Rodweek 81 M & M’s

De meest ironische foto van de afgelopen week was de selfie die Thierry Baudet nam tijdens het topoverleg op de rechterflank met zijn sidekick Theo Hiddema en Geert Wilders. De mannen die dus zogenaamd opkomen voor ‘de gewone man’.  Nou is de PVV natuurlijk een partij voor schreeuwerds die nou niet bepaald het koudste biertje in de koelkast zijn, maar Forum voor Democratie is voor de tokkies die wel met mes en vork kunnen eten en zich wat beschaafder kunnen uitdrukken: de hockeytokkies.

En daar zaten ze dan. Ik vermoed in de woning van Theo Hiddema. Of Baudet moet er voor een jongeheer van 37 wel een heel erg ouwelullerige smaak op na houden. Ik weet, doordat ik twee jaar postbode ben geweest in postcodegebied 1012 t/m 1016, zodoende precies waar de heren wonen: bulls eye in de grachtengordel waar ‘de gewone man’ zich zo tegen afzet.

Ik stel me de conversatie als volgt voor:

Geert: ‘’Jeetje kerel, wat woon je toch mooi hier aan de gracht.’’
Theo: ‘’Dank je wel, Geert. Zeg, Thierry, ook een glaasje wijn, amice?’’
Thierry: ‘’Gaarne, confrère. Zeg zullen wij ons gesprek over dat gepeupel dat zo massaal op ons stemt, ons electoraat, gewoon in het Latijn doen? Dat praat wat makkelijker.’’

Er wordt mij weleens gevraagd waarom ik mij niet vaak uitlaat over politieke zaken op social media. De reden is simpel: ik vind het te vermoeiend. Je vindt ergens iets van en voor je het weet ben je in een of andere semantische discussie geraakt  met Jan uit Koog aan de Greppel of Mien uit Kutkrabbersveen of met weet ik veel wie. Mensen die ik niet of niet goed genoeg ken in het echte leven maar die mij wel voor van alles gaan lopen uitmaken omdat we van mening verschillen. Je weet wel, de toetsenbordhelden die in het echie hartstikke lieve schatjes zijn, maar achter een toetsenbord alle sociale filters laten wegvallen en dan maar van alles over je uitkotsen.  Ik wil prima in discussie met mensen, maar dan wel met mensen die ik enigszins ken en bij voorkeur gewoon face to face. Je weet wel, een echt gesprek.  Voor je het weet ben je weer drie uur van je leven kwijt die je niet meer terug krijgt. Om Facebook-gelul met een of andere Jan Doedel die je niet of amper kent . Nee dank je.  

Geen zin in. Maar toch, nu racisme de laatste weken weer eens prominent op de kaart staat en ik toch ook niet altijd mijn bek kan houden gooi ik toch mijn twee centen in het bakkie. Ga ik het hebben over Johan Derksen en de nationale discussie om zijn persoon? Welnee (hee, dat rijmt op Genee!) ,hij is niet interessant. Derksen is een oude knorrige man die nog steeds denkt dat we in 1956 leven en soms een ongepast grapje maakt dat in 1956 nog leuk werd gevonden. Derksen is een beetje onze nationale foute oom.  We hebben allemaal wel een tikkie foute oom die ongemakkelijke grapjes maakt. Geen slechte man, maar neem ‘m vooral niet te serieus. En zo komen we vanzelf bij Gerard Cox. Een zo mogelijk nog meer reactionaire ouwe mopperkont dan Derksen. Gerard Cox denkt dat we nog steeds leven in het tijdperk van ‘Toen was geluk nog heel gewoon’. Nee, toen waren grapjes over buitenlanders of mensen die op wat voor manier dan ook afweken van de gemiddelde Nederlander nog heel gewoon. Maar dat zou natuurlijk een te lange titel voor de serie zijn.

Gerard Cox vindt dat wij ons ‘racisme hebben laten aanpraten’. Het deel waarvan ik het met die uitspraak mee eens ben:  je moet niet iemand zomaar een racist noemen en dat gebeurt tegenwoordig snel. Iets te snel soms, vind ik. Dat devalueert het begrip. Niet elke Derksen, Cox of Zwarte Pieten-fan, PVV-er of FvD-er is een domme racist. Het zijn mensen die zich vastklampen aan geschiedenis en tradities (geen enkele traditie is voor eeuwig, anders waren we nog steeds aan het palingtrekken en katknuppelen) en bang zijn voor alles dat afwijkt van hun standaard, maar dat maakt ze in mijn ogen nog geen racisten. Echte hardcore-racisten zijn die engerds van Pegida die afgelopen week nog zo’n gezellige brief posten aan Jeffrey Afriyie, de frontman van de Kick Out Zwarte Piet-beweging. Die hem en zijn gezin bedreigen. Die woorden als ‘kutneger’ gebruiken. Dan ben je wat mij betreft gewoon af en mag je niet meer meepraten.

