaarse staat!’

Maar terugkomend op Turkey, ik ben zo blij als de horeca woensdag weer open mag! Mijn leven ziet er de laatste twee jaar al te vaak uit als een soort van all inclusive-vakantie. Maar dan met te weinig zon. Ik ben er wel klaar mee. Ik wil weer wat te doen hebben en vooral ook weer werken voor m’n geld. Lekker lopen, lekker bewegen. Ik heb alles te eten en te drinken wat ik wil, dus dat consumeer ik dan ook. Ik ben nogal een snaaier, dus de kilo’s vliegen eraan. En dan wandel ik mezelf elke dag de kolere om die overtollige kilo’s er af te lopen, maar dat is met wisselend succes. Sinds de laatste lockdown zijn er toch iets te veel kilo’s bijgekomen. Die moeten er dus weer af. Voor ik het weet zie ik eruit als een te breed gevulde Hollandse turkey, traag langs de oneindige grachten van Amsterdam slenterend.

Rodweek 123 Lockdownsyndroom

De ene na de andere bekende Nederlander wordt dezer dagen verdacht van allerlei grensoverschrijdend gedrag. De verdachten zijn onder anderen Marco B., Manuel B., Ali B. en Jeroen Rietb. Wat een toestanden allemaal.
Vorige week heb ik mijzelf als redelijk onbekende Nederlander trouwens ook schuldig gemaakt aan wat grensoverschrijdend gedrag, al was mijn gedrag wel wat onschuldiger.
Het was een week of anderhalf geleden dat ik de hele wereld van nu en z’n moeder even helemaal zat was. De lockdown die als gevolg heeft dat ik al twee maanden zonder werk zit. De onzekerheid en het bijkomende gevoel van verveling die onbewust meer en meer vat op mijn gemoedstoestand begonnen te krijgen.

Omdat ik altijd gewend ben om iets te doen en slecht stil kan zitten werd ik dus heel onrustig. Ik weet tegenwoordig bij het wakker worden soms niet eens gelijk welke dag het is omdat al mijn dagen al twee maanden als twee druppels op elkaar lijken. Ik werd er bloedchagrijnig van en dat terwijl mijn meisie juist net lekker twee weken lekker en welverdiend vakantie had na een periode van hard werken in de zorg en in haar winkel. Zij genoot lekker van haar vakantiedagen en rust terwijl ik juist steeds onrustiger werd in mijn hoofd. Al deed ik voor haar echt heel hard mijn best om toch een zo leuk mogelijke versie van mezelf te blijven. Maar ik ken mezelf: ik ben gewoon een minder leuke jongen als ik me verveel en mezelf nutteloos voel. Dan word ik narrig. Niet altijd even leuk voor mijn dame, maar ik kon er niks aan doen, de mentale batterij was even helemaal leeg. Noem het maar mijn lockdownsyndroom.

En zo stond ik dus een week of anderhalf geleden in de keuken. Geestelijk afgeknoedeld. Ogen op standje David Neres. Voor wie David Neres niet kent: de recent verkochte Braziliaanse aanvaller van Ajax wiens ogen altijd zo halfdicht (of halfopen) staan dat het lijkt alsof hij net een kilo spacecake naar binnen heeft gemetseld of altijd moe is. Wil je weten hoe hij eruit ziet? Google is je vriend.

Maar ik wilde gewoon weer even een dagje enig gevoel van leven in mijn donder hebben. Het gevoel van gewoon weer lekker door een stad wandelen, terrasjes pakken, copieus eten, veel zuipen en voor mijn part winkelen erbij. Er moest wat gebeuren. Dan is er in deze tijd voor mij maar één optie: Antwerpen. Ik ben gek op die stad. En dus boekten wij diezelfde avond de trein en een fijn nachtje hotel tegenover het mooiste treinstation van Europa. Even eruit! Even de grens overschrijden en even weer proeven van het vrijere leven.

Ik woon in Amsterdam op loopafstand van toeristenfuiken als de Kalverstraat, Damrak en het Rembrandtplein, maar ik kom daar vrijwel nooit, tenzij het de kortste route ergens naartoe is. Ik heb daar gewoon niet zoveel te zoeken en vind er ook bijzonder weinig aan. Toeristenzooi. En dat terwijl Antwerpen eigenlijk een soortgelijke entree heeft. Vanaf het majestueuze station loop je de Keyserlei op, dat eigenlijk een equivalent van het Damrak is, vol slechte en te dure vreetschuren, geen bijzondere cafés en oninteressante winkels vol toeristenmeuk. Vanaf de Keyserlei loop je de Meir op. De Meir is de Kalverstraat van Antwerp. Zelfde oppervlakkige dertienduizend in een dozijnwinkels als in de Kalverstraat of elke andere geestdodende winkelstraat in elke willekeurige plaats. En vanaf de Meir loop je dus zo via de Eiermarkt de Groenplaats op, de Antwerpse evenknie van het Rembrandtplein. Op soortgelijke plekken in Amsterdam kom ik dus zo goed als nooit, terwijl ik er tussen woon.

