Rodweek 209 Nomen est ome

In Café de Toog en in De Gouden Florijn word ik weleens aangesproken als ‘Ome Rod’. Die aanspreekvorm is eigenlijk een soort officieuze eretitel die je als mannelijke stamgast in je Mokumse kroeg kunt krijgen. Je wordt niet zomaar aangesproken met ‘ome’, daar moet je de nodige tijd in hebben geïnvesteerd. Je moet ‘m verdienen. Er moet enige senioriteit zijn, een jongeheer van achttien is namelijk nooit een ‘ome’ in het café. Er moeten wat kilometers zijn gemaakt in de kroeg en er moeten wat kiloliters door de keel zijn gegleden. Aan al deze criteria voldoe ik al jaren ruimschoots.

Maar het is dus een officieuze doch eervolle titel. De enige twee mensen op de wereld die mij officieel oom of ome mogen noemen (niet dat ik dat ooit van ze zal verwachten) zijn mijn twee neefjes, twee beginnende pubers die wellicht over een paar jaar ook de ‘ome’-status in hun stamkroeg bereiken. Van de kant van mijn zus ben ik hun favoriete oom. Niet dat ze een keuze hebben, want van die kant ben ik hun enige oom, dus dat is makkelijk.

Ik had daarin wat meer keuze. Mijn moeder heeft vier broers. Allemaal aardige kerels maar ik heb altijd een favoriete oom gehad en die heet Franklin, roepnaam Frenk. Met hem heb ik gewoon altijd het meest gemeen gehad. Met hem heb ik echt een klik. Mijn ome Frenk is elf jaar ouder dan ik. Wij hebben allebei op onze eigen manier een vergelijkbaar leven geleid: Naar Ajax, gestudeerd, de kroeg, goed eten en we hebben allebei een spoor van ravage op het liefdespad achtergelaten. Dat schept een band.

Ik heb een bonte stoet aan vrouwen voorbij zien komen in zijn leven. En dat waren voor zover ik ze heb gekend allemaal geen weggooiers. Frenk heeft altijd een goede smaak gehad. De eerste vriendin van hem die ik leerde kennen was Antoinette, een lieve blonde dame. Zij zal een jaar of achttien zijn geweest, Frenk twintig en ik een jaar een jaar of negen.

Frenk was geabonneerd op de Voetbal International. En als ik dan bij mijn opa en oma kwam toen Frenk nog thuis woonde kreeg ik van hem de VI’s die hij uit had mee. En dan nog even babbelen. Gezellig! Op een dag kwam ik weer eens langs en ik klopte beleefd op zijn slaapkamerdeur. Ik hoorde geluiden die ik nog niet helemaal kon thuisbrengen en ik hoorde Antoinette zeggen: ‘’Shit, dat is je neefje!’’ Vervolgens Frenk: ‘’Rodney, wacht even!’’ Geritsel van kleren. Even later ging de deur open. Frenk zijn haar zat wat door de war en het rook er anders dan normaal. Frenk drukte mij een stapel voetbalboekjes in mijn handen en een Ajax-sjaaltje. Mijn allereerste Ajax-sjaaltje. Maar hij had niet echt tijd voor een babbeltje. Ik vond het een beetje vreemd, maar niet veel later begreep ik uiteraard waarom ik weer snel naar buiten werd gedirigeerd.

Wat Frenk en ik ook gemeen hebben is dat we allebei beroerd zijn in contact houden. Allebei ons eigen leven en gedoe. En zo heeft er heel wat water door de Amstel gestroomd sinds we elkaar hadden gesproken. Geen ruzie of gezeik, gewoon allebei druk. Tot hij mij laatst eens belde. Afgesproken op de Nieuwmarkt, lekker eten daarna en even wat mooie verhalen uitgewisseld. Alsof ik hem niet een paar jaar geleden maar vorige maand nog had gesproken.

Ik vertelde hem dus onder andere over het Ajax-sjaaltje. En ik heb ‘m nog! Ik heb in de kleine veertig jaar nog heel veel voetbalsjaals verzameld, maar deze eerste blijft een bijzondere. En inmiddels ben ik zelf al een kleine dertig jaar lid van de VI, dus ik hoef mijn ome Frenk er niet meer mee lastig te vallen! En hij had na bijna veertig jaar het sjaaltje wat hij mij destijds vluchtig toestopte weer in zijn handen.