Dat gezegd hebbende: in tegenstelling tot wat de heer Cox beweert bestaat racisme en discriminatie natuurlijk wel degelijk in ons gezellige kikkerlandje. Ik werkte in de jaren negentig voor een callcenterbedrijf. Krantenabonnementjes verkopen en zo. Totaal inspiratieloos kutwerk waarbij alle geilheid waar je in de ochtend mee wakker werd binnen luttele seconden sneller smolt dan een cola-calippo in de Sahara. Alleen al door de locatie. We zaten in een kleurloos kantoor in het asgrauwe Amsterdam-Slotervaart, maar in ons team waren alle kleuren uit het menselijk kleurenspectrum vertegenwoordigd. Als je ons kantoor zou leegschudden in een zakje waren we net een voordeelverpakking M & M’s. Alle kleurtjes door elkaar.  En we hadden het tof samen. Sommigen spreek ik nog steeds. Naast dat we elkaar mochten en met elkaar op stap gingen was er een ding dat ons bond: iedereen die je belt haat callcentermedewerkers. Als callcentermedewerker een ras was, dan was de hele wereldbevolking een racist. Ze bellen altijd als je net zit te eten of als je net met je meisie aan het viezelevozen bent of tijdens een ander moment dat niet uitkomt. Iedereen haat callcentermedewerkers. En ik weet het, want ik ben het geweest en ik haat het zelf ook.

Maar wij werkten voor de bonussen. En die konden leuk oplopen als je goed verkocht. Alleen was het met mijn naam of die van de andere Nederlandertjes een stuk makkelijker om die rommel te verkopen dan voor Mohamed El Fattouchi of voor Umfufu N’Dyaye (de namen zijn gefingeerd, maar het is voor het voorbeeld). Bij hen werd vaak de hoorn er op gegooid, vaak vergezeld van een kloterige opmerking over hun afkomst, als ze onder hun eigen naam belden. Als ze het volgende adres belden en zichzelf bijvoorbeeld Mark Jansen of Petra de Boer noemden was de slagingskans op een verkoop ineens significant groter en scoorden ze ineens ook goed. Dus ja, institutioneel racisme en discriminatie was absoluut een ding waar mijn collegae mee moesten dealen.

En dat was in 1996/1997. Het is er anno 2020 niet beter op geworden. Sterker: de wereld is alleen maar meer gepolariseerd geworden en het maakt me weleens treurig. Zoals ook het bang voor humor worden me treurig stemt. Het verbod op een aflevering van Fawlty Towers: intens treurig. De ironie druipt er in klodders af.  Ik keek in de jaren negentig naar ‘In Voor en Tegenspoed’. Hoofdpersonage Fred Schuit was het prototype karikaturale PVV-er. Volledig politiek incorrect. En daarom zo hilarisch. Omdat het zo over de top was. Zijn homoseksuele Surinaamse huishoudhulp mocht ie dan weer wel. Fred was zo hypocriet als de neten. Maar de serie zou in deze tijd niet meer gemaakt kunnen worden. Teveel mensen die het te serieus zouden nemen. En is de gebrekkig Nederlands sprekende Marokkaanse slager (‘’Altaid praisj met Achmed!’’) die door de Surinaamse Jorgen Raymann werd gepersifleerd dan ook niet meer grappig? Die vond ik namelijk best grappig. Humor mag van mij ver gaan, heel ver zelfs. Je kan best om elkaars gewoonten, gebreken en taalgebruik lachen zonder daarbij het respect voor de ander te verliezen.  

Ouwe reactionaire mensen zoals de Coxen en de Derksens van deze wereld die per se aan hun tradities willen vasthouden verander je niet meer. Die strijd ga ik niet eens meer aan. Mijn hoop is gevestigd op de jongere generatie. Zet ‘m op en maak van de wereld die heerlijke zak M & M’s die wij op ons kleurloze kantoor in Slotervaart ook waren.

Leave a Comment.