Maar in Antwerpen voelde ik mezelf afgelopen week alsof ik al twee maanden niet had gegeten. Dan smaakt alles! Honger maakt rauwe bonen zoet. Dus ik vond ook de Keyserlei en de Meir geweldig en ik ging zelfs winkels in. Doe ik in Amsterdam ook bijna nooit. Mijn manier van kleding kopen gaat namelijk al sinds jaar en dag volgens een simpel doch uiterst effectief vijfstappenplan:

1. Ik heb iets nodig, dus ik loop de winkel binnen
2. Ik weet welke maat ik heb, dus passen is niet nodig.
3. Ik trek dat product uit het rek
4. Ik reken de zooi af
5. Ik loop die stinkhut weer uit.

Ik ben zelden langer dan strikt noodzakelijk in een grote kledingwinkel. Twee minuten max. En nee, ik zal mijn kont in Amsterdam ook zelden tot nooit op het Rembrandtplein neerplanten. Laat de toeristen daar lekker zitten. Maar ik ga dus wel altijd met mijn reet op de Groenplaats zitten. Is ook gewoon toeristenzooi. Maar goed, nou ben ik toevallig ook een toerist in Antwerpen, dus ik mag daar gewoon zomaar zitten, vinnik!

Maar ik had me echt geen betere twee dagen in Antwerpen kunnen wensen. Lekker met m’n meisie door een levende stad wandelen. Natuurlijk gingen we de winkels in waar mijn dame heen wilde en natuurlijk hadden we na elk half uurtje lopen steeds ergens een wijntje verdiend, vonden we. Of een vers getapt bolleke de Koninck! Mijn koninckrijk voor een vers getapt bolleke! Ik woon in een buurt vol toffe horeca en nu moest ik een kleine twee uur omrijden voor een vers getapt biertje in de haven van Antwerp bij café de Batavier. Het maakte me echt geen drol uit. Het was het me allemaal meer dan waard. Het was het lekkerste biertje in tijden.

Net buiten het centrum verdwaalden we op een prachtig terras, café Buenos Aires. We waren de enige twee gasten. De verwarming stond aan. De barman draaide prachtige muziek van onder anderen Leonard Cohen, Nick Cave en The Thindersticks die wij via de speakers buiten konden horen. De wijn was totaal niet bijzonder en toch was het de lekkerste wijn van de dag. We bleven er een paar wijntjes te lang hangen omdat we genoten. Van alles: het fijne terras, de muziek, elkaar en de matige wijn. In willekeurige volgorde.
We moesten nog eten. We hadden ons voorgenomen om flink culinair uit te pakken. De goede restaurants op de terugweg naar ons hotel waren al dicht. We eindigden uiteindelijk in de Ierse pub op de Keyserlei, met veel te dure borden spaghetti voor de dame en een fish and chips voor mij. Twee bloemenvazen slecht getapte uilenzeik erbij, voetbal op TV en niks meer aan doen. Ons eigenlijke plan om copieus te eten in Antwerpen was dan weliswaar niet helemaal gelukt (of beter: helemaal niet), maar het was eigenlijk perfect zo. Het paste precies in de dag. Of we nog iets cultureels hebben gedaan? Wel, een groot deel van de Belgische cultuur bestaat uit eten en drinken, dus als we dat tellen dan hebben we toch aardig wat aan cultuur gedaan.

Deze grensoverschrijdende dag en de halve dag daarna smaakte naar meer. Maar belangrijker was dat onze batterijen weer even opgeladen zijn. Zelfs van anderhalve dag Antwerpen. Al hoop ik toch dat ik voor zo’n fijne dag binnenkort niet meer de grens over hoef, maar gewoon weer lekker mijn eigen Amsterdamse horeca kan steunen. Om dan aan het einde van de dag weer grenzeloos gelukkig in mijn eigen bed te ploffen.

Rodweek 122 De echte Nederlandse inburgeringscursus

Een jaar of vijftien geleden heb ik ooit met een groep van een stuk of tien mensen een Nederlandse inburgeringscursus ingevuld. Het ging voornamelijk over Nederlandse etiquette. Allemaal geboren en getogen Nederlanders. Op een in Turkije geboren jongen na, maar die was wel grotendeels opgegroeid in Nederland, dus die tellen we ook mee als echte Nederlander. We tellen Max Verstappen tenslotte ook als Nederlander en die heeft er nooit een seconde gewoond. Mijn score: een 5,4. De anderen in mijn groep ook onvoldoendes of magere voldoendes. De geboren Turk had volgens mij nog het hoogste cijfer met een 6,5 of zo. Nou weet ik niet hoe die testen nu zijn, maar toen waren ze voor Nederlanders al bijna niet doen, laat staan voor mensen die hier niet vandaan komen. In de praktijk had je er geen flikker aan.

