Rodweek 156 Fit For Free

Het is begin januari en bij de sportscholen in mijn buurt is het in die eerste maand van het jaar wat drukker dan gebruikelijk. Dat is meestal zo in januari. Mensen voelen zich genoodzaakt om wat aan hun conditie te doen. Sommigen doen dat gewoon om wat fitter te worden en anderen gaat het echt om hun gewicht. En er zijn vast mannen die zich bij het niet meer visueel kunnen waarnemen van hun jongeheer van bovenaf hebben voorgenomen om in het nieuwe jaar toch maar eens wat af te slanken. Die hebben dus in een enthousiaste bui een sportschoolabonnement afgesloten. Zij liever dan ik. Van alle dingen die ik me de laatste jaren weleens heb voorgenomen om een betere versie van mezelf te maken in het nieuwe jaar is het lid worden van een sportschool er niet eentje van.

Ik ben vroeger ooit wel lid geweest van een sportschool, een jaar of twintig geleden. Omdat ik bij de Universiteit van Amsterdam werkte mocht ik tegen gereduceerd tarief sporten bij het Universitair Sportcentrum. Samen met een collega werkte ik me een paar maanden lang één of twee keer in de week in het zweet. Om vervolgens, na gedane activiteiten, buiten gelijk weer een sigaret op te steken en mij in de nachtelijke uren weer vol overgave in het Amsterdamse nachtleven te storten. Maar daar gaat het niet om: ik deed het wel. Mijn conditie was toen en is nog steeds niet slecht. Met de piepjes-test eindigde ik altijd wel in de kopgroep. En ik ben zo competitief als de kolere. Ik wil, als ik weet dat ik gewaagd ben aan iemand, altijd winnen van diegene. Of het nou om een simpel spelletje, een weddenschap of wat dan ook gaat: ik speel altijd voor de winst. Bij voorkeur moet er ook een prijsje te winnen zijn. Al gaat het maar om 5 euro of om een drankje. Als mijn collega een X aantal push-ups deed of zoveel keer kon bankdrukken dan wilde ik minimaal datzelfde plus één halen. Lukte niet altijd, maar ik ging er wel keihard voor en hij ook. Zo haalden we elkaars niveau omhoog.

Toen de collega na een paar maanden voor een langere tijd naar het buitenland vertrok smolt mijn interesse om naar het USC te gaan sneller dan een Calippo Cola in de Sahara. Ik ben nog één of misschien zelfs twee keer gegaan en toen was ik er wel weer klaar mee. Ik vind sportscholen gewoon niet gezellig en al helemaal niet in m’n eentje.

Ik heb ook nooit echt een slechte conditie gehad. Goed, geen Olympische medaille-materiaal, maar ook zeker niet de conditie van een dood paard. Redelijk goed uithoudingsvermogen. Ik heb heel lang veel lopend en fysiek werk in de horeca gedaan en dat hield me ook wel fit. Ga maar eens een vol Amsterdams terras rocken in de zomer. De hele tijd met volle dienbladen heen en weer lopen: dat red je niet met de conditie van een stervende gnoe. En je loopt je kilo’s er dus aardig af. Daarbij heb ik lopen nooit erg gevonden. Vanuit Amsterdam-West naar mijn werk in de Melkweg lopen was iets meer dan een half uurtje. Ik vond dat nooit zo vervelend om te lopen. Zeker als het lekker weer was. Ik ben ook nog twee jaar postbode geweest. Vond ik geweldig werk om te doen. Twee keer in de week een mooie lange wandeling door de Jordaan en onderweg die brievenbussen volgooien. Prima werk en ik viel in die tijd ook veel af. Ik noemde het ook wel ‘mijn betaalde sportschool’, al was het maar een habbekrats wat ik daar verdiende. Ik vond het gewoon leuk om te doen en ik viel dus af. Van bijna 90 kilo naar een strakke 75 kilo en soms zelfs wat minder. Toen was ik bijna even bang dat ik bij een verkeerde windvlaag zo de Prinsengracht in zou wapperen.

Tijdens de Corona-tijd omarmde ik wandelen als mijn nieuwe sport. Ik moest, zoals iedereen, tenslotte toch iets doen om de tijd door te komen. En dan niet alleen maar even naar de supermarkt heen en weer, maar gewoon drie of vier uur op een dag, de hele stad door. En toen de horeca weer openging liep ik de ongeveer veertig minuten van het Waterlooplein naar Oud West en weer terug ook vaak.

Nu mijn horecaloopbaan na al die jaren op de waakvlam staat en mijn werk voornamelijk bestaat uit op mijn reet zitten om stukjes te typen, merk ik wel dat er wat kilo’s bijkomen, maar vooralsnog niet dusdanig zorgwekkend dat ik een sportschoolabonnement bij Fit For Free, Sportcity, of hoe al die loopbandtoko’s ook maar mogen heten, overweeg om overwicht tegen te gaan. Zolang ik nog niet op Barbapappa lijk en nog niet de tong op mijn schoenen heb hangen van de 68 traptreden die ik dagelijks een paar keer op en af loop om van en naar mijn huis te komen gaat alles goed. En ik kan m’n jongeheer ook nog steeds van bovenaf zien. Dus geen ernstig overgewicht.

