Rodweek 181 Jan Jongbloed, Aparteling

Het was in mei 2013 dat mijn vriend Kaan me belde: ‘’Rod, Johan Cruijff is NU in het Olympisch Stadion. Een of andere dag voor z’n foundation of zo. Weet ik veel. Blabla. Kom langs, ouwe! Gaan we met hem op de foto. Ik sport daar altijd, ik lul ons wel naar binnen.’’

Ik fietste in Olympisch tempo vanuit West naar het Olympisch waar Kaan mij al grijnzend stond op te wachten. Kaan is een ouwe Jordanees met een ontstellende grote smoel en hij lult minimaal vijf kwartier in een half uur. Wij naar binnen. Een vriendelijke jongedame van de receptie stond ons vriendelijk te woord en vroeg waar wij voor kwamen. Kaan stak een onnavolgbaar verhaal af, wat ik niet eens meer kan reproduceren, maar het kwam er op neer dat wij op het veld moesten wezen. Voordat de jongedame het verhaal had kunnen verwerken en een antwoord kon bedenken liepen Kaan en ik het veld al op.

Eenmaal op het veld stond onze held Johan Cruijff er. Druk bezig met sportoefeningen voor kinderen. Maar toen was Johan ineens even vrij. Hij liep plotseling zomaar in het wild rond, recht voor onze ogen. Dit was onze kans! Maar Kaan en ik verschrompelden van bijdehandte mannen tot mietjes. We hebben minuten lang als puberale bakvisjes om hem heen gedraald. En toen was ik het zat. Ik ben niet gezegend met heel veel geduld, ik houd niet van onnodig wachten, dus ik besloot het initiatief maar te nemen. ‘Laat mij maar, Kaan’
‘Eh… mijnheer Cruijff? Zouden wij misschien met u op de foto mogen?’
Cruijff was verpletterend normaal: ‘Ja, natuurlijk man!’

Ik zette de plotsklaps verlegen Kaan op de kiek met de Johan der Johannen en Kaan kiekte de verlegen mij. We bedankten Cruijff voor zijn tijd en aandacht en besloten dat het tijd was voor bier. Dit grote moment moest gevierd worden! De foto van mij en Cruijff hangt overigens nog altijd groot en prominent in mijn huis.

Aan de overkant van het Olympisch Stadion was een bar. Die bar heette vroeger Van Dijk, maar Anno 2013 heette de kroeg Jozz. De uitbaatster heette Nicole en waar kwamen we achter? Nicole was de dochter van Jan Jongbloed! De enige keeper die twee WK-finales namens Nederland heeft gespeeld. We hadden, onder het genot van veel bier een leuk gesprek met Nicole, ook over haar vader. Over dat ze als jong meisje weleens had geknokt op het schoolplein omdat kinderen haar pestten en zeiden dat haar vader die twee ballen 1974 tegen ‘die moffen’(de Duitsland-haat was in de jaren 70/80 nog groot) had moeten pakken.

Dat was mijn eerste kennismaking met de familie Jongbloed. Jaren later, in 2019, bracht ik met mijn goede vriend Robbert Tilli het boek ‘En Johan zag dat het goed was’ uit. Ter promotie en glorie van ons boek werden we uitgenodigd door Radio Noord Holland. Dat werd toen opgenomen ergens diep in Amsterdam-West, bij Slotervaart dacht ik. Om 9.00 in de ochtend. Op zaterdag. Godverdomme, klotetijd, ik had die nacht daarvoor nog gewerkt, dus met veel te weinig slaap en nog wat gammel op de benen kwam ik in de studio aan.

In de Studio presentator Leo Driessen, twee andere gasten waarvan ik de naam even kwijt ben en de vaste gasten Rinus Israël en Jan Jongbloed die daar wekelijks als een soort Stattler and Waldorff (die twee oude mopperkonten uit de Muppershow) de boel becommentariëren. Ik was (en ben) een fan van het programma en nu zat ik er zelf ineens, met twee WK-finalisten aan tafel! En Israël die als Amsterdammer in 1970 de eerste Nederlandse Europacup 1 had opgetild. Wel namens Feyenoord, maar die eerste cup kwam als eerste in Amsterdamse handen, vrienden uit Rotterdam!

De sfeer bij Radio NH is gezellig. Je wordt er onthaald met een bakkie koffie en een gebakkie, helemaal leuk! Vlak voor de uitzending was er nog even tijd om te roken. Ik stond daar buiten en ineens hoorde ik het onmiskenbare lijzige Amsterdamse accent van Jan Jongbloed achter me: ‘Hey jongen, heb jij een vuurtje voor me?’ En daar stond ik dan, ergens in Slotervaart een peukie te doen met een legendarische keeper. Grote klauwen had ie, dat viel me gelijk op. Waarom hij zonder handschoenen keepte, vroeg ik hem, want dat is best apart voor een keeper. ‘Dan voel je de bal beter, jongen’, was zijn antwoord.

Tilli en ik deden in de uitzending ons praatje over het boek en genoten ondertussen ook van het gemopper van Rinus en Jan over andere voetbalonderwerpen. Supermooi, eervol en tof dat wij daarbij mochten zijn!

Anderhalf jaar later werd ik via connecties uitgenodigd voor de presentatie van de scheurkalender over FC Amsterdam, de tweede club van Amsterdam die helaas geen lang leven beschoren was en maar tien jaar heeft bestaan, van 1972 tot 1982. Jan Jongbloed heeft er jarenlang gekeept. Er waren niet veel mensen op de presentatie in het Olympisch Stadion. Hooguit honderd. Misschien iets minder, misschien iets meer. Weet ik niet meer precies. Jongbloed met z’n droge humor en wat overdrijving: ‘’Ach, bij ons zaten er niet veel meer’’. Dat klopt ook wel. FC Amsterdam was nooit een publiekstrekker. Er zaten in dat enorme Olympisch Stadion uit die tijd vaak maar een handvol mensen. Waar er vijftigduizend in pasten!

Jan kon hoger op. Naar Ajax. Maar dat zag Jongbloed niet zitten. Ajax trainde op woensdag en dan moest hij zijn vaste visdag opgeven. Had ie geen zin in. Gedoe. Jan was een fanatieke sportvisser en had buiten zijn voetballoopbaan ook een sportviswinkel annex sigarenzaak in Oud West. Daarbij was Ajax niet zijn club. Te chique en te poenerig voor een arbeidersjongen uit West. Die waren voor DWS (later meegegaan in de fusieclub FC Amsterdam). Niet alle Amsterdammers waren toen voor Ajax. Jongbloed was een van hen.