Toen ik nog in de Melkweg werkte hadden we wel eens rollenspellen om ons voor te bereiden op lastige klantsituaties. Ik vond dat altijd hartstikke gezellig, maar om nou te zeggen dat ik er op de werkvloer wat aan had: nou nee.

Ik kom hier op door een stripje uit de serie ‘9 tot 5’ die ik vaak op Facebook lees. Een Nederlandse meneer wil een buitenlandse meneer toetsen op zijn kennis van de Nederlandse cultuur. Waarop de buitenlandse meneer antwoordt: ‘Wat nou? Bepaal jij dat? Denk je dat je beter bent of zo? En trouwens, die koffie is ook niet te zuipen!’ De examinator feliciteert de man en zegt dat hij cum laude geslaagd is.

Het is natuurlijk een beetje kort door de bocht, maar Nederlanders kunnen ontzettend bot, lomp en betweterig zijn.

Zomaar een paar voorbeelden uit het dagelijkse Nederlandse leven die je niet op de inburgeringscursus leert maar simpelweg door er te leven. Laat ik het ‘de echte inburgeringscursus’ noemen.

– Nederlanders die op een druk perron niet, zoals in elk ander beschaafd land, rustig wachten tot mensen uit de trein of metro zijn gestapt, maar zichzelf gewoon door de meute heen naar binnen persen.

– Het eeuwige ‘Ja maar…’ Nederlanders kunnen discussies compleet tot snot koken. Geen volk is daar beter in. Zelfs als een Nederlander een discussie hopeloos dreigt te verliezen beginnen ze hun tegenargument met diezelfde op de mond bestorven twee weerwoorden: ‘Ja maar…’ Want we weten het altijd allemaal beter. Of het nou over politiek, Corona, Zwarte Piet, de presentator van Zomergasten of het selectiebeleid van de bondscoach gaat: Nederlanders vinden daar wat van. En dan ook niet allemaal hetzelfde: nee, er vormen zich felle pro- en contragroepen die de hakken tegen elkaar in het zand zetten waardoor er nooit meer een dialoog mogelijk is. Nederlanders zijn doorgaans namelijk belabberd slecht in luisteren en tateren graag door elkaar heen. Liefst met stemverheffing, want dat maakt de kans op winnen groter. En dat denken alle debatterende partijen. Gevolg: niemand snapt op een bepaald moment nog iets van de discussie omdat de kluwen van argumenten en verwijten tot een welhaast onmogelijk te ontrafelen knoop is verworden. In discussie gaan met Nederlanders is als een moeras inlopen. Het is bijna onmogelijk om eruit te komen. Met dit belangrijke verschil: uit een moeras klimmen is makkelijker en stukken minder vermoeiend.

– Nederlanders klagen graag en veel. Vooral over het weer. In de winter is het koud, in de zomer is het te heet en als het drie dagen achter elkaar regent in de zomer krijgt die zomer al gauw de kwalificatie van ‘kutste zomer ooit!’

– We klagen ook graag en massaal over de regering. Toch word er al jaren op dezelfde ouwe hap gestemd, waardoor er eigenlijk geen reet verandert. Er moet tenslotte wat te klagen blijven.

– Wat ik ook mis in de inburgeringscursus is de ‘Hoe gedragen Hollanders zich over de grens-excursie? Nou ben ik best in een boel landen geweest, maar zo Popie Jopie als wij denken te zijn, zijn we niet over de grens. Ze vinden Nederlanders vaak lomp en horkerig. Niet onterecht ook vaak. Er is nogal eens gezeik met Nederlanders in den vreemde. Zodra Nederlanders zich uit de tentakels van de werkgever en gezin hebben weten te ontworstelen willen ze nogal eens transformeren in nare wezens die het allemaal wel even uit komen leggen.

– Wat je ook niet meekrijgt in de cursus: doodsaaie kringverjaardagen waarbij iedereen van de eerste tot de laatste minuut van zijn aanwezigheid op dezelfde plek zit. Beginnen met een kopje thee of koffie, dan een borrel (mannen bier, vrouwen wijn) en een schaaltje met stukjes kaas en worst (een worst-kaas-scenario) die rondgaat en waar iedereen er eentje van mag pakken, zodra het schaaltje voorbij komt. En na afloop zegt iedereen dat het gezellig was en dan is het weer wachten tot de volgende kringverjaardag.

