Rodweek 71 New York Nieges

Het is godverdomme ook weer precies mijn geluk. Al jaren droom ik van een reis naar New York en dit jaar zou het er dan van moeten komen. Dat kon namelijk prima. Vorig jaar juni bracht ik samen met Robbert Tilli het boek ‘En Johan zag dat het goed was’ uit en zowaar: het verkocht nog behoorlijk lekker ook. De uitgever betaalt de royalty’s één keer per jaar uit, in april. Dat betekende in ons geval dus dat we bijna een jaar moesten wachten op ons geld. Ik vond dat wel prima. Dan kon ik het geld tenminste niet opmaken aan allerlei onzin, want ik ken mezelf, zodra ik geld in mijn handen heb dan wappert het er net zo makkelijk weer uit, dus beter dat de poet even een jaar voor me bewaard werd. Maar zodra het geld dan binnen zou zijn kon ik mijn droomreis boeken.

Ik had de reis al helemaal gepland in mijn hoofd. Eerst twee dagen Reykjavik, gewoon omdat het kan en omdat ik nog nooit in IJsland ben geweest. Kan ik toch weer even een landje afvinken. Vanaf daar een dagje of tien naar ‘The Big Apple’ en vanaf daar nog even twee dagen aftoppen in Glasgow, waar ik ook nog wat verleden heb, en dan terug naar Amsterdam. Ik had de route al helemaal in mijn hoofd en ik had ook al goed betaalbare vluchten voor het gewenste traject gevonden.

En toen werd het dus 15 maart 2020 en brak de Corona-gekte definitief uit. Wereld op slot: daar ging mijn reis. Dus straks heb ik dus die zak met geld op mijn rekening, maar daar zal een gedeelte van opgaan aan het compenseren van de inkomsten die ik deze weken misloop, al word ik grotendeels wel doorbetaald, maar dat Corona-gelul kost iedereen natuurlijk sowieso geld.

Ooit scheet er, terwijl ik op de fiets zat, eens een duif op mijn porem, echt vol. De stront droop van m’n gezicht. Dat beest had de diarreekramp of zo of slechte shoarma op De Dam gegeten. En nu kakt er geen duif, maar de duivel onbarmhartig in mijn smoel. En ik weet ook wel: de Corona-crisis  gaat natuurlijk niet om het reisje van Rijsdijk en zijn er ontelbaar veel mensen die vele malen harder door deze ellende worden getroffen dan ik, maar toch voelde het even behoorlijk klote. Heb ik het geld eindelijk, kan ik er niet heen.  Gewoon even een baalmomentje. Al vertelde één van mijn vrienden dat NYC in het najaar veel lekkerder is en dat dan bovendien ook de World Series van het honkbal bezig zijn. Dus hopelijk dat ik tegen die tijd die kant op kan. Ik wil die stad zien, voelen, ruiken en proeven.

Want ja, wat heb ik met New York? Ik ben er dus nog nooit geweest. Maar het is een stad die mij al mijn hele leven fascineert. Op het gebied van muziek, films, series, straatkunst en sportcultuur ligt daar een waslijst aan dingen die mij mijn hele leven al hebben geïnspireerd in mijn culturele smaak. En ik wil de vibe van de stad voelen. Naar een honkbal of basketbalwedstrijd. Naar CBGB’s waar The Ramones hebben gespeeld. Naar legendarische Seinfeld-plekken (The Soupnazi!). Naar de bakermat van de hiphop. Waar speelde Grandmaster Flash, KRS-ONE en The Beastie Boys? Graffiti kijken. En nog veel meer. Ik ben een stadsjongen, gek op grote steden, op mierennesten waar altijd wat te doen is. Dol op een stad die nooit slaapt, zoals Frank Sinatra ooit over New York zong. Godskolere. Ik had er zo’n godvergeten zin in, dat je er plakken van kunt snijden.

Het mag dus voorlopig niet zo wezen. Voorlopig hangt de nieges om mijn New York-reis. Maar het komt goed. New York blijft nog wel even liggen waar het ligt. Die reis gaat er komen. New York was vroeger New Amsterdam. Staat ook nog steeds op het stadhuis. Maar ik blijf dan dus voorlopig lekker in mijn eigen Oud Amsterdam. En zodra we weer lekker zonder restricties naar buiten mogen is dat natuurlijk ook geen straf.

Rodweek 70 Soepzooitje

Het is nog maar een week geleden dat de wereld in Nederland compleet veranderde. Ik kwam vorige week zondag rond 17.30 op het werk aan, want ik moest om 18.00 beginnen en wilde nog even wat eten. Ik had mijn jas nog niet uit of mijn werkgeefster hing al aan de lijn dat ons café door de Coronapleuris om 18.00 van overheidswege dicht moest. Ik had nog geen eerste ronde gedaan of ik kon gelijk al de laatste ronde aankondigen.

Een week geleden dus, maar het voelt als een maand. Van uit mijn raam kijk ik uit op de Zuidertoren en ik heb de aflopen week meerdere malen gecheckt of die klok niet achteruit liep, zo langzaam gaat de tijd. Maar nee. De klok loopt zoals ie elke dag loopt. Alleen, ik heb ineens, geheel onvrijwillig, veel minder te doen. Geen werk, de kroegen zijn dicht, afspreken met mensen is lastig en ik woon alleen. Dan kruipt de tijd als een invalide slak. Goed, ik heb dan wel weer tijd om meer te schrijven, aan mijn boek te werken et cetera, maar op een mooie lentedag lekker op een terras zitten en een lekker broodje eten of zo of een vracht bier naar binnen slempen kan helaas niet voorlopig.