Weer een jaar later kwam ik via een vriendin van mij in contact met Jan. Zijn dochter Nicole was op zoek naar een wandelmaatje voor haar vader en op de een of andere manier kwamen ze bij mij uit. Wat mij verbaasde was dat een man van zijn statuur en bekendheid niemand kon vinden om af en toe eens met hem te wandelen. Kwamen ze bij deze piemelepoges annex schrijver dezes terecht. Ik begreep dat niet zo. Wie wil er niet met een legende als Jan Jongbloed wandelen? Waar was de voetbalwereld om af en toe eens met Jan te wandelen? Ik vond dat gek. Ik ben op bezoek geweest in zijn huis in Amsterdam-Slotermeer om kennis te maken. Nicole was er ook. Jan herkende mij niet van onze voorgaande ontmoetingen, dus ik stelde mij netjes voor en sprak de oude goalie aan met ‘U’ en ‘Meneer Jongbloed’.
Dat werd snel afgekapt: ‘Ik heet gewoon, Jan hoor, jongen.’

Om het ijs te breken was de kledingkeuze voor die dag op een retroshirt van FC Amsterdam gevallen. Dat vond Jan leuk. Het shirt van zijn cluppie. We hebben een kleine twee uur lang gezeten. Koppie thee. Gebakkie. Gezellig. Lullen over van alles, veel over voetbal. Maar toch was het gevoel er niet helemaal. Ik had het idee dat, Nicole’s goede bedoelingen ten spijt, Jan gewoon niet echt op mij zat te wachten. Jan bepaalde zelf wel wat hij wilde en met wie. Dat werd niet uitgesproken, maar dat voelde ik al snel. De wandelingen zijn er dan ook nooit van gekomen.

Ik kreeg nog wel een exemplaar van zijn biografie ‘Aparteling’ mee. Gesigneerd en wel. De tekst die hij er voor mij inschreef: ‘Voor Rodny van Jan Jongbloed. Ik hoop dat je ook weer kan gaan sporten. Leuk shirt had je aan.’

Dat zinnetje over dat sporten vond ik grappig. Jan kende mij niet zo goed. De enige sport die ik bedrijf is nachtgymnastiek met mijn meisie.

De tekst op de achterflap van het boek typeerde de man wel: ‘’Ik hield van vissen, vrouwen en voetbal, precies in die volgorde.’’ Een aparte, op zijn manier humoristische doch enigszins nukkige man die zelf wel bepaalde wat hij belangrijk vond in het leven. Ik hou van eigenzinnige mensen. Ik behoor namelijk tot hetzelfde soort. Niemand die mij wat opdringt. En zo was Jan volgens mij ook.

Rust zacht, Jan. Je was inderdaad een aparteling.

Yoooo, hebbie nog een lekker boekie nodig? Ik heb nog wat exemplaren van mijn bundel Lockdownsyndroom liggen. 15 piek als ‘m ophaalt in Amsterdam, 19,50 als ik ‘m opstuur. Van elk verkocht exemplaar gaat een piekie naar de Voedselbank. Laat een reactie achter of stuur een berichtje naar [email protected]

Rodweek 180 In de buurt van Amersfoort

Jaren geleden kwam ik eens een Amerikaanse man tegen in de kroeg die er nogal verbaasd over was dat mijn vrienden en ik niet nu en dan eens naar Parijs gingen voor een avondje uit. Want dat is maar vier uur rijden. En wat zijn nou vier uurtjes voor een leuk avondje uit? Ik legde hem uit dat Nederlanders in het algemeen en Amsterdammers in het bijzonder afstanden al snel ver vinden. Zeg tegen een Amsterdammer dat er een feestje is in Amstelveen of in Haarlem en de Amsterdammer zal moeilijk kijken en verzuchten dat het wel leuk is, maar dat het ook wel een takkeneind weg is. Je zal het verdomme moeten kruipen, met je dichtbij! Zo redeneert de Amsterdammer. Laat staan als de Amsterdammer nóg verder van de natuurlijke habitat van beton en grachten moet reizen. Alles buiten de ring A10 wordt gezien als onmenselijk ver weg.

Mijn Amerikaanse gesprekspartner vond het bizar. Amerikanen kijken compleet anders naar afstanden. De Amerikaan kwam uit de buurt van New York, zo zei hij. Gaande het gesprek kwam naar voren dat het naar de stad New York nog zeker twee uur rijden was voor hem. Dat noemt een Amerikaan dus ‘in de buurt van’. Een Nederlander uit Groningen zal niet zeggen dat hij uit de buurt van Maastricht of Utrecht komt. Maar Nederland is klein. Ons landje zou in Amerika een kleine staat zijn. Volgens mij is alleen Maryland qua oppervlakte enigszins vergelijkbaar. De andere staten zijn allemaal veel groter.

Ik moest weer aan dit verhaal denken toen ik afgelopen week de show van Paulien Cornelisse zag. Iemand vroeg haar of ze in de buurt van Amersfoort woonde. Nou nee, in Amsterdam, antwoordde zij. Dat ligt er toch wel een dik half uur vandaan.

Als je Nederland als dartbord ziet en je gooit in de roos, dan raak je Amersfoort. Amersfoort is precies het kadastrale middelpunt van Nederland. Zo ongeveer elke plek op het vasteland in Nederland ligt op maximaal rond de twee uur rijden van Amersfoort. Als we de definitie van die Amerikaan volgen komen wij dus allemaal uit de buurt van Amersfoort.

Ik ben ook zo iemand die slechts bij uitzondering de wereld buiten de ring A10 verlaat. Maar daar is dus nu verandering in gekomen. Voor Uitjesbureau bezoek ik elke week een andere stad en daar maak ik dan een leuk verhaal over. Ik ga op zoek naar stadsgeheimen. Uitjesbureau organiseert personeelsuitjes en die heb ik voor verschillende steden uitgeschreven. Sommige steden kende ik alleen niet zo goed en om een idee te hebben over welke stad ik schreef ging ik dan naar zo’n stad toe, zoals bijvoorbeeld Maastricht, Enschede en jawel… Amersfoort. Ik was dus in mijn hele 46-jarige bestaan echt nog nooit in Amersfoort geweest!

Ik kwam er steeds meer achter dat ik Nederland eigenlijk helemaal niet zo goed ken. Ik weet door al mijn reizen prima de weg in pak ‘m beet Budapest, Londen, Antwerpen, Barcelona, Madrid, Parijs, Vancouver, Napels, Paramaribo, Bangkok en Agia Galini (OK, Galini heeft maar vijf straten), maar ik was dus nog nooit in Amersfoort geweest, op een half uur van Amsterdam. Dat is eigenlijk best raar. Ik ben met mijn vriendin naar Amersfoort geweest en ik vond het geweldig. Wat een plaatje van een stad. Niet om de verbaasde blasé Randstedeling uit te hangen die een keer uit z’n bubbel komt en ontdekt dat er ook buiten de A10 leven is, want ik wist wel dat Amersfoort een mooie oude stad is, maar het deed me wel realiseren dat ik behalve al mijn reizen buiten Nederland ook binnen Nederland nog genoeg te ontdekken heb.