– Verder zou ik graag een praktijktoets ‘Hoe spreek ik een Nederlander aan op asociaal gedrag en wat voor antwoord kan ik verwachten?’ zien. Een voorbeeld: iemand gooit een leeg frisdrankblikje op straat. Daar zeg je iets van en vraagt beleefd of hij/zij het in het vervolg niet in de vuilnisbak kan gooien. Nederlanders houden daar doorgaans niet van. De kans dat je als antwoord: ‘’Bemoei je met je eigen zaken, kankermongool/kankerhoer!’’ krijgt is aanzienlijk.

– Schelden met ziektes is een dingetje in Nederland. Ik heb buitenlandse vrienden van verschillende nationaliteiten weleens uitgelegd op welke manier hier gescholden wordt: die stonden met hun oren te klapperen. Daar snappen ze helemaal niks van. Maar misschien is het ‘lands’ wijs, lands’ eer’. Een Servische vriend van mij legt wel eens uit hoe er in de Balkanlanden wordt gescholden. Daar worden familieleden en seksuele handelingen met dieren bij betrokken. ”Je oma neukt ezels!” of dat soort dingen. Hij vertaalde laatst eens wat scheldwoorden die hij van Ajax-aanvoerder Dusan Tadic kon liplezen. Dat je dan ook denkt: ”Tja, kennen we hier dan weer niet.”

– ‘’Doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg.’’ Hollandser dan dat worden uitspraken niet meer gemaakt. Val vooral niet op. Niet dat hoofd boven het maaiveld uitsteken. Nederlanders zat die die kop er lachend afhakken.

– Tradities! Nederlanders zijn gek op tradities! En kom daar maar beter niet aan met je buitenlandse tengeltjes, want dan vinden veel Nederlanders je een vieze cultuurverpester en als het je niet bevalt dan moet je, volgens een aloud Hollands adagium, maar gewoon oprotten. Krijg je gewoon die Limburgse Wilders-vlaai in je porem gedrukt. Het adagium wordt trouwens breed rechts gedragen. Ook onze Minister President, die iedereen vreselijk vindt maar die toch steeds wordt herkozen, liet zich ooit in soortgelijke bewoordingen uit.

Ach ja, Nederlanders. De meesten zijn echt zo kwaad niet als ik hierboven beschrijf. Al heb ik natuurlijk allemaal wel zeer eloquente mensen om mij heen verzameld, maar dat terzijde. Ik chargeer natuurlijk een beetje hier en daar, maar een wonderlijk volkje zijn we absoluut. En dan kun je nog zo’n goed cijfer voor je inburgeringscursus hebben gehaald: de meeste dingen leer je alleen door met elkaar te leven en begrip voor elkaar te hebben. En alle voorbeelden die ik hierboven heb genoemd kun je gewoon makkelijk meemaken. Dus succes hier, beste nieuwkomer!

En voor de rest vind ik het hier best prima. Zo slecht hebben we het hier niet in Nederland. Veel Nederlanders vergeten dat nog weleens tot ze in een ander land hebben gewoond. Dus ik blijf gewoon. Want, en dat is dan toch de Hollander in mij: als het me hier niet meer bevalt, dan rot ik gewoon lekker op!

Rodweek 121 Kart Vader

Als ik in het café ben en ik hoor mannen praten over auto’s, motoren, welke handige klussen ze allemaal thuis hebben gedaan, techniek, Star Wars, de Tour de France, de Moto GP of de Formule 1 dan denk ik wel eens: ergens in mijn ontwikkeling als ‘echte’ man zal ik dan wel wat afslagen gemist hebben want dat zijn dus precies de dingen waar ik nooit ook maar enige vorm van interesse in heb gehad.  

Terwijl nagenoeg mijn hele Facebook-schare aan hondsdolheid grenzend euforisch was over de gewonnen Formule 1-wedstrijd van Max Verstappen zat ik met mijn meisie een potje triktrak te spelen. Het nieuws van de overwinning nam ik ter kennisgeving aan. Ik heb nooit iets met Formule 1 gehad, dus ik ga ook niet nu ineens doen alsof ik er wel wat mee heb, laat staan dat ik ga doen alsof ik er iets van af weet. Ik zie wat mensen rondjes rijden en daar vind ik nou eenmaal weinig aan.

En terwijl ik die laatste zin net opschreef weet ik dat een echte Formule 1-liefhebber nu van mij gruwt. Zoals ik slecht tegen mensen kan die niks van voetbal weten maar er toch wat over willen zeggen: ‘’Nou, dat zijn toch ook maar gewoon 22 mannetjes die achter een bal aan rennen en als ze ‘m hebben dan schoppen ze ‘m weer weg.’’ Of die wat vinden van voetbalsupporters terwijl ze nog nooit in een stadion hebben gezeten. Dat soort figuren.
Nee, hou op! Ga weg. Kssssst! Je weet er niks van, ome Hannes en tante Gerda, dus bemoei je met je eigen sport. Ik hou er niet van om met mensen over voetbal te praten die niet eens weten of er lucht of zand in een bal zit, maar die daar dan wel hun scherpe ondeskundige meningen en analyses over uit braken. Dus daarom bemoei ik me ook niet met Formule 1. Het is totaal niet mijn expertise en ik ga ook niet meelullen om interessant te doen.  