En waar tot vorige week als iemand drie keer achter elkaar nieste altijd het standaardgrapje ‘’Nou, morgen is het mooi weer!’’, volgde, duiken mensen nu zodra iemand al aanstalten maakt om te niezen al in blinde angst gelijk weg. En de enige tijd dat mensen veel te veel tegelijk in paniek kochten was als de kastelein de laatste ronde omriep. Nee, de wereld is in een week tijd compleet veranderd. In Amsterdam-Centrum kan er nu een terrorist met een geweer rondlopen, maar zo’n mafklapper heeft bijna niemand om op te schieten dezer dagen. Vorige week woonde ik nog in het drukste stuk van de stad, nu is het centrum zo bruisend als glas Spa Blauw en is het in Buitenveldert vermoedelijk spannender.

En hoe het qua geld gaat is voorlopig ook nog even afwachten, al had ik ergens nog wel een ouwe sok met geld liggen, maar die gaat ook een keer op. We gaan het zien. Ik ben iemand die zich altijd wel redelijk makkelijk aanpast aan de omstandigheden. Als ik geld heb gooi ik het er ook met dezelfde vaart weer uit. Dure boodschappen, etentjes, stedentrips, uitgebreide kroegsessies: het kan niet op, totdat de bank ineens ‘Ho!’ zegt. En als ik dan ineens weinig geld heb dan word ik er ineens heel creatief van en kan ik zomaar drie dagen met een tientje doen. Per saldo heb ik dus eigenlijk nooit geld over. Hoeveel of hoe weinig ik ook heb: het gaat allemaal schoon op, zoals een bouvier een schaaltje vla leeg likt. Nee, laat niemand zich ook maar enige illusies over mijn erfenis maken, als ik het hoekie om ga: er is niks over.

Uit die periodes van geldgebrek is ook mijn liefde voor soep ontstaan. Als ik vroeger geen geld had dan kocht ik voor een knakie groenten op de markt en dan maakte ik daar soep voor drie dagen van. Begon ooit simpel met tomatensoep en in de loop der jaren is het repertoire aan soepen uitgebreid naar kippensoep, groentensoep, tuinbonensoep, spinaziesoep, pompoensoep, pastinaaksoep, champignonsoep, knoflooksoep, zarzuela, uiensoep, vissoep, tom kai kai, sajur lodeh, gazpacho en zo kan ik nog wel even doorgaan met de lijst. Soep is lekker, soep is gezond, soep is makkelijk en soep is goedkoop. Nu kun je natuurlijk ook soep uit pak of blik kopen en daar heb ik als noodvoedsel of voor als ik lui ben ook altijd wel één of twee pakken van staan, maar niks verslaat een echte lekkere versgemaakte soep. De staafmixer kostte een tientje en het apparaat is na al die jaren nog steeds één van mijn beste en  meest rendabele aankopen ooit.

Hoe deze crisis gaat aflopen? Geen idee. Het land is een soepzooitje en laten we hopen dat dit gedoe snel voorbij gaat. Dus blijf lekker binnen, maak een lekkere pan soep en hopelijk tot gauw op een terras ergens.  

Rodweek 69 Pleepapyrrusoverwinning

Eenmaal in mijn leven heb ik huisarrest gehad van mijn ouders. Ik was een jaar of veertien, had iets gepikt uit een winkel, werd gepakt en mocht toen een week niet naar buiten. Een terechte straf. Wegens goed gedrag kreeg ik na drie dagen gratie en mocht ik toch weer naar buiten, maar die drie dagen voelden al als een eeuwigheid.

Het staat niet in verhouding tot wat er nu aan de hand is. Nu is het niet mijn eigen schuld dat ik in sociaal isolement zit. Het Corona-virus heeft ons allemaal in een ijzeren greep. Even boodschappen doen en dan weer vlug naar huis, het is nou eenmaal het lot dat ons allen nu treft. Hoewel ik een royale vrienden- en kennissenkring om mij heen heb kan ik met niemand afspreken en dat gaat nog wel een tijdje duren ook. Daarbij ben ik tegenwoordig single, dus gezellig met een leuke mevrouw afspreken zit er ook al niet in. Ik weet dus wel welke sites de komende weken mijn chickies zijn.

Het is allemaal kloten met de bok, maar het is niet anders. De geest is uit de Corona-fles. Normaliter zou ik met dit heerlijke lentezonnetje een lekker Corona-biertje op het terras niet te versmaden vinden, maar nee, ik zit thuis, zoals de meeste Nederlanders. Want de horeca is dicht.

De maatregelen zijn overigens allemaal volstrekt begrijpelijk en niet te bagatelliseren, maar ik tel de dagen tot dit huisarrest voorbij is. Mijn enige dagelijkse uitje is naar de supermarkt en daar kan ik mijn vrienden en kennissen die ik tegenkom geen hand of kus geven, hetgeen voor mij volstrekt tegennatuurlijk is. Ik ben van nature een ‘’aanrakerig’’ mens. Als ik mijn vrienden of vriendinnen tegenkom omhels ik graag, al is het maar kort. Even een kleine ‘hug’ en ik ben al blij. Maar het kan dus niet.

Zoals ook normaal boodschappen doen bijna ondoenlijk is. Het zijn surrealistische taferelen bij mij in de buurtsuper dezer dagen. Bij gebrek aan brood dacht ik dat het wellicht slim was om in plaats van brood of toast maar pannenkoekenmix te kopen, daar hadden mensen vast niet aan gedacht, dacht ik. Mis. Alles leeg. Pleepapier heb ik nog, maar dat vind ik in tegenstelling tot half Nederland, nog het minst belangrijk. In geval van hoge nood kuis ik mijn derrière ook gewoon met een fles water en was ik daarna goed mijn jatten. Ik ben een Indo, mijn voorouders deden niet anders. Het is trouwens ook veel hygiënischer om de oud-Indonesische Botol Cebok toe te passen. Je hol afvegen met papier is in feite niet afvegen, het is uitsmeren. De boel schoonmaken met water zorgt voor een veel schonere poeperd. Maar goed, als in West-Europa opgegroeide Belanda gebruik ik uit gewoonte normaliter dus pleepapier.

Het product waar dus een hysterische run op was in de eerste dagen van de grote uitbraak van het virus. Ik begreep daar dus geen ene reet van. Zou je niet beter zorgen voor voldoende eten en drinken? Je kunt toch geen soep of een roerbakschotel maken van een rol pleepapier, toch? Of iemand moet me dat recept een keer geven, want dan ben ik wel benieuwd. Hoezo loop je triomfantelijk naar huis met tachtig rollen schijtlint in je armen? Dat is geen pyrrusoverwinning maar een pleepapyrrusoverwinning. Totaal geschift en onnodig.

Maar we zijn dus waarschijnlijk voorlopig nog niet van deze ellendige situatie af. Volgens onze eminente Minister-President  Rutte gaat een groot deel van de Nederlanders slachtoffer worden van deze pandemie. Ik weet niet of het een waarschuwing, een dreigement of een belofte is, maar als het een belofte is dan is het de eerste belofte die hij nakomt aan het Nederlandse volk. Dat dan weer wel.

En voor alle Nederlanders die vluchtelingen, uit oorlogsgebieden, op de vlucht voor geweld, op zoek naar een betere toekomst, hebben versleten voor gelukszoekers: vergeet niet dat wij in een land wonen waar mensen in de supermarkt hebben gevochten om een pak pleepapier. Om je dood voor te schamen. Ze lijken wel aan het Lockdown-syndroom te lijden. Met die landgenoten veeg ik m’n reet af. Dan veeg ik na met pleepapier. En bij gebrek aan pleepapier ouderwets  Botol Cebok.

 

Rodweek 68 Van GE-TA-FE!! naar GA-TV-ER

De eerste keer dat ik Getafe live zag spelen was in 2005. Ik was met mijn toenmalige vriendin in Madrid en we hadden uitgezocht welke Madrileense club thuis speelde. Atletico Madrid was het. Estadio Vicente Calderon lag op niet al te verre loopafstand van het centrum en ze moesten spelen tegen Getafe. Destijds een soort van RKC van Spanje. Klein cluppie uit een voorstad van Madrid, een soort Amstelveen.

We kochten kaartjes bij een loket bij het stadion, waar een ouwe chagrijnige kettingrokende man achter de kassa zat. ‘Doe maar ergens achter de goal’, had ik in mijn beste geïmproviseerde Spaans gezegd. Hij gaf ons de kaartjes, wij rekenden af en gingen, voorafgaand aan de wedstrijd nog even lekker in de buurt wat eten.

Eenmaal terug bij het stadion, klaar voor de wedstrijd, bleek dat die ouwe ons kaartjes voor het uitvak had verkocht. We zaten dus bij het Getafe-publiek. Nou weet iedereen die ooit in een uitvak heeft gestaan dat het uitvak het gezelligste is, dus ik vond het wel prima. Ik ben van geen van  beide clubs supporter, maar nu ik toch in het uitvak stond hoopte ik op een stunt van Getafe.

We werden er al snel uitgepikt door de vaste Getafe-supporters. Vreemde eenden in de bijt, maar we konden het al snel goed  vinden met de grote leider van de harde kern. Juan heette hij. Zo’n typische Madrileen met zo’n hese koorballenmeisjesstem. Atletico speelde een matig seizoen. Het stadion was maar half gevuld. Maar het uitvak, waar wij zaten was bomvol.

‘’GE-TA-FE!!! GE-TA-FE!!!’’, klonk het uit tweeduizend Spaanse en twee Amsterdamse kelen.

Uitslag 2-2. En iedereen die ooit in een uitvak heeft gestaan weet dat er niks toffers is dan juichen in een uitvak. Het is altijd net wat uitbundiger als het obligate juichen in een thuisvak.

De volgende ochtend gingen mijn meisje en ik een broodje kopen bij Museo del Jamon, de tofste broodjeszaak van Madrid, om de hoek bij Puerta del Sol, waar wij logeerden. Ineens hoorden we van achter de kassa die hese stem: ‘’GE-TA-FE! GE-TA-FE!’’ Het was Juan en die werkte daar dus, wisten we niet. Hij omhelsde en kuste ons, alsof we twee lang verloren familieleden waren. We wilden gewoon een simpel broodje ham, maar we kregen dus een broodje met hele dure exquise ham. We hoefden niet af te rekenen. Hij vond het gewoon tof om ons te zien.  

Ik had sinds die trip een zwak voor GE-TA-FE!

De tweede keer dat ik Getafe zag was een paar vriendinnen later, in 2012. Ik was met de toenmalige aanstaande ex in Barcelona en ik had het natuurlijk zo gepland dat we ook een wedstrijd van de plaatselijke FC konden meepikken. En ook nu was de tegenstander dus Getafe. Gewoon een leuke middenmoter inmiddels, een soort Heracles. We namen plaats in Camp Nou en mijn lieftallige ex, niet behept met al te veel voetbalkennis, vroeg zich hardop af ‘’wie die kleine slome was die alleen maar liep te wandelen’’.  Ik legde haar uit dat hij de beste voetballer van dit moment was, Lionel Messi. Hij wandelt en ineens schiet ie er vandoor. Hij scoorde er die avond drie en de vierde gaf hij voor. Zelfs mijn voetbal-analfabetische vriendin zag  dat hij toch wel erg bijzonder was.