Nadat mijn opdracht voor Uitjesbureau, het beschrijven van al die personeelsuitjes, erop zat baalde ik een beetje. Ik was van ‘mijn’ steden gaan houden. En toen bedachten we ineens het volgende: laat mij als ‘De Reizende Rijsdijk’ gewoon elke week naar een andere stad reizen, laat mij daar dingen ontdekken, daarover schrijven en dat gebruiken als aanvulling op de sites van Uitjesbureau. Een geweldige vrije opdracht die tof en uitdagend is om te doen en waarbij ik als bonus voor mijzelf Nederland eindelijk beter leer kennen.

Ik ben inmiddels naar Nijmegen (nooit écht geweest), Utrecht (wel vaak geweest) en Den Bosch (nooit geweest) geweest. En vorige week had ik een thuiswedstrijd in Amsterdam. Het is geweldig om te doen. Ik heb de leukste baan van Nederland. Morgen ga ik op stap in Zwolle. Een jaar of vijfentwintig geleden ben ik er weleens geweest, maar daarna ook nooit meer, dus ook Zwolle is een redelijk blanco vel voor me. Waar Zwolle ligt? Ergens in de buurt van Amersfoort toch?

Yoooo, hebbie nog een lekker boekie nodig? Ik heb nog wat exemplaren van mijn bundel Lockdownsyndroom liggen. 15 piek als ‘m ophaalt in Amsterdam, 19,50 als ik ‘m opstuur. Van elk verkocht exemplaar gaat een piekie naar de Voedselbank. Laat een reactie achter of stuur een berichtje naar [email protected]



Rodweek 178 Monster Magnet

Er zijn twee dingen in dit leven waar ik niet veel mee heb: de muziek van Monster Magnet en vissen. En met vissen bedoel ik dan de hengelsport, niet het sterrenbeeld (ik ben zelf een vissen) of een heerlijke dorade op mijn bord. Urenlang met een hengel langs de kant van een of andere prutsloot zitten in de hoop dat een vis zijn lippen laat doorboren door mijn vishaakje en het dier dan met een bloedlip weer teruggooien vind ik totaal onleuk. Ik vind luisteren naar het groeien van mijn haar nog leuker. Met de muziek van Monster Magnet heb ik nooit veel gehad. Een vroegere scharrel in de jaren 90 zei me ooit dat ze mij leuk vond omdat ik op zanger Dave Wyndorf zou lijken. Behoudens onze donkere lange haren zag ik weinig overeenkomsten, maar omdat ze mij leuk vond (en ik haar) liet ik haar in die waan. Ze noemde me ook altijd Monster Magnet. Dus ik dacht: prima, schatje, wat jij wilt, dan ben ik jouw Dave Wyndorf, zolang je maar lekker met me wilt… enfin, waar was ik…

Jarenlang heb ik aan hengelsport noch Dave Wyndorf gedacht, maar afgelopen zaterdag kwamen die twee desinteresses ineens op een wonderlijke manier samen. Via Facebook-vriendin Louise Heerschap die ik nog ken uit de tijd van de dansende bananen op Hyves werd ik geattendeerd op een evenement dat zij met een aantal mensen organiseerde: magneetvissen in de Amsterdamse grachten. Zij is verbonden aan het magneetvissersbedrijf Magnetar.

Ik ken toevallig een magneetvisser in Amsterdam, mijn goede vriend Ewart Tamminga. Als je ooit met je duffe kop je sleutels in de gracht laat vallen kun je Ewart een bericht sturen en dan hengelt hij met zijn magneethengel je sleutelbos weer op het droge.

Maar er zijn er dus meer, zo ontdekte ik zaterdag toen ik op de afgesproken plek op de Sloterkade aangefietst kwam. Tientallen magneetvissers uit het hele land hadden zich op een aantal plekken door de stad verspreid om oud ijzer uit de gracht te vissen. Doel van deze hengeldag: de grachten opschonen en de opbrengst van al het ijzer was bestemd voor het goede doel ‘Villa Joep’, een organisatie die zich inzet voor de bestrijding van neuroblastoom kinderkanker. De magneet kleefde dus als het ware aan twee kanten. Of ik daar een stukje over wilde schrijven. Natuurlijk!

Op mijn locatie waren al verschillende grote voorwerpen opgevist: een oude typemachine, een laptop, een ouwe fiets, een kluisje en nog wat andere curiosa die ik zelf niet zomaar in de gracht zou flikkeren. Maar nu ik er toch was vond ik het ook wel leuk om zelf eens een hengeltje uit te gooien en ik nam met de hengel van Vrouwschap Heerschap plaats tussen de professionele hengelaars. In de grote voetsporen van Ome Ewart! De mannen links en rechts van mij slingerden hun magneet zo ver mogelijk het water in, voelden of ze ‘beet’ hadden en trokken de magneet weer de kant op. Onze kant van de kade was al redelijk schoon gevist denk ik, want er werd weinig gevangen. Maar toen ik voor de vijfde keer mijn magneet de plomp in slingerde voelde ik ineens een klik! Vol verwachting trok ik mijn magneet omhoog en inderdaad, mijn eerste vangst als magneetvisser was een feit! Hoewel het leek op een soort afgekloven kippenpoot wisten mijn professionele collega’s mij te vertellen dat ik waarschijnlijk een oude kadehaak had opgevist. Maar hoe dan ook: mijn eerste vangst was binnen! Omdat ik zo competitief als de neten ben en mijn buren niks vingen wilde ik meer uit mijn nieuw ontdekte talent halen en van ze winnen! Hoewel het helemaal geen wedstrijd was. Ik hou gewoon van wedstrijdjes. Ik maak van praktisch alles een wedstrijd. Mijn collega’s van de dag waren ook niet op hoogte van mijn eerzucht. Gelukkig maar, ze zouden kunnen denken dat ik een maniakale gek ben. Dus vol goede moed slingerde ik de magneet nog een keer of vijftien in het grachtenwater. Helaas zonder resultaat.

Ik vroeg Louise wat de prijs van een kilo ijzer bedraagt. Zeventien cent de kilo. Mijn gevangen kippenbout annex kadehaak schatte ik toch al gauw op anderhalve ons, dus ik heb toch maar even mooi twee centen bijgedragen voor Villa Joep. Ik zal het dadelijk middels een donatie even aanvullen tot een wat substantiëler bedrag.


Wanneer de magneetvisserskaravaan in september weer terugkeert in Amsterdam haak (haha) ik graag weer aan om een hengeltje uit te gooien. Deze manier van hengelen vind ik wel leuk. You can call me Monster Magnet.