Wat niet wegneemt dat ik de vreugde-explosie van de racefans natuurlijk wél compleet snapte toen Verstappen zich in die laatste ronde de geschiedenisboeken inreed. Het was dezelfde hysterische blijdschap die ik in 1995 ervoer toen Patrick Kluivert Ajax vlak voor tijd naar de Champions League-zege punterde. Of de dag dat Ajax in 2011 op de laatste dag in een heroïsche wedstrijd kampioen werd. Dat zijn gewoon waanzinnig mooie sportmomenten en ik snap sportbeleving en de vreugde (of de intense teleurstelling) die je als fan kunt hebben. Ongeacht welke sport het is.
Dus hieperpepiep voor onze Max. Een in Monaco woonachtige Belg die om belastingtechnische redenen *kuch, fiscale ontvluchting* nooit ook maar een dag in Nederland heeft gewoond, maar die dan uiteraard ineens wel een Nederlander is. Alles voor een oranje gekleurd feestje! We duwen Max’ geboortedorp, dat Belgische Hasselt, hoe groot kan het zijn, gewoon een paar kilometer verderop de grens over bij Maastricht, we noemen hem een Nederlander en dan is het gewoon ‘onze Max’. Klaar. Zo zijn we dan ook wel weer in ons kikkerlandje. Als Max op een domme manier verloren had was ie gewoon ‘die Belg’ geweest.  

Maar voor nu dus ‘onze Max.’ Het succes van ‘onze Max’ zal natuurlijk tot een explosie aan aanmeldingen leiden bij de lokale kartclubs. Waar Kartbaan De Roestige Bougievonk in Koog aan de Greppel al jaren een zieltogend bestaan leidt mag deze zich nu gaan verheugen op een invasie aan dolenthousiaste  kinderen die allemaal in de voetsporen van ‘onze Max’ willen treden. En dat is op zich niet zo erg, maar dan krijgt zo’n kartcentrum de vaders van die kinderen er ook gratis bij.

Die mannen worden de opvolgers van de ouderwetse voetbalvaders. Voetbalvaders zijn proleterige mannen (remember Michiel Romeijn als de voetbalvader uit Jiskefet of Martin van Waardenberg) die de voetbalwedstrijd van hun kind verpesten door als een wildeman te staan schreeuwen langs de kant. Vaders die allemaal de nieuwe Van Basten (mijn tijd) of de nieuwe Messi (tegenwoordige tijd) in hun koter zien. Goddank dat mijn vader nooit zo was. Die stond gewoon zwijgzaam langs de kant een sjekkie te roken en naar mijn onbeholpen geklootviool te kijken. Daarna kreeg ik een patatje en een colaatje in de kantine en gingen we weer naar huis. En dat was prima. Nou hoefde je trouwens ook geen kennersoog te hebben om te zien dat ik nou niet bepaald de nieuwe Van Basten was, dus schreeuwen langs de kant was per definitie zinloos. Met schreeuwen injecteer je geen talent.

Maar deze nieuwe generatie vaders gaat dus en masse schreeuwend langs de kant van de kartbaan staan omdat ze allemaal een nieuwe Max Verstappen in hun koter zien. Van die vaders die het coureurtalent van het kind natuurlijk al gelijk zagen toen het kind op 2-jarige leeftijd zijn debiele buurjongetje inhaalde op zijn driewieler. En die dan met half dichtknepen oogjes wijsneuzerig tegen de trainer van het kind orakelen: ‘’Toen kon je het eigenlijk al zien, he!’’ Het zullen doodvermoeiende taferelen worden langs de kartbaan. Ik heb nu al met die trainers te doen.

En hoewel ik dus ook niks met Starwars heb, laat ik mezelf in dezen dan toch maar een Starwarsje permitteren: wij gaan in Nederland snel kennismaken met Kart Vader.

Hey psssst, ouwe! Boekie kopen? Voor de feestdagen, voor een verjaardag of gewoon voor jezelluf? Ik heb nog wel wat exemplaren van mijn columnbundel ”Het nut van een gebreide condoom” liggen. 15,- per stuk bij afhalen in Amsterdam-Centrum of voor 19,50 per stuk als ik de postduif stuur. Desgewenst persoonlijk gesigneerd en wel. Bestellen kan via [email protected] of via Facebook Rodney Rijsdijk.