En de derde keer, in weer een nieuw decennium was vorige week. Mijn vrienden en ik gaan elk jaar één of twee keer naar een uitwedstrijd van Ajax in het buitenland. Afhankelijk natuurlijk ook van hoever Ajax komt en de stad moet leuk zijn. Na eerder dit seizoen Lille, werd het nu Getafe. Madrid! Voor een paar daagjes Madrid zijn wij altijd te porren, por favor, en dus waren de tickets snel geboekt.

Het zat allemaal heerlijk mee. De reis ging goed en eenmaal daar bleek dat Madrid vast een voorschot op de lente had genomen. En terwijl het in Amsterdam tiefde van de regen tikte het kwik in de Spaanse hoofdstad aangenaam ruim boven de twintig graden aan. De hemel was strakblauw en wij laafden ons op het terras in onze t-shirts en met onze zonnebrillen op aan tapas, bier en wijn . Veel mooier kon het leven niet meer worden.

‘’Zullen we hier gewoon blijven?’’, is dan altijd de vraag die iemand van ons opbrengt. Fok die wedstrijd, we blijven hier lekker eten en zuipen. Natuurlijk gaan we altijd wel naar de wedstrijd, maar het komt er soms weleens op neer dat de wedstrijd een hinderlijke onderbreking van de terrassessie is.    

Zo ook op deze dag. Ajax verloor van een zuigend en treiterig Getafe en liet zich daar in meeslepen. Dat Ajax daarbij zelf ook als een ondergescheten bak paella speelde hielp ook niet mee. Het was een wedstrijd die aanvoelde als een wortelkanaalbehandeling: hopen dat het snel voorbij zou gaan. De meest onsympathieke tegenstander waar ik Ajax ooit tegen heb zien spelen. Een Machiavelliaanse ploeg: het doel heiligt de middelen.

 En ik snap het op zich wel, want als een club als FC Volendam zich op deze manier in de vaart der volkeren zou kunnen opstuwen zou ik het ook snappen. Klein cluppie dat met anti-voetbal ineens hoog staat. Geen Volendammer die er moeite mee zou hebben. Maar wat een tranentrekkend  lelijk voetbal, echt gatver. Ik snap het, maar ik zou er geen supporter van kunnen zijn. Ik heb Getafe dus in drie verschillende decennia live gezien. In 2005, 2012 en 2020.

Van GE-TA-FE!!! Naar GA-TV-ER.

Rodweek 67 Ode aan ome Piet: acceptere of Almere


Gisteravond was ik aan het werk in De Toog. De wind en de regen hadden behoorlijk wat mensen de lust tot uitgaan ontnomen en dus had ik niet al te veel te doen. Maar wel net genoeg om open te blijven. En toen stond ineens mijn ouwe buurman voor mijn neus, Dave. Dave was mijn buurman in de jaren negentig, in Bos en Lommer. Ik had hem sinds mijn verhuizing ook nooit meer gezien. Je weet hoe dat gaat als je verhuist: ‘’Ja we houden contact!’’ Niet dus.

Maar uit het oog is wat mij betreft niet uit het hart en dus was het weerzien hartelijk. Dave woonde nog steeds in onze ouwe buurt. Ik vroeg hem of ome Piet nog leefde. Ome Piet was mijn onderbuurman. Een prachtige ouwe Amsterdammer, met een accent dat zo plat was als een kanariepiet die onder een wild stampende heipaal heeft gelegen. Mooie vent met heerlijk vette verhalen en hilarische uitspraken. En z’n vrouw, tante Jopie, die dan maar weer hoofdschuddend naar de keuken liep als ome Piet, bulderend van het lachen,  weer eens een van zijn talrijke, meestal behoorlijk stoere, anekdotes opdiste. Tante Jopie had die verhalen natuurlijk al minstens driehonderd keer gehoord of was er bij, dus die ging dan lekker zitten puzzelen in de keuken en zette voor ons een biertje neer.

Met ome Piet en Tante Jopie heb ik nog wel een tijd contact gehouden.  Bracht ik eten langs of ging ik gewoon even langs om te ouwehoeren. Maar ook dat verwaterde op een gegeven moment, zo gaat dat. Toen ik daar woonde was ik begin 20 en zij ergens dik in de 70. Ze waren een soort bonus-opa en oma voor mij: als ik ergens mee zat ging ik naar hun toe. Tante Jopie was niet zo spraakzaam,  maar dat compenseerde ome Piet ruimschoots. Die zei alles wat voor z’n bek kwam. Als het weer eens uit was met een vriendinnetje zei ome Piet steevast: ‘’Jonge, laat dat wijf verrekke, je hep twee hande om te trekke!’’

Ik was begin twintig en zat behoorlijk in mijn wilde tijd. Ik werkte ook toen al in het nachtleven en als ik dat niet deed ging ik tot diep in de nacht uit en een feestje daarna schuwde ik ook niet. De jaren negentig in Amsterdam waren één groot feest voor mij. Daarna heb ik ook altijd leuk gehad, maar de jaren negentig waren wel echt buitencategorie leuk.
 
Maar toch, ik wil niemand tot last zijn en dus vroeg ik ome Piet of hij wel eens last van mij en mijn nachtelijke escapades had.
‘’Welnee jonge, dan ligt het gehoorapparaat toch al op het nachtkassie. Jij moet lekker geniete. We hebben totaal geen last van je. Mensen wie zeike over overlast, hou op met me. We wonen in Amsterdam boven op elkaar gestapeld. Laat ze opsodemietere. Natuurlijk hoor je wel eens wat, maar ik zeg altijd maar zo: acceptere of Almere!’’

Een heerlijke uitspraak die ik nog steeds gebruik als ik mensen hoor zeiken en klagen over de lasten van de grote stad. Ga weg.

Maar terug naar Dave in de kroeg. Ik vroeg hem of ome Piet nog leefde. Hij had slecht nieuws. Ome Piet  is vorig jaar gestopt met roken en Bos en Lommer en de pijp uitgegaan. Nou is ome Piet 95 geworden, dus om het op z’n Amsterdams te zeggen ‘niet in de wieg gesmoord’, maar ik vond het toch kut om te horen. Tante Jopie was al een tijdje geleden gaan hemelen, ik ben nog op de begrafenis geweest, maar nu zijn ze weer  samen. Waarschijnlijk zit ome Piet in het hiernamaals stoere verhalen te vertellen en loopt tante Jopie weer hoofdschuddend weg.  Ome Piet,  bedankt, ik heb van je genoten.  

Rodweek 66(6) Met Dikke Dennis in Canada, deel 2

Nadat we de sleutels van onze luxe kamers hadden gekregen besloten Dennis en ik om gelijk de buurt te gaan verkennen. Meteen dus naar die platenzaak en daarna de winkelstraat in. Die was niet eens supergroot, maar aangezien Dennis overal wat wilde eten en ik hier en daar wel een biertje lustte duurde het nog tamelijk lang voor we de straat door waren. In één van die tenten kwam ik toen ook voor het eerst in aanraking met het rookverbod. Daar was in Nederland nog totaal geen sprake van. Alle cafés en concertzalen stonden nog blauw. Ik weet nog dat ik het heel onwerkelijk vond om te zien. In Nederland kwam het rookverbod pas een jaar of zes later.

We begonnen onze weg in de stad al snel te vinden en we haalden elkaar elke ochtend op. Ik logeerde op de vijftiende etage, daar mocht ik roken en Dennis op de vijfde.  Toen ik op een ochtend weer op zijn deur klopte hoorde ik een brullend ‘’WACHT EFFE! IK KOM ER AAN!’’, gevolgd door het geluid van een leeglopend bad. ‘Dennis’ en ‘gêne’, zijn twee begrippen die niet samengaan en dus deed Dennis tot mijn verbazing in zijn blote reet de deur open. Daar stond dan ineens 160 kilo getattoeerd en gepierced vlees in vol ornaat voor me. ‘’Ga maar effe TV kijken of zo! Ik kom er zo aan!’’ En inderdaad, terwijl ik op zijn bed TV lag te kijken kwam hij er even later aan, slechts gehuld in een klein onderbroekje.

‘Zo, Rod, wat zijn de plannen?’
‘Nou, misschien als eerste dat jij je even aankleedt.’

Op dag vier was het dan eindelijk zo ver: de opnames voor onze reclame. We moesten er al vroeg zijn. Suzanne en onze chauffeur pikten ons om 6.30 uit het hotel op. Ik was toen en ben nog steeds geen ochtendmens, zeker niet om 6.30, maar Dennis had gelijk het hoogste woord. Ik moet altijd een beetje in de dag komen, maar hij stond gelijk op AAN.

De opnames waren in een supermarkt in een buitenwijk van Vancouver. Daar maakten we kennis met de productiecrew, cameramensen en de regisseur. En iets later met de figuranten. De figuranten waren ook veelal Nederlanders die als kind in Canada waren komen wonen. Sommigen spraken ook nog een beetje Nederlands.

Ik had dus de meest ongemakkelijke outfit ooit aan. Een soort tape dat om me heen was gewikkeld. De reclame had een soort kinky thema, want zo zien alle mensen in het vrijgevochten tolerante Nederland er kennelijk uit. Weten die Amerikanen en Canadezen veel. De figuranten waren aardige mensen die dachten dat wij ontzettend bekende sterren waren in Nederland, dus we lieten ze in die waan, maar één figurant vond zichzelf een wereldbekende ster. Die man, een man van middelbare leeftijd, had vaker gefigureerd. In series als LA Law of Married With Children had ie wel eens een kopje koffie geserveerd of mocht ie een zinnetje zeggen en daar deed ie heel hoogdravend over. ‘I’m an actor’, zei hij ook de hele tijd en hij liep de regisseur en de crew ook de hele tijd ongevraagd van tips te voorzien. Een ontzettende moeimaker. De regisseur werd dus ook een beetje heel erg moe van hem en bedacht iets geniaals. Die ‘actor’ was gekleed in een leren string, of zoals je dat in de Jordaan noemt: een holleeder. Een cruciale scene zou zijn dat hij op de parkeerplaats zou fietsen in die string, zo maakte de regisseur onze potentiele Oscar-winnaar the cat wise.

Dus die man heeft echt de hele opnames, urenlang, in z’n string over die parkeerplaats gefietst en dat nam hij ook echt serieus. Terwijl wij ‘m stonden uit te lachen. Natuurlijk is dat materiaal nooit gebruikt voor welke scene dan ook, maar we waren tenminste de rest van de opnametijd van hem verlost en hij kreeg ook gewoon keurig z’n figurantenvergoeding en eten tijdens de pauzes. Maar no way dat hij in het filmpje zou komen. Dennis en ik lagen in een deuk toen die regisseur dat vertelde. Zoals we trouwens sowieso veel lachten tijdens de opnames. Maakte één van ons weer een flauwe grap of iemand liet een scheet en dan lagen Dennis en ik alweer dubbel van het lachen. Ik weet niet hoe blij de figuranten daarmee waren want we vertraagden de boel af en toe wel behoorlijk met onze grappenmakerij.

Maar goed, rond 20.30 stond alles er op en mochten we weer terug richting het centrum van Vancouver alwaar wij ons laafden en copieuze hoeveelheden eten, Dennis gretig gebruik maakte van de unlimited cola refill en ik genoot van een welverdiende pint bier na gedane ‘arbeid’, voor zover het de naam ‘arbeid’ mocht dragen.

Een paar maanden later kwam de reclame dan ook echt uit op de Britse TV. Zo’n zestig miljoen Britten hebben in 2003 een jaar lang de aller slechtste Heinekenreclame ooit gezien. En een paar maanden later belde een vriendin me gierend van het lachen op vanuit Frankrijk  dat ze de reclame had gezien op het reclamefilmfestival in Cannes.  Bij mijn toenmalige werkgevers De Melkweg en de Universiteit van Amsterdam werd ik regelmatig herkend door Britten die daar kwamen (‘Are You the Heinekenman?’)  en moest ik ook vaak met ze op de foto.

Nee, de best ‘actors’ van de wereld waren Dennis en ik zeker niet, maar we hebben een tof avontuur  gehad, een geweldige stad gezien en er een leuke duit mee verdiend . Ik zou deze trip zo weer doen, samen met die brulboei uit de Jordaan.

Oh ja, deel één van dit feuilleton lees je hiero

En voor die wereldreclame van ons, klik hiero



    



Met Dikke Dennis in Vancouver, deel 1

2002, Lowlands. Ik sta met een duf katerhoofd in de Charlie-tent want daar gaat dadelijk Peter Pan Speedrock optreden. Een band waar ik op dat moment veel naar luister. De mascotte annex brulboei die elke show ook een paar nummers meespeelt is Dikke Dennis, beroemd en berucht in het Amsterdamse uitgaansleven. Dennis komt op met een bloedende cokeneus en krijst zijn hitje ‘Schoppen Aas’ door de volle tent. Het is nog redelijk vroeg op de dag, maar iedereen is gelijk wakker.

Later die week word ik voor een casting uitgenodigd. Het gaat om een reclame voor Heineken voor de Britse markt, maar ze willen per se Nederlanders als hoofdrolspelers. Er zijn veel mensen op de auditie afgekomen en ik verwacht, met nul acteerervaring dan ook niet dat ik word uitgekozen. Dat gebeurt dus wel. Ik schiet tijdens de auditie een keer onbedaarlijk in de lach en dat vond de media-afdeling bij Heineken zo grappig dat de keuze op mij viel.

Dennis was ook op de casting. Om een vriend daar naar toe te brengen. Maar toen ze Dennis zagen wilden ze niet de vriend, maar Dennis. En dan was er nog Juliette. Een dame met acteeraspiraties en zangeres in een punkbandje. Et voila, het team ‘acteurs’ was compleet. De locatie wordt Vancouver of Los Angeles. Heineken redeneerde dat het goedkoper was om drie Nederlanders naar Noord Amerika te laten vliegen dan dat hun hele productiecrew naar Amsterdam moet. Zit wat in. Ik hoop stiekem op de Los Angeles, maar het wordt Vancouver.  Nou ja, ook leuk.

Ik zie er wel een beetje tegenop om een week met Dikke Dennis op pad te gaan. Twee weken ervoor zag ik het bloed nog uit z’n neus spuiten op Lowlands en zoals gezegd: Dennis had nogal een naam in het Mokumse nachtcircuit. Dat kon nog wel eens een moeilijke trip worden.

De dame van het castingbureau, die ik ook privé ken, overhandigt mij de immigratiepapieren die je in Canada op het vliegveld moet invoeren. ‘’Vul jij ze maar voor jullie allemaal  in en regel jij alles daar maar. Jij bent de meest normale van de drie.’’ Dat ik dat nog eens mocht horen!

Het begint al hilarisch bij de douane op Schiphol. Dennis heeft nog wat boetes openstaan en mag niet doorlopen voordat die betaald zijn. Best een aardig bedrag. Hij vraagt of ie mag pinnen. Dat mag en zo kunnen we door. Dennis en ik kunnen het goed met elkaar vinden. We houden allebei wel van een beetje keten.

In het vliegtuig bekijkt Dennis onze tickets eens. We zitten niet naast elkaar en dat zinde hem niet. Dat loste Dennis op zijn Dennis’ op: ‘’Mevrouw, ik hoor net dat u daar zit.’’ De wat oudere mevrouw pruttelt nog wat tegen, maar Dennis sommeert de mevrouw nogmaals en op iets dwingender toon om op de stoel te zitten waar de naam van Dennis op stond. Dennis komt zeer overtuigend over en mopperend en tot onze verbazing vertrekt ze van haar stoel en Dennis en ik ploffen tevreden naast elkaar neer. Klaar voor een lange reis. Negen uur lang zitten we elkaar verhalen en grappen te vertellen en te keten en komen we gierend van het lachen Vancouver binnen. Na de plichtplegingen met formulieren kunnen we door. Er staat een jongedame met een bordje met onze namen er op en onze medepassagiers die inmiddels een beetje moe waren geworden van ons weten inmiddels ook wie we zijn. ‘’Daar komen ze aan. Succes’’, zegt één van de reizigers tegen de dame met het bordje. 

De dame met het bordje van wie ik niet meer weet hoe ze heet, maar laten we haar Suzanne noemen, is een Nederlandse die als kind naar Canada is geëmigreerd, nog perfect Nederlands spreekt en de weg in Vancouver weet. Zij zal die week onze steun en toeverlaat zijn.

Dennis en ik beginnen gelijk ‘’Ik ben Gerrit en ik steel als de raven’’ van Gerrit Dekzeil  te zingen en Suzanne weet dat ze nog een zware kluif aan ons gaat krijgen. Maar ze vindt ons ook wel weer grappig.

Ons hotel is copieus en midden in het centrum van de stad. Bij het inchecken zien we een grote groep lange, veelal donkere mannen voor ons staan: dat bleken de LA Lakers te zijn die in Vancouver moesten basketballen. Grappig, ik was als kind altijd Lakers-fan en nu stond ik achter ze in de rij.

Vanuit de auto hebben Dennis en ik al een toffe platenzaak gespot om de hoek bij ons hotel. Tot onze verrassing kregen we alle drie 600 dollar zakgeld om van te eten en te drinken. En om platen en kleding te kopen dus! Dennis en ik waren aan hondsdolheid grenzend blij. 

Wordt vervolgd….

Rodweek 64 Het laatste grapje van Jules Deelder

Vorige week was ik met mijn gabber in Folkestone. Folkestone is een wat suffig Engels kustplaatsje vlakbij Dover. Daar ga je niet zomaar heen, maar de familie van mijn gap resideert daar tegenwoordig en aangezien ik zijn familie ook al wat jaren ken vanuit Amsterdam vonden ze het leuk als ik ook eens mee kwam met hun zoon om hun nieuwe woonplek te zien. Het was gezellig om ze weer eens te zien. Lekker eten, drankje erbij en een beetje door het stadje lopen. Er is niet gek veel te doen, om niet te zeggen: geen reet. Het leven is er zo bruisend als een glas Spa Blauw en dan denk ik dat het Spaatje Blauw nog meer bruist, maar dat mocht de pret niet drukken. Prima dagen gehad daar.

Maar goed, aan alles komt een einde en dus gingen we weer Dover-waarts om daar op de boot naar Calais te stappen en vanaf daar met de bus weer naar Amsterdam te gaan. Kost niet zo veel geld, maar je bent wel een tijdje onderweg. Hadden we ingecalculeerd. Dat tijdje werd nog wat langer. Vertraging in Dover. OK, kan gebeuren. Drankjes gekocht en genoeg te roken: wat kon ons gebeuren?

Eindelijk, we konden de boot op. Door Het Nauw van Calais. Eenmaal in de buurt van Calais riep de kapitein om dat het allemaal wat langer ging duren voor we de haven in mochten. De Fransozen waren namelijk weer bezig met hun favoriete nationale hobby: staken. En dus  mochten we nog even een paar uur ronddobberen voor de Franse kust. De taxfree shop besloot binnen een uur ook maar om het werk neer te leggen, maar wij zijn niet voor één gat te vangen dus we kochten nog snel maar wat flessen wijn om onszelf te verdoven.  Filmpie kijken op de laptop. Prima.

Na een paar uur dobberen op die boot voor de Franse kust mochten we dan eindelijk de haven in, maar toen moesten we nog een koleretijd wachten tot de bus mocht vertrekken. Het was midden in de nacht en ik wilde niets liever dan in m’n nest liggen. Lekker naast poes Eva.

Ik ben dol op reizen. Dol op andere landen en culturen zien. Anders eten. Nieuwe mensen ontmoeten. Het enige is alleen dat het kutte aan reizen, reizen is. Slapen zonder een bed onder mijn derrière is voor mij niet weggelegd. Het lukt me gewoon niet. Ik ben wel eens jaloers op een vriend van mij die op Schiphol in het vliegtuig stapt, zijn luiken sluit en 10 uur later in Brazilië wakker wordt. Ik krijg het niet voor elkaar.  

Maar uiteindelijk waren we dus op weg naar Amsterdam. Ik dommelde zowaar hier en daar een beetje weg. Nog twee tussenstops te gaan. Rotterdam en Den Haag. In Rotterdam moest onze buschauffeur verplicht een uur rust pakken in verband met de rijtijdenwet. Onze chauffeur was een ouwe Rus met een stem als een kraakpand en die minstens drie pakjes Camel  per dag verried. De buschauffeur greep zijn verplichte pauze dan ook aan om veel te roken. Ik rookte een sigaretje met hem mee. Daarna ging ik weer naar binnen. Mijn gabber lag te pitten. Ik ging zitten. Klaarwakker, dus ik nam nog maar een wijntje. En toen gebeurde het.

Ik was af.

Onze buschauffeur had gezellig de radio aangezet. En dan ineens die melodie. ‘’Ta-da-da-da da-da-da-da-da-da.’’ Mijn hoofd zeeg in mijn gevouwen handen. Ik kreunde: ‘’Nooooooooo….’’ Mijn buurvrouw keek verschrikt. Fuck. Whammageddon verloren.  Last Christmas van Wham was op de radio. Als je die tussen 1 en 24 december waar dan ook hoort dan heb je Whammegeddon verloren. Gappie lag te ronken, dus die heeft ‘m niet gehoord. We waren dus in Rotterdam. Het was op de ochtend dat Jules Deelder in zijn door hem zo geliefde stad zijn laatste adem uitblies. Nou ben ik niet snel van de complottheorieën, maar misschien dat dit het laatste geintje van Deelder is geweest om zo’n pestpleuris-Amsterdammer te zieken en dat hij met zijn laatste krachten het liedje heeft aangevraagd. Gelukkig bleek ik, later toen ik thuis kwam, dat ik niet de enige was die af was gegaan. Dat scheelt dan weer. Gedeelder smart is halve smart.  

Rodweek 63 Berlijn

Een paar weken geleden was ik in Berlijn. Niet voor het eerst, maar het was wel een behoorlijke tijd geleden. Ik kwam er voor het eerst in de zomer van 1998. Ik had daar toen een scharrel, een dame die ik in Amsterdam had ontmoet. Ik was 21 en Silvana was een jaar of 12 ouder. Ze had al een hele geschiedenis van alcohol – en drugsverslavingen achter zich liggen. Sil was geboren en getogen in Berlijn, in Kreuzberg en daar woonde ze nog steeds. Ik was lekker relaxed met de trein gegaan en Sil haalde me op van het station. Dat was destijds nog behoorlijk achenebbisj, zoals de hele stad dat eigenlijk was. Beetje groezelig. Vooral in voormalig Oost-Berlijn. Daar stonden in sommige straten wel gevels overeind maar er zat niks meer achter. Een tamelijk rauwe stad, maar wel met een heel erg goede vibe.