Yoooo, binnenkort lekker op vakantie en nog een lekker boekie nodig? Ik heb nog wat exemplaren van mijn laatste columnbundel Lockdownsyndroom liggen. 15 piek als ‘m ophaalt in Amsterdam, 19,50 als ik ‘m opstuur. Van elk verkocht exemplaar gaat een piekie naar de Voedselbank. Laat een reactie achter of stuur een berichtje naar [email protected]

Rodweek 175 Oorlog bij de flessenautomaat

Toen er behalve op flessen ook statiegeld op blikjes werd ingevoerd zag ik daar in eerste instantie alleen maar de voordelen van. Mensen zullen eerder geneigd zijn om hun blikjes en flesjes op te ruimen en niet meer op straat achter te laten, want ze krijgen er geld voor terug. En door de luie vieskezen die hun blikjes toch laten liggen ontstaat er een nieuw soort schaduweconomie: mensen die het statiegeld goed kunnen gebruiken als bijdrage voor hun boodschappen zullen de blikjes en flesjes oprapen en het inleveren. Het levert schonere straten en een extra centje op voor mensen die het nodig hebben. Win-Win-situatie!

En inderdaad, als ik nu na een mooie zomerdag mijn vroege ochtendwandeling langs de Amstel maak liggen er weinig tot geen blikjes en flesjes meer op de steiger meer terwijl ze vorig jaar nog bezaaid lagen met troep omdat veel mensen nou eenmaal te bescheten zijn om hun eigen zooi op te ruimen. Tot zoverre is mijn tevredenheid over het statiegeld dus volkomen gerechtvaardigd.

Omdat ik graag de zonnige kant van dingen zie had ik niet stilgestaan bij de schaduwzijde van het fantastische plan. Toen ik laatst mijn 3 Spa-flessen, een paar fruitsapflesjes en wat blikjes in wilde leveren bij mijn vaste Albert Heijn aan de Jodenbreestraat stond er een meneer met zes volle vuilniszakken vol blikjes bij de automaat. Hij had geen horloge maar wel de tijd. Hij deed rustig aan. Tot grote ergernis van de meneer achter hem die ook een aanzienlijke buit had gescoord en kennelijk wat minder ruim in zijn tijd zat. En daarachter dus ik en nog wat mensen die een paar huishoudelijke flesjes wilde inleveren. Dat ging nog een lang verhaal worden. De automaat accepteerde niet alle blikjes in één keer of gewoon niet, dus de statiegeldjager probeerde het dan weer opnieuw, soms een paar keer. De man achter hem werd steeds bozer en een ruzie kon dan ook niet uitblijven, het werd zelfs fysiek. De achterste man sloeg de voorste man met een lege colafles op z’n hoofd, om hem aan te sporen er wat tempo in te gooien, waarop er een boel geschreeuw en geduw volgde en waarop de beveiliging erbij kwam.

Ik zag het tafereel met verbijstering aan. Dit is Nederland anno 2023, waar de economie zo kut is dat mensen met elkaar op de vuist (of op de fles) gaan bij de flessenautomaat voor een paar piekies. Wat een armoe en wat een intense treurnis. Steeds als ik denk dat het niet gekker kan in dit land dan komt er weer wat nieuws.

Ik besloot niet langer meer te wachten. Ik heb meer te doen dan te wachten op 1,75 en nam mijn paar flessen en blikjes maar weer mee. En dat was al de derde keer die week. De wat oudere kassadame achter de servicebalie luchtte haar hart aan de mevrouw die voor mij stond. Ze foeterde er in prachtig ouderwets Amsterdams op los: ‘’Ik werk hier al twintig jaar in dit filiaal, er komen hier een boel gekken, dat is nou eenmaal de buurt, maar dit heb ik nog nooit meegemaakt. Zo zout heb ik het nooit gevreten. Het is godverdomme één grote ellende hier in de winkel sinds dat statiegeld op die blikjes zit. Elke dag oorlog bij die automaat, ze gooien er halfvolle blikjes in zodat de automaat vastloopt, of ze gooien het blikje leeg op de grond waardoor de hele vloer plakt en elke dag moet er een monteur komen. En mensen zoals u kunnen niet eens meer die paar flessen inleveren omdat zo’n aso een uur staat te klootviolen voor een paar rotcenten. Ik word er krankjorem van.’’

In de middag moest ik nog even een boodschap halen en ik liep dit keer naar de Appie in de Utrechtsestraat, met mijn tasje statiegeld. Ook hier schreeuwende en tierende mensen met volgeladen tassen bij de automaat. Ik nam mijn 1,75 maar weer onverrichter zake terug naar huis. Onderweg kwam ik drie opengebroken vuilnisbakken tegen waar de fanatieke statiegeldjagers op zoek waren geweest naar een paar duppies. Het geld ligt tegenwoordig op straat en dat is alleen maar goed. Maar de troep uit de gesloopte vuilbakken helaas ook, dat vind ik dan weer minder.

De Albert Heijn op de Jodenbree heeft de automaat nu al een paar dagen dichtgegooid. Stuk, zo staat er te lezen op een geprint A4-tje. Monteur is onderweg. Een totale lulsmoes natuurlijk. Het winkelpersoneel is er gewoon even klaar mee.

Ondertussen groeit ook bij ons thuis de statiegeldberg gestaag door. Ik hoop niet dat ze me bij mijn supermarkt lelijk aankijken als ik eindelijk m’n flessen en blikjes weer eens in kan leveren en met een volle tas aankom.

Yoooo, boekie kopen? Ik heb nog wat exemplaren van mijn columnbundel ‘Lockdownsyndroom’ liggen. 15 piekies als je ‘m ophaalt in Amsterdam of 19,50 als ik ‘m moet verzenden. Laat een reactie achter of stuur een bericht naar [email protected]

Rodweek 169 Wie is er nou gek?

Tussen al het gezeik met zogenaamde voetbalsupporters door is er af en toe ook wel eens vrolijk nieuws. De mooiste bloemen groeien langs het ravijn. Afgelopen week werd hardcore Ajax-supporter Gerard op zijn 65e verjaardag door onze burgemeester Femke Halsema gehuldigd met een heldenpenning. Zij is nogal eens het makkelijke mikpunt van frustratie van veel van mijn stadsgenoten, maar dit deed ze bijzonder sympathiek in haar ambtswoning. Al sinds de opening van de Arena in 1996 rent Gerard in de 60e minuut van de wedstrijd met zijn grote Ajax-vlag over de lange Oostzijde van het stadion, teneinde zijn helden tot grootse daden te inspireren.

Om eerlijk te zijn kende ik Gerard jarenlang, net als veel andere Ajacieden, alleen onder zijn bijnaam ‘Gekke Eddie’ en weer andere Ajacieden noemden hem altijd ‘Danny’. Ik ken hem al vanuit het oude stadion de Meer als hij na de wedstrijd mopperend over de Middenweg liep als de uitslag hem niet zinde. Dan had het 6-0 moeten zijn in plaats van 5-0 of zo. Ik weet pas sinds een paar jaar dat hij Gerard heet. Voor de bijnaam ‘Danny’ is een logische verklaring: hij draagt vaak een Ajaxtrui met daarop nummer 3, het rugnummer van zijn favoriet Danny Blind. Voor de bijnaam ‘Gekke Eddie’ is best een verklaring te geven, maar het is gewoon niet netjes om iemand die een beetje anders is zomaar even als ‘gek’ weg te zetten.

Nee, neem dan doodnormale mensen zoals die Feyenoordfan die Davy Klaassen een gat in z’n harses gooit met een aansteker of een batterij, een Groningen ‘supporter’ die zijn eigen speler slaat, een PSV-er die de keeper van Sevilla aanvalt, Utrechters die dit seizoen al meerdere keren een wedstrijd voor hun club hebben verziekt, NAC-fans die vuurwerk op het veld gooien, supporters die spelers met bier bekogelen, nare spreekkoren en ook rond mijn eigen club loopt best wel wat vervelend tuig rond waar Ajax meer last dan lust van heeft. Supportersgroepen die niet meer samen in een stadion samen kunnen zitten wegens tribale oerdriften. Je mag ze geeneens supporters noemen, want ze supporten hun club niet. En dan gaan we de immer positieve echte supporter Gerard als ‘Gekke Eddie’ parkeren? Nee, dat klopt dan dus gewoon niet in mijn wereld.

Al die ellende waar het voetbal door wordt geteisterd gebeurt door zogenaamde ‘normale’ mensen. Als dat ‘normaal’ is heb ik toch liever die zogenaamd ‘gekke’ Gerard, een echte Ajacied die zijn ploeg al jaren op een positieve wijze support en iemand die zijn spelers motiveert! Hij is altijd voor Ajax en nooit tegen de ander. Als ik al die mafkezen zie die er rond zo ongeveer elke club rondlopen denk ik: ‘wie is er nou gek? Gerard niet in elk geval. Die is gewoon gek van Ajax. Ik gun elke club een Gerard. Ik ben in elk geval blij met die van ons en hoop hem nog lang te zien rennen over de Oostkant. Gefeliciteerd met je verjaardag en je welverdiende heldenpenning, Gerard. Je bent een topper!

Yoooo, wil jij een exemplaar van mijn nieuwste columnbundel ‘Lockdownsynsdroom’ kopen? Laat dan een berichtje achter , stuur me een bericht op Facebook of mail mij op [email protected] . Kosten: €15,- bij afspreken in Amsterdam of 19,50 als ik de postduif aan het werk moet zetten. Het mes snijdt overigens aan twee kanten, want van elk verkocht boek gaat er ook een euro naar de voedselbank. Dus ik vreet er niet alleen van! Jij een lekker boek en je steunt er ook nog een goed doel mee.

Gestrand schip of gemiste boot?

De lente begon al voorzichtig kopjes te geven op 15 maart 2020. Een ontluikend lentezonnetje als beloftevol begin van een mooie lente en zomer. Ik maakte me thuis klaar voor een avond werken in Café de Toog in Amsterdam Oud West. Begintijd 18.00. Vaak eet ik dan thuis wat van tevoren, maar op deze dag had ik bedacht om gewoon eens lekker in het café te gaan eten. Mezelf even laten verwennen met een lekkere biefstuk. Om 17.30 zat ik aan tafel, mijn biefstuk met roseval aardappelen werd geserveerd, ik had mijn eerste hap net in mijn mond en toen ging ineens de telefoon. De werkgever (ik ben allergisch voor het woord baas): ‘’ Rod, het is een beetje gek, maar je moet om 18.00 dicht. Alle horeca moet om 18.00 dicht. Corona-maatregelen. Geen idee hoelang dit gaat duren. Maar je moet nu de laatste ronde doen.’’

Omdat het best lekker weer was zat de kroeg gezellig vol en zat er ook op het terras best wat volk maar iedereen moest dus stante pede afrekenen. Een krankzinnige situatie. 18.15 waren we leeg. Hoewel… mijn collega en ik gaven wat stamgasten achter gesloten deur nog een biertje en die arme groep Australische toeristen die na een wereldreis net in Amsterdam waren geland en die smachtten naar een drankje hebben we natuurlijk ook nog wat gegeven!

Opruimen en naar huis. Afwachten hoelang deze situatie zou duren. Nieuwssites checken. Eerst zou het twee weken duren, maar het werd steeds verlengd. In eerste instantie vond ik het eigenlijk wel prima. Een soort gedwongen vakantie en we werden gewoon keurig doorbetaald. Dat vond ik voor eventjes niet eens zo heel vervelend. Ook wel grappig, op zaterdagmiddag een foto maken op een lege Dam of op de trambaan van het Rokin. Dat had ik nog nooit gezien. Maar gaandeweg vond ik de situatie toch steeds vervelender worden. Want wat heb je aan vakantie als de winkels en de kroegen niet open zijn of als je, zoals ik, niet meer meer naar het voetballen kan? Na een paar weken nutteloos thuiszitten had ik het wel gehad. Ik hou niet van stilzitten.

Uiteindelijk duurde die hele eerste lockdown dus een goeie tweeënhalve maand. Op 1 juni mochten we, onder restricties, weer open. Niet alleen waren wij blij dat we weer aan het werk konden, maar onze gasten waren ook blij dat ze weer bij ons aan de bar of op het terras konden zitten. Die blijdschap betaalde zich uit in de hoogste fooi die mijn collega en ik, tot op de dag van vandaag, ooit hebben gekregen.

‘’Acht euro, alstublieft.’’
‘’Doe maar dertig man!”
’’Dertien? Hartstikke bedankt!’’
‘’Nee. Ik zei dertig. Blij dat jullie weer open zijn!’’

Letterlijk dat dus. En zo hadden we meer gasten die hun blijdschap en vrolijkheid uitdrukten middels een prettige fooi. En zo ging dat de hele zomer van 2020 gezellig door. Mensen waren weer vrij en daar werden ze ook bijzonder vrijgevig van. Al was dat natuurlijk ook omdat ik in de Toog met toppers werkte. Hoe het ook zij: voor ons was het een prima zomer!

En toen werd het oktober. Tante Corrie greep meer en meer om zich heen met haar machtige tentakels, steeds meer mensen werden ziek en de tweede lockdown volgde.

En deze zou heftiger worden dan de vorige. Ik had al wel bedacht dat ik niet weer twee maanden, of langer, maar een beetje afwachtend op m’n reet zou gaan zitten. Ik wilde, voor zolang als het zou duren, iets nuttigs doen. En toen was daar ineens #horecahelptdezorg. Ik kon, met behoud van salaris, iets doen in Verpleeghuis de Klinker in Oud West. Geen onbekend terrein want ik heb daar tegenover gewerkt, Oud West is mijn buurt en ik ken veel mensen die er wonen of werken. Daar hoefde ik niet lang over na te denken. Doen! Ik had alleen nog geen flauw idee wat ik daar dan moest doen. We zien wel waar het schip strandt.

Dat werd snel duidelijk. Ik maakte in de ochtend ontbijt en tussen de middag lunch voor de bewoners van mijn afdeling en ondertussen praatte ik veel met ze, speelde een bordspelletje en als er een roker was dan nam ik die mee om samen een sigaretje te roken. De bewoners werden, hoewel ze soms bijna twee keer zo oud als ik waren, een beetje mijn kindjes. Ik had echt een band met ze.

Ik had het geweldig naar mijn zin, maar ondertussen wist ik nog steeds niet wat er met de horeca zou gebeuren. En in al die tijd in de Klinker was ik inmiddels ook warm geworden voor het vak van verpleegkundige en dus besloot ik de opleiding in te gaan.

Lang verhaal kort en daar staat in het boek meer over: dat was niet mijn ding.

Maar ik heb het wel geprobeerd. En zo heb ik in die lange lockdownperiode wel meer dingen gedaan of in elk geval geprobeerd die buiten mijn comfortzone lagen. Het ene met meer succes dan het andere, maar er wel gewoon voor gegaan.

Over die periode en meer verhaal ik in mijn nieuwe boek, Lockdownsyndroom. Een titel die refereert aan een periode waarin ik soms ook gek werd van de onzekerheid. Maar het was ook een periode waarin ik heel veel over mezelf heb geleerd en mezelf heb ontwikkeld. Een periode van kijken naar nieuwe mogelijkheden en perspectieven in het leven. Soms beviel zo’n nieuw perspectief en soms niet.

Maar eigenlijk heb ik mijn leven altijd zo geleefd: ik denk in mogelijkheden. Als iets niet lukt of niet bevalt schakel ik gelijk door naar iets anders. Zonder daar al te lang over na te denken. Gewoon BAM. Niet zielig in een hoekje huilen en klagen dat het leven zo hard is: zoek en pak je kansen. Zeik niet en ga door. En of het goed afloopt dat zie je dan wel weer. Om er maar even een lekkere geile tegeltjeswijsheid in te gooien en wat ik ook tevens als levensmotto gebruik: ‘’Niet weten waar het schip strandt is beter dan de boot missen.’’


Rodweek 150 Fundavoyeurisme

De slag om ooit een huis te kunnen kopen in Amsterdam heb ik helaas nooit kunnen slaan. En ik heb ook niet de illusie dat ik ooit een huis in mijn favoriete stad zal kunnen kopen. Tenzij de Staatsloterijballetjes natuurlijk een keer leuk vallen of dat ik eindelijk eens die bestseller schrijf. Of dat die woningmarkt echt een keer als een rotte tomaat uit elkaar spat. Dan speel je toch een heel andere wedstrijd op de woningmarkt, toch?

Maar laten we realistisch zijn, want dat voorkomt teleurstellingen: het gaat ‘m voor mij normaal gesproken gewoon niet worden in dit leven. En om een half miljoen neer te leggen voor een krot ‘’voor de handige klusser’’: nou nee. Buiten Amsterdam wonen is ook geen optie, dus ik blijf gewoon lekker in m’n huurhut aan het Waterlooplein zitten. Maar ik vind het af en toe wel leuk om me te vergapen aan woningen die ik nooit zou kunnen of willen kopen. Ik vind het grappig om af en toe de voyeur uit te hangen op Funda en om dat kruiperige makelaarsjargon dan te lezen.
Ik zal er even een aantal vertalen:

– ”Buurt in opkomst”: Nog steeds een armoedige probleemwijk

– ”Dichtbij uitvalswegen”: Je woont aan de snelweg of aan het spoor

– ”Kindvriendelijke buurt: de hele dag schreeuwende koters voor je deur

-”Alsof de tijd er heeft stilgestaan”: ouwe verwaarloosde klerezooi

-”Knus appartement”: Een kippenhok van 25 m2 voor 3 ton

-‘’Tiny House’’: De bezemkast van 8m2 die voor anderhalve ton wordt verkocht

-”Frans Balkon”: Nutteloze deur met een hekje ervoor zodat je niet uit je huis flikkert

-”Authentiek”: Een krot waar nooit iets aan gedaan is

-”Huis met potentie”: De rest van je leven klussen

-”Actieve VVE”: Bemoeizieke buren

-”Rustige wijk”: Er wonen alleen maar bejaarden

-”Bosrijke omgeving”: Er staan drie bomen voor je deur

-”Lommerijke omgeving”: je hebt geen zon in je tuin

-”Basisschool in de nabijheid”: je woont aan een schoolplein

-”Natuurlijke weelderige tuin”: Eén groot oerwoud met onkruid

-”Speelse indeling”: Rare onhandige hoekjes waar je niks kwijt kan

– ‘’Op loopafstand van het centrum’’: twee kilometer fietsen bedoelt-ie

– ‘’Op 15 autominuten van de dichtstbijzijnde stad’’: Je woont vijf dorpen verderop

-’’Voorzieningen op loopafstand’’: geen parkeerplekken

-‘’Unieke vormgeving’’: een onpraktisch huis in de vorm van een vlieger

– ‘’Gewilde locatie’’: Ja, vroeger, toen het nog betaalbaar was

– ”Vlakbij de levendige Jordaan!”: Gewoon ergens achter in Bos en Lommer dus

-‘’Een buitenkansje!’’: Hopelijk ben jij die gek die ons verlost van dit bouwval.

Rodweek 149 Overwinningscontroleurs

Mijn Brabantse vriend Gert-Jan, hartstochtelijk supporter van NAC Breda, moest er gisteravond smakelijk om lachen toen bij een 0-3 tussenstand bij Ajax-Liverpool de eerste rijen supporters de Johan Cruijff Arena verlieten. Als fan van NAC is Gert-Jan in zijn leven niet met al te veel successen verwend, laat staan met mooi voetbal.
‘’Als ik telkens dat NAC slecht speelt voortijdig het stadion uit zou lopen dan zit ik elke wedstrijd na een half uur alweer in Café de Pint.‘’

Die opmerking raakt de kern van het verschil tussen een supporter van een grote club of van een kleinere club zijn. Als Ajacied ben ik een supportersleven lang al gewend om mijn favorieten veel vaker te zien winnen dan verliezen. Een gelijkspel doet bij een Ajacied al pijn. Bij NAC is dat doorgaans geen slecht resultaat als ze in de Eredivisie spelen. Een Ajacied heeft een baalseizoen als Ajax tweede wordt. Alles daaronder valt per definitie in de categorie ‘regelrecht rampseizoen’. In Breda stroomt de Grote Markt al vol als NAC er in blijft. Ik ben een aantal keren met Gert-Jan en zijn makkers mee geweest naar NAC. Het is altijd bloedgezellig daar. Maar hij en zijn vrienden beleven een wedstrijd totaal anders dan dat ik bij Ajax gewend ben. Als het bij Ajax na een uur nog 0-0 staat wordt het publiek nerveus en dan begint het gemor. Is dat dat een kwartier later nog steeds zo dan slaat de stemming al gauw om naar paniek. Dat is niet de wereld van NAC. Bij NAC slaat de paniek pas toe als de bierpomp leeg is. De paniek zal in elk geval zeker nooit komen door het resultaat van de wedstrijd.

Eerlijk is eerlijk: we zijn als Ajax-supporters gewoon verwende klerelijers. En dat kan, want het verwachtingspatroon is gewoon anders, maar er is wat mij betreft één gouden regel: je verlaat nooit voortijdig het stadion. Of je moet er een verdomd goede reden voor hebben, maar niet omdat Ajax achterstaat of omdat, want dat gebeurt ook, dat Ajax al met 6-0 voorstaat en omdat mensen het dan wel geloven. Driewerf neen! Dat doe je niet. Je blijft je ploeg tot het laatste fluitsignaal steunen! Mensen die, omdat het resultaat ze niet aanstaat, eerder vertrekken hoeven wat mij betreft ook helemaal niet meer terug te komen. Laat die kaartjes dan maar aan mensen die Ajax echt willen supporten. Laat die successupporters die bij een kampioenschap het hoogste woord hebben lekker thuisblijven. Onnodige stadionvulling.

Bij kleinere clubs, die vaak ook meer een achterban uit de eigen regio hebben, vind ik de ‘echtheid’ onder de supporters vaak groter. Voor hen gaat het ook om de eer van de stad of de regio. Ajax, waar amper 10 procent van de seizoenkaarthouders in Amsterdam woont, trekt als club met landelijke uitstraling naast echte supporters ook veel meer dagjesmensen en successupporters. Dat is een gegeven bij alle top 3-clubs. Alleen bij ons misschien nog iets meer omdat Ajax de meeste successen heeft, maar bij Feyenoord en PSV zitten ze ook.

Zo dacht mijn ome Rob, een Feyenoorder, dat hij mij wel even kon tackelen met de eeuwige dooddoener over dat zogenaamde ‘hondstrouwe legioen’ van zijn Feyenoord. Mijn oom is kennelijk al een tijdje niet in de Kuip geweest dus als hij daarover leest gelooft hij dat. Heel schattig dat hij daarin gelooft zoals een kind in Sinterklaas gelooft, maar het is onzin van de bovenste en onderste plank. Ik heb hem vriendelijk uitgelegd dat het een mythe, een sprookje oftewel compleet gelul is. En die mythe wordt in stand gehouden door mensen die zelden tot nooit in De Kuip zitten.

Ik heb zeventien klassiekers bezocht in De Kuip, een stadion dat me zeer dierbaar is. De Kuip kan echt trillen als het spannend wordt, dat maakt het zo tof daar. Als het daar loopt kan het spoken als in geen ander stadion in Nederland, eerlijk waar. En wat ik ook zo tof aan die oude mecanodoos vind: ik heb Ajax er nog nooit zien verliezen. Het slechtste resultaat dat Ajax in mijn bijzijn uit de Kuip heeft meegenomen is een gelijkspel. Maar dit terzijde. Mijn oom trok dus die belachelijke ‘hondstrouwe legioen’-kaart. Hij was er bijvoorbeeld in 2006 dus niet bij toen Ajax daar met 0-4 won. Ik wel, want ik stond in het uitvak op GG. Die 0-4 stond na een dik uur al op het bord, daarna miste Ajax nog ongelooflijk veel kansen. 0-10 in Rotterdam was mogelijk geweest die wedstrijd.

Ik heb die oude roestbak aan de Maas nooit meer sneller leeg zien stromen als op die dag. Als er bij het eindsignaal nog 15.000 mensen op de tribune zaten is het veel. De rest zat z’n verdriet al bij Café Bennie Beer, vlakbij De Kuip, weg te zuipen of met een zak over de kop in de tram. Hou toch op je ‘hondstrouwe legioen.’ Dat legioen is al heel lang met pensioen. Ook bij Feyenoord lopen er veel mensen weg als het bagger gaat. Dus mijn ome Rob heeft ook weer wat geleerd.

Mijn ergste moment in de Arena was Ajax-PSV in 2005. Ajax werd overhoop gespeeld. Ook hier stond het na een dik uur 0-4. Drie goals van die vreselijke Mark van Bommel waar we toen allemaal een hekel aan hadden. Een wedstrijd die voelde als een wortelkanaalbehandeling. Om ons heen allemaal mensen die weggingen. Ik heb dat geen seconde overwogen en had me als Ajacied kapot geschaamd als ik dat wel had gedaan. Het bleef gelukkig bij 0-4. Ajax was rijp voor de slacht, PSV was genadig. En onlangs, ik zat niet in het stadion, Ajax-Napoli. Natuurlijk is dat een hel als je daar dan zit. Maar je laat je ploeg niet vallen. Nooit.

Als er bij NAC 18.000 mensen zitten dan nadert het aantal echte NAC-fans een dichtheid van 100%. Wat er gisteren bij Ajax op de tribunes aan echte fans zat? Ik durf het niet exact te zeggen, maar ik denk dat die 100% in elk geval ver uit zicht was. Successupporters kleven nou eenmaal aan elke grote club.

Michael van Praag, de eminente Ajax-voorzitter in de jaren negentig zei het ooit mooi: ‘Bij Ajax zitten ook veel supporters die komen controleren of Ajax wel wint.’ En die overwinningscontroleurs lieten zich dus gisteren weer eens heel duidelijk zien. Het stond 0-3 na een uur. De overwinningscontroleurs hadden genoeg gezien. ‘Kom. We gaan maar eens op huus an.’


Rodweek 148 The Catfather

Waar in Amsterdam of in het prachtige Napels, waar ik vorige maand was, de misdaad en godfather-achtige praktijken nooit ver weg zijn kent men in Agia Galini alleen The Catfather. Criminaliteit bestaat er niet. De straatantenne voor criminaliteit en andere hufterigheid die elke inwoner van een grote stad standaard aan heeft staan kun je in dit vredige dorpje rustig uitzetten. Het is simpelweg niet nodig. Een portemonnee die per ongeluk ergens is laten liggen komt vanzelf weer bij de rechtmatige eigenaar terug. Met inhoud. Probeer dat in Amsterdam of Napels maar eens. De kans dat je de staatsloterij wint is groter. In Agia Galini wonen amper 500 mensen die elkaar allemaal kennen. Zodra je dus iets flikt weet de hele gemeenschap het heel snel en dat maakt het leven daar niet leuker voor je.

Ook onder de toeristen is er geen rottigheid. In Agia Galini komen geen lawaaierige bralballen, doorgesnoven pubers, hossend en kotsend uitgaansvolk of anderszins sfeerverlagend tuig. Die types zitten allemaal in toeristische trekpleisers als Chersonissos en dat soort ellende, ver weg van het afgelegen Galini. Het dorp trekt doorgaans wat oudere bezoekers. Veel boomers! Maar daar hebben we geen last van. Mo en ik behoorden met onze middelbare leeftijd tot de jonkies.

De rust en de vrede in het slaperige vissersdorpje is heerlijk en weldadig voor een week, al moet ik er niet aan denken om er te wonen overigens. Vijf naamloze straatjes is me net iets te benauwend. De straatjes zijn er naamloos. Iedereen kent elkaar, dus de post komt altijd aan. Dat wordt gewoon op een centrale plek afgeleverd. En als je ergens moet wezen dan wordt er gerefereerd aan een hotel of restaurant dat er in de buurt zit.

De politie zit een aantal dorpen verderop. Dus als er al eens iets spannends gebeurt duurt het nog best een tijdje voor de kit ter plaatse is. Datzelfde geldt ook voor de brandweer en het ziekenhuis. Beter fik je je huis dus niet af en breek je niks want het ziekenhuis in Heraklion is anderhalf uur verder. En beter krijg je er dus ook geen hartklapper: de overlevingskans is niet bijzonder groot als de ziekenwagen een tijdje onderweg is of iemand moet je brengen. Dan is het maar hopen dat iemand kan reanimeren. Gelukkig heb ik altijd mijn persoonlijke verpleegkundige bij me!

Geen godfather, maar een Catfather dus in Galini. The Catfather is onze vriend George. Samen met zijn vrouw Vicky bestiert hij een café en een restaurant aan de haven. Het is onze favoriete plek in het dorp. En niet alleen die van ons: ook van de plaatselijke straatkatten die George allemaal verzorgt. Dat zijn er een stuk of twintig. En dan zijn er ook nog een stuk of vijftien in en om het dorp die ook op eten van de Catfather kunnen rekenen. In het café staat ook een box waar mensen geld kunnen doneren zodat George zijn schone taak kan blijven vervullen.

Gisteren zijn we teruggekomen in Amsterdam. Terug naar het getoeter, de drukte op straat en de sirenes. En de straatantenne kan ook weer aan. Heerlijk opgeladen door de Griekse zon. We kunnen er weer helemaal tegen. Volgend voorjaar gaan we weer terug naar het pittoreske vlekje op de kaart van Kreta, waar het leven niet spannender wordt dan een paar vechtende straatkatten, waarna Catfather George ‘zijn’ beessies ‘an offer they can’t refuse’ geeft.

Rodweek 139 Bierenbeulen

Noem mij ouderwets opgevoed, maar ik heb altijd geleerd dat je bier of wat voor drank dan ook, moet opdrinken en niet zomaar weggooien. Dat niet iedereen zo is opgevoed weet ik al een tijdje. Ergens in de jaren negentig ontmoette ik een leuk meisje in Amsterdam. Ze was op stap met vrienden uit haar dorp. De avond eindigde met een beetje tongworstelen en telefoonnummers uitwisselen en na enkele dagen hing de jongedame inderdaad aan de telefoon. Zij vroeg of ik langs wilde komen naar de boerenkermis in haar dorp.

En zo bevond ik mij een weekend later in de bus naar een dorp waarvan ik de naam niet eens meer weet. Mijn scharrel van de week daarvoor was met een grote vriendengroep uit haar dorp op stap. Ik besloot maar meteen om een goede beurt te maken (ook in de hoop op een goede beurt later) en bestelde een tray bier voor haar en haar vriendengroep. Ik deelde het bier keurig uit en nam een slok. Niet veel later vlogen de eerste biertjes door de lucht. En weer iets later zag ik mensen hele bladen bier door de lucht gooien! Ik had nog nooit zoiets gezien. Altijd netjes je bier opdrinken had ik altijd geleerd, maar dat bleek hier een totaal onbekende gedachtegang. In dit dorp spaarden de mensen letterlijk het hele jaar voor de kermis en om met bier te gooien! Ik begreep er geen klote van. Ik was al blij als ik met mijn spaarzaam verdiende centjes op stap kon gaan en dan mijn biertjes kon opdrinken. Daar op die boerenkermis vloog het bier met honderden guldens tegelijk de tent door. Ik wist niet wat ik zag en vond het ook eerlijk gezegd zonde om van mijn zuurverdiende geld nog bier voor deze mensen te kopen. Het meisje dat ik een week daarvoor dus nog wel zag zitten bleek eenmaal in haar eigen dorp ook in een bierenbeul te zijn veranderd en gooide vrolijk lachend mee. Om een uur of 20.00 had ik het wel gehad met deze onzin en besloot ik weer terug te gaan naar Amsterdam. Dit was niet mijn feestje. Ik ging gewoon weer naar mijn stamkroeg om daar gewoon bier te drinken met andere mensen die ook gewoon bier dronken.

En ondanks de economische crisis is het kennelijk dus nog steeds hot and happening om met bier te gooien op dit soort festijnen. De laatste tijd komt het steeds vaker in het nieuws dat er gericht gegooid wordt op artiesten ‘want dat is traditie’. Tja, Nederlanders en hun tradities… Ik begrijp de artiesten die tegenwoordig gewoon van het podium stappen na een bierdouche volledig. Wat je ook van die artiesten vindt. Ik ben bepaald geen fan van artiesten als Mart Hoogkamer of Lil’Kleine maar ik snap dat ze dat barbaarse gedrag naar hen toe gewoon niet meer pikken. Naast de respectloosheid kan er ook apparatuur beschadigd raken of is een DJ al zijn muziek en data kwijt omdat een of andere randdebiel bier over z’n laptop heeft gegooid. De organisatie die hard z’n best heeft gedaan om voor veel geld een bekende artiest te contracteren is z’n geld kwijt en de mensen die wel voor de show komen zien hun favoriete artiest niet optreden.

Zoals veel van die gezellige Nederlandse tradities nou eenmaal terecht een keer eindig zijn mag deze zogenaamde traditie van mij ook stoppen. Gewoon omdat het idioot en respectloos is naar de artiesten, organisatie en het welwillende publiek toe. En daarbij is bier toch gewoon veel lekkerder om te drinken? Stelletje bierenbeulen!