   

Rodweek 120 Repbrandt

Gisteren lag er een boek, geschreven door Theun de Winter, in mijn brievenbus. Het boek gaat over de roadtrip die de auteur in 1975 met voetballer Johnny Rep maakte van de Zaanstreek naar Valencia, alwaar Rep een contract met de plaatselijke FC had getekend. Voor 12,50 inclusief verzendkosten werd het boek gesigneerd en wel door Rep opgestuurd. ‘Dat is geen geld voor een boek!’, dacht ik. Dat is het ook niet, maar de omschrijving ‘boek’ is dan ook eigenlijk wel lichtelijk overdreven. De officiële telling geeft aan dat het boek 48 pagina’s telt, maar trek daar de witpagina’s, de inhoudsopgave, colofon, een paar foto’s en een voorwoord vanaf  en je houdt netto 30 pagina’s over. Op A6-formaat en met een lettertype dat zo groot is dat er geen leesbril of loep bij nodig is.

Ik had mezelf een glaasje wijn ingeschonken, nestelde mij met poes Eva op schoot languit op de bank en begon te lezen. Bij mijn derde slokje, na een klein kwartier, halverwege het glas, was het boek uit. Serieus, over de feestdagenfolder van de HEMA doe je langer. Het is gewoon een leuk reisverslag, zoals mijn vrienden en ik die ook vaak hebben geschreven na reisjes, alleen is hier dan een kaft omheen gedaan.

Maar hoewel het werkje te kort is om het als een echt boek te beschouwen, je noemt een regenworm tenslotte ook geen slang: ik vond het twaalf en een half welbestede euro’s. Het geeft een leuk tijdsbeeld van twee jonge gappies van in de twintig, die in de jaren zeventig met een autootje naar Spanje tuffen.
Rep, Ajacied, Europacupwinnaar en wereldbekerwinnaar zou in deze tijd in een privéjet en met alle bijbehorende egards worden overgevlogen naar zijn nieuwe werkgever. Reppie niet, die kachelde gewoon met z’n beste maat in een karretje van de Zaan naar de zon. Tassie voetbalschoenen, wat te eten en te drinken mee en gaan. Onderweg moest even worden gestopt in Llorett de Mar. Daar had Rep over gelezen dus daar moest gestopt worden. ‘’Daar is het gezellig, dus daar moeten we wezen!’’ was de gevleugelde uitspraak van ‘Goudhaantje’, zoals zijn bijnaam luidde. Die uitspraak is ook de opdracht van het boek. Een uitspraak waar ik mijzelf ook altijd prima in heb kunnen vinden. Al met al een amusant reisverslag. Ik vertel niet te veel want voor ik het weet heb ik het hele verhaal verklapt.  

Daarbij gun ik Rep en zijn gabber wel een paar centjes. Al is het alleen maar omdat Johnny Rep ooit eens gelegenheidscoach was van het gelegenheidsteam waarin ik in 2012 in speelde. Hij was samen met de legendarische snor Abe van den Ban medeverantwoordelijk voor de 3-2 zege die de voetbalbloggers in het Haarlem-stadion behaalden tegen een team van sportjournalisten, die Willem van Hanegem en Hans Kraaij jr. als coaches hadden. Maar wij werden geïnspireerd door de meest legendarische snor uit het Nederlands betaald voetbal en door ‘Goudhaantje’. En zo wonnen wij in de laatste secondes van de wedstrijd met 3-2. Niet dat mijn aandeel daarin heel groot was, maar toch, ik was erbij. Zodra ik de bal kreeg deed ik wat ik altijd doe als ik ergens mee voetbal: ik pass ‘m zo snel mogelijk door aan iemand die er wel wat mee kan. Bij voorkeur aan iemand die hetzelfde shirt aanheeft als ik. Dat is voor iedereen het beste. Na een 0-2 achterstand kantelde de wedstrijd, terwijl Johnny Rep langs het veld cola-tikkies kantelde. Johnny zag dat het goed was. Dus alleen al om die herinnering vond ik dit werkje een prima aankoop.

En daarbij: we doe allemaal wel eens een aankoop toch? Zo ook de Nederlandse staat. Die deed ook maar eens een aankoop. Iets waar we allemaal wat aan hebben! Natuurlijk, een Rembrandt! Want daar kunnen we er niet genoeg van hebben. Rembrandt, die zelf in armoede stierf, Wat zou hij er van hebben gedacht dat zijn werk nu voor 175 miljoen ekkies zou worden gekocht door de Nederlandse staat? Goed, het is Nederlands cultureel erfgoed, maar het is als regering toch niet te verkopen aan de culturele sector die nu zo goed als op z’n gat ligt, om dan maar voor één fucking schilderij  175 mio af te tikken? Dat geld had leuker verdeeld kunnen worden. Zeker aan een steeds kwader en radelozer wordende bevolking zijn dit soort rare fratsen gewoon niet uit te leggen.

De vroegere Amsterdamse wethouder Jan Schaeffer had ooit de legendarische uitspraak: ‘In gelul kan je niet wonen’. Vertaald naar deze tijd zou je kunnen zeggen: ‘Van een Rembrandt kan de cultuursector niet vreten.’

Andere mooie Schaeffer-uitspraak: ‘Is dit beleid of is hier over nagedacht?’ Die is nog steeds 1 op 1 toepasbaar in deze situatie.

Of het schilderij mooi is of niet en wel of niet het geld waard is, daar ga ik niet over. Daar hebben andere mensen meer verstand van. Ik vind het overigens wel treffend dat de jonge André Hazes (de ouwe, niet de kleine) sprekend lijkt op de mijnheer die Rembrandt destijds als vaandeldrager afbeeldde. Maar alle gekheid op een blogje: zo’n uitgave voor een schilderij is in deze tijd niet te rechtvaardigen.


We herinneren ons allemaal toch nog de uitspraak van demissionair staatssecretaris Hugo de Jonge toen de theaters dichtgingen? ‘Dan zet je thuis toch lekker een DVD-tje op?’ Een uitspraak waar het dedain voor de cultuursector in klodders vanaf droop. Bedankt voor de scheet in het gezicht van cultuurminnend Nederland, Hugo.

Veel plezier met dat schilderij. Ik denk niet dat ik ga kijken. Als ik het al de moeite waard zou vinden had ik de ansichtkaart wel voor 1,75 gekocht, Hugo.  

Nee, dan was die 12,50 voor dat boekie van Johnny Rep een stuk beter besteed. Ik hoop dat hij en zijn makker er een lekkere borrel van drinken, proostend op mooie herinneringen.

Hey psssst, ouwe! Boekie kopen? Voor de feestdagen, voor een verjaardag of gewoon voor jezelluf? Ik heb nog wel wat exemplaren van mijn columnbundel ”Het nut van een gebreide condoom” liggen. 15,- per stuk bij afhalen in Amsterdam-Centrum of voor 19,50 per stuk als ik de postduif stuur. Desgewenst persoonlijk gesigneerd en wel. Bestellen kan via [email protected] of via Facebook Rodney Rijsdijk.

Rodweek 119 Fresh up, Blue Stratos en kokosbrood

Afgelopen week werd ik pardoes even terug de jaren tachtig in geharryslingerd. Ik liep de drogisterij binnen en wat zag ik daar bij de parfums staan, naast elkaar? Fresh Up en Blue Stratos. Fresh Up was het luchtje van mijn opa en Blue Stratos gaven mijn zus en ik wel eens aan mijn vader op zijn verjaardag of op vaderdag. Ik wist niet eens dat beide luchtjes nog bestonden. Er stonden ook testflesjes. Op mijn linkerpols spoot ik wat Fresh up en op mijn rechterpols wat Blue Stratos. Beide luchtjes roken nog exact zoals ik ze me kon herinneren. Mijn linkerpols rook naar mijn opa. Dat vond ik wel mooi. Het is een luchtje dat een bepaalde senioriteit van de drager verraadt. Echt een luchtje voor opa’s. Bij de mijne paste het luchtje in elk geval perfect. En m’n rechterpols… Tja, ik moet mijn ouweheer misschien toch maar eens met terugwerkende kracht excuses aanbieden voor de keren dat we dat spul voor ‘m hebben gekocht. Een gemeen scherp jaren 80-luchtje. Maar toch, grappig om te zien dat het dus nog bestaat.

Een ander ding waarvan ik dacht dat het allang niet meer zou bestaan zag ik even later, nog ruikend naar de jaren 80, bij de supermarkt in de aanbieding staan: kokosbrood! Zo, daar kwam even een jeugdtrauma binnen. Wat een ongelooflijk smerig spul was dat. Die door mijn moeder gesmeerde broodjes zijn destijds met enige regelmaat in de bosjes getoedeledokied. Gelukkig leerde ik al snel om mijn eigen broodtrommeltje te vullen en zo verdween kokosbrood langzaam maar zeker uit ons huishouden. En naar ik dacht dus ook voorgoed van de planeet. Maar nee! Ook dat bestaat nog! Er bestaan dus serieus nog mensen die dat nog eten! Kennelijk. Ik ken ze niet. En ik ken best veel mensen. Of ze doen het in het diepste geheim. Stiekeme kokosbroodeters die in geheime genootschappen van kokosbroodeters in schimmige keldertjes die vieze zooi zitten weg te werken.

In één ochtend met twee winkelbezoekjes werd ik, als in de Teletijdmachine van Professor Barabas, even teruggeflitst naar de parfum en het kokosbrood uit de jaren 80. En alsof dat niet genoeg was las ik later die dag dat Simon Kistemaker was overleden. Eén van de laatste nog echte cult-trainers.

Toen ik in de jaren 80 ongeneeslijk werd besmet met het voetbalvirus was Simon Kistemaker een markante trainer in het betaalde voetbal. Hij trainde nooit bij grote clubs, maar was altijd goed voor mooie verhalen. Zoals je in die tijd meer van die ontzettend aparte trainers had in het betaalde voetbal. Minder eenheidsworsten. Meer karaktertjes. De tijd was ook anders. Voetbal werd nog een stuk minder gedomineerd door geld, dus de sfeer was ook minder zakelijk en met wat meer romantiek omgeven. En dat levert meer anekdotische persoonlijkheden op dan deze tijd.

Fritz Korbach bijvoorbeeld met zijn eeuwige sigaren. Altijd trainer bij kleinere clubs, in voor grappen en grollen, hield van een stevige slok en zat altijd vol verhalen. Hij kreeg één keer de kans om naar een grote club te gaan: Ajax. Toen zijn zaakwaarnemer met het bestuur van Ajax aan het overleggen was over de contractvoorwaarden kwam Korbach ineens de bestuurskamer binnengestormd met de prangende vraag hoe laat het neuken nou eigenlijk begon. Mijnheer Korbach werd niet meer gebeld.

Bert Jacobs die met zijn fiets een nachtclub probeerde binnen te rijden en een brandslang leegspoot in de gang van een duur hotel.

Barry Hughes, ‘’de entertrainer’’ die met carnavalhits in de hitparade stond en die een boze ‘Sir’ Georg Kessler, de nogal serieuze trainer van de tegenpartij, boos maakte door treiterig met een roltoetertje naar hem te blazen.

De eeuwig zuchtende Leo Beenhakker die altijd goed was voor ontelbaar veel mooie onliners.

En dus Simon Kistemaker. Simon Kistemaker, bijnaam ‘De Kist’ die het lef had om Louis van Gaal uit zijn kleedkamer te bonjouren. We schrijven 1993: Het kleine Telstar uit IJmuiden, onder leiding van ‘De Kist’ speelde als afsluiting van de open dag tegen Ajax. Om een beetje aan klantenbinding te doen sommeerde Kistemaker zijn spelers om er hard en vol in te vliegen tegen de raspaardjes uit Amsterdam. Dat was niet tegen dovemansoren gezegd. Telstar speelde met het mes tussen de tanden en hanteerde de tactiek van hakken en zagen.

In de rust kwam Louis van Gaal ziedend verhaal halen in de kleedkamer van de gastheren. Of Simon Kistemaker wel goed bij z’n hoofd was om zijn ploeg zo hard te laten spelen in een vriendschappelijk potje. Of het allemaal even een tandje minder kon.

Kistemaker reageerde als volgt:

’’Hallo, Louis van Gaal. 1. Vriendschappelijk voetbal bestaat niet. 2. En nou opgesodemieterd uit mijn kleedkamer!’’ En onder een groot honend applaus van de Telstar-spelers droop Van Gaal af.

Voor zo’n trainer ga je als speler natuurlijk als de brandweer. En zo zijn er over al dat soort trainers onnoemelijk veel anekdotes te vertellen.

Als ik dan kijk naar hedendaagse trainers en ik vergelijk die met bovengenoemde heren dan denk ik: ‘’Met wie zou ik nou graag een avond in de kroeg zitten?’’ Ze zijn allemaal zo zaaddodend saai en serieus tegenwoordig. Met trainers van deze tijd als Erik ten Hag, Erwin van de Looi en Pieter Huistra zou ik het ongetwijfeld prima kunnen vinden. Lijken me stuk voor stuk hartstikke aardige kerels en ik zou veel over tactieken leren. Maar ik prefereer dan toch een straalbezopen avond en met kramp in m’n kaken van het lachen van alle mooie anekdotes van heren als De Kist, Korbach, Jacobs of Barry Hughes. Maar helaas, die zijn dus allemaal al dood. De Kist nu dus ook in de kist.

Alles uit de jaren 80 wordt uiteindelijk voorbij geraasd door de tijd. Behalve Fresh Up, Blue Stratos en kokosbrood dus, zo ontdekte ik dus afgelopen week.

Hey psssst, ouwe! Boekie kopen? Voor Sinterklaas, voor een verjaardag of gewoon voor jezelluf? Ik heb nog wel wat exemplaren van mijn columnbundel ”Het nut van een gebreide condoom” liggen. 15,- per stuk bij afhalen in Amsterdam-Centrum of voor 19,50 per stuk als ik de postduif stuur. Desgewenst persoonlijk gesigneerd en wel. Bestellen kan via [email protected] of via Facebook Rodney Rijsdijk.