Sil moest gewoon werken, maar ik had de sleutel en kon gaan en staan waar ik wilde in de stad. En dat deed ik dus ook. Sil had echter één belangrijke regel: ze wilde absoluut niet dat ik bier dronk in haar huis, vanwege haar verslavingsachtergrond. Maar goed, op een dag ging mijn dorst waar het niet gaan kon en kocht ik toch twee biertjes die ik in haar huis opdronk. De lege blikjes gooide ik keurig in de vuilnisbak, maar die had ik toch wat beter moeten verstoppen. Toen Sil thuiskwam van haar werk en de vuilnisbak opende om iets weg te gooien zag ze die twee blikjes en ontstak ze in blinde woede.

Ik kreeg direct rood. Ik kon vertrekken. Raus! Ik had niet zomaar haar voornaamste huisregel met gestrekt been overtreden, ik had m’n reet ermee afgeveegd zoals Ronald Koeman in 1988 deed met het shirt van Olaf Thon. En zo stond ik een paar minuten later met m’n tasje op straat. Haar beslissing was terecht, vond ik meteen: ik was een lompe lul geweest en moest daar nu de consequenties van dragen. Maar hoe nu verder?  Ik moest nog vijf dagen in Berlijn zijn en geld voor een hotel had ik niet, maar ik wilde ook nog niet naar huis. Berlijn beviel me wel. Ik besloot om maar even in de kroeg te gaan zitten en, als kersverse dakloze in Berlijn, eens na te denken wat nu te doen. De Frankenbar aan de Oranienstrasse was inmiddels bekend terrein voor me. Ik bestelde een grote bier en kreeg al snel gezelschap van een leuke jongedame, ongeveer mijn leeftijd, waar ik een leuk gesprek mee kreeg. Gaande de avond raakten we wel erg geïnteresseerd in elkaar, ét voila: ik had een slaapplek voor de komende vijf dagen gevonden. Mijn lange haren, die ze mooi vond, hadden me weer eens gered.

En zo bracht ik de tweede helft van mijn vakantie door met een andere dame dan degene voor wie ik eigenlijk kwam en kreeg ik de stad vanuit een ander perspectief te zien. En zo kwam het toch nog goed. Zoals eigenlijk alles doorgaans wel goed kwam bij mij in die tijd. Alles loste zich altijd wel op. Dat iets niet zou lukken was geen optie. Ik was daar als twintiger totaal nooit bang voor. Compleet onbevangen. Ik zou weleens willen dat ik die onbevangenheid nog steeds had.

Want ineens was het 2019 en ging ik, precies twee keer zo oud als in 1998, en een aantal vriendinnen verder, weer eens naar Berlijn, ditmaal met mijn huidige Nederlandse vriendin. Het station is inmiddels een groot modern complex met winkelcentra en restaurants geworden.

We kochten keurig openbaar  vervoerskaartjes voor de hele periode dat we daar zaten. Maar, dat bleek niet veranderd sinds de jaren 90: daar kijkt geen chauffeur of controleur naar. Als we niets hadden gekocht was het ook goed geweest, dus goed om te weten voor de volgende keer.

Ik hou van wandelen door een stad. En hier en daar neerploffen en dan eten en drinken. Lopen, kijken, de sfeer van de stad voelen en lekker buiten zijn. Ik kan daar intens van genieten en zo deden we het dus ook. Marijke kan daar ook prima in meegaan. Met musea doe je me doorgaans geen lol, maar toch hebben we er eentje bezocht. Het Ramones-museum waar we per ongeluk tegenaan liepen! Een kroeg met daarachter een heel museum. Voor de somma van zeven euro, inclusief bier, mag je rondstruinen tussen een uitbreide collectie parafernalia van één van mijn favoriete bands ooit.  Het eerste museum in jaren waar ik het een uur heb volgehouden zonder dat ik na tien minuten al zit te denken wanneer het eindelijk klaar is.

Het viel me op dat Berlijn weliswaar schoner en wat aangeharkter was dan zoals ik het kende, zo heeft Oost Berlijn nu ook hippe restaurantjes en barretjes, maar dat de stad me qua vrije sfeer meer doet denken aan het Amsterdam van de jaren negentig dan dat Amsterdam me soms nog aan het Amsterdam van de jaren negentig doet denken. Minder regeltjes, minder gedoe en vooral: minder gezeur. Ik heb het idee dat het in Berlijn allemaal wat vrijer en losser is dan in Nederland, het land waar de VAR niet alleen voor het voetbal maar voor de hele samenleving gebruikt wordt. Je weet hier soms niet meer wat je wel en niet kunt zeggen en doen zonder dat daar een grote maatschappelijke discussie over ontstaat met 80.000 verschillende meningen zodat we er uiteindelijk nooit uitkomen.

Ik zou niet in Berlijn willen wonen, daarvoor ben ik teveel aan Amsterdam gehecht, maar ik kom er zeker weer terug. En dat gaat dit keer geen 21 jaar duren.     

Rodweek 60 Brandende billen in Budapest

In 1994 kwam ik, als zeventienjarige, voor het eerst in Budapest. We mochten kiezen aan welk schoolreisje we deel wilden nemen: Londen, Parijs of Budapest. Opvallend: de wat saaiere leerlingen kozen Londen en Parijs, de boefjes kozen Budapest. Ik sloot me bij de laatste groep aan. Parijs en Londen lagen dichtbij. Daar konden we altijd nog heen, zo redeneerden wij. Budapest was Oost-Europa, mysterieus, beetje gek, de Muur was nog niet zo lang gevallen, en dus spannend! En wat hebben die knakkers daar al die tijd verborgen gehouden voor ons achter dat IJzeren Gordijn, zo vroegen wij ons af? Lees verder