Het BMI (gewicht gedeeld door je lengte in het kwadraat) is voorlopig nog ongeveer wat het zijn moet (op of rond de 25 is gezond), al mag er wel wat af. Daarom ga ik zo maar weer eens lekker aan de wandel. En die mooie wandeling door de mooiste stad van de wereld is gewoon gratis. Dat noem ik pas Fit For Free!

Rodweek 102 Stedentrippenhuis

Een van de eerste dingen die ik weer ga doen, zodra dat hele Corona-gezeik voorbij is, is een lekkere stedentrip in het buitenland maken. Het is mijn favoriete manier van vakantie vieren. Ik houd van de energie van steden, lekker wandelen door een stad en met enige regelmaat op een terras neerploffen voor een versnapering. Het liefst in een stad waar de zon ook uitbundig schijnt. Blijer kun je me niet maken. Maar goed, dat is voorlopig allemaal nog lang niet aan de orde. Buiten Amsterdam ben ik in het afgelopen half jaar alleen in wat omliggende kleine plaatsjes geweest en verder kom ik eigenlijk nergens.

Maar gelukkig woon ik in een mooie stad waar ook voor mij nog voldoende te zien valt en dat valt weer te combineren met mijn nieuwste verslaving: wandelen. Eindelijk eens een gezonde verslaving en dan ook nog eens eentje die geen geld kost. Zoals eerder gezegd houd ik sowieso van wandelen door een stad, maar het heeft het laatste half jaar tamelijk maniakale vormen aangenomen. Als ik iets leuk, lekker, fijn of tof vind dan wil ik er altijd veel van. Dat is met alles zo. Dan ben ik geen amateur. Of noem het gewoon ‘verslavingsgevoelig’, zo je wilt. En zo is dat dus ook met wandelen. Ik ben elke dag al voor 9.00 op pad om mijn eerste wandeling te maken en verder op de dag maak ik nog wel minimaal twee wandelingen. Mijn nieuwe hobby cq verslaving kost me minimaal twee tot drie uur per dag. En het is dat die verschrikkelijke avondklok er nog is, want anders zou ik ’s avonds laat voor het slapen de dag afsluiten met nog een kleine avondwandeling. Ik baal ook echt als ik ‘maar’ anderhalf uur heb gelopen op een dag. Twee uur is het absolute minimum. Ik voel me er goed bij, dus dat wandelen houd ik er ook na Corona in.

Bij gebrek aan de terrassen blijf ik gewoon lekker lopen door de stad. Nadenken over dingen en natuurlijk gewoon rondkijken in die mooie stad van mij. Het is anders kijken naar de stad zonder alle drukte en toeristen. Dingen zien die je nooit op zijn gevallen of waar je simpelweg nooit de tijd voor hebt genomen om eens rustig naar te kijken.

In plaats van als een opgejaagd beest haastig snelwandelend, zigzaggend tussen de toeristen door en met oogkleppen op door de stad te crossen, om maar zo snel mogelijk van A naar B te komen, neem ik nu rustig de tijd voor mijn wandelingen. Ik heb geen haast en hoef nergens naartoe. Behalve weer een keer naar huis op een gegeven moment. Als ik iets heb geleerd van deze Coronatijd is het om meer te onthaasten. Niet alles hoeft een wedstrijdje te zijn.  

Ik kijk dus veel naar gebouwen, naar straatkunst of soms gewoon naar mensen. En als iets me interesseert dan zoek ik daar thuis wat meer over op. Zo is er bij mij om de hoek, op de Kloveniersburgwal nummer 26 een heel smal pandje. Tegenwoordig huist er een designwinkeltje in het pand. Het is niet het smalste pand van de stad, maar wel één van de smalste. Het pand heet het Klein Trippenhuis, zo vond ik uit.

Aan de overkant van de gracht, op nummer 29, staat een heel breed pand met twee voordeuren. Dat is het Groot Trippenhuis. Het meest bekende verhaal over de panden gaat als volgt: de vermogende Amsterdamse broers Louis en Hendrick Trip lieten in de zeventiende eeuw een gigantisch dubbel woonhuis bouwen. Tijdens de bouw van het pand kwam de jonge koetsier van een van de twee broers kijken naar de vorderingen. De jongeman wilde trouwen met zijn verloofde maar kon met zijn schamele inkomen geen goed huis voor hem en zijn aanstaande vinden. De koetsier verzuchtte: ‘’Ach, had ik maar een huis zo breed als de voordeur van mijn meester.’’. De koetsier werd door zijn meester op zijn schouders getikt en deze beloofde hem dat hij van de overgebleven stenen zo’n huis voor zijn koetsier zou bouwen. Aldus geschiedde. Dat is natuurlijk een mooi en romantisch verhaal. Een ander verhaal is dat de broers het pandje voor hun minnaressen lieten bouwen en zo af toe eens konden ‘overwippen’. Allebei mooie verhalen en of deze stadslegenden nou waar zijn of niet: laat de waarheid nooit een goed verhaal in de weg staan. Ik ben gek op urbane legenden en het is leuk dat ik daar de laatste tijd weer wat meer tijd aan besteed.

En zo maak ik er toch elke dag een stedentrip van in eigen stad.   

En die ouwe Rodzooi heeft ook een nieuw boek uit: ”Het nut van een gebreide condoom”. Bestellen kan via [email protected] of via Facebook Rodney Rijsdijk. Voor €15,- kun je het boek ophalen in Amsterdam-Centrum of voor €19,50 stuur ik de PostNL-duif